Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGedenkschriften en Reizen des Graaven Van Benyowsky, door hem zelven beschreeven, naar de Engelsche Vertaaling uit het oorspronglyk Handschrift overgezet. IIde Deel. Te Haarlem by A. Loosjes Pz. 214 bl., in gr. 8vo.Ongetwyfeld baart het ons genoegen, wanneer wy ontdekken dat onze Aanpryzingen van des waardige Werken, den dank onzer Leezeren verdienen, als zy, daardoor opgewekt, zich dezelve eigen maaken, en bekennen moeten op een goed berigt af gegaan te zyn; dit is ons menigwerf, doch inzonderheid, omtrent deeze Gedenkschriften en Reizen des Graaven van benyowsky, voorgekomen, welks Eerste Deel wy, in den voorleden Jaare, aankondigdenGa naar voetnoot(*). Op het breed verslag toen gegeeven, | |
[pagina 159]
| |
wegens dit uitlokkend Boek, mogen wy ons thaus beroepen, zonder des iets meer te zeggen. Met het Zestiende Hoofdstuk, het Eerste in het nu voor ons liggend Deel, hervat de Schryver het Verhaal van de Bedryven der Ballingen, aan welker hoofd hy eene zo vreemde rol speelde. Veelvuldig waren de Plans ter ontkominge beraamd, terwyl Minnenyd en Nayver van éénen der Tochtgenooten hem steeds dwarsboomden, in groote ongelegenheid en het uiterste gevaar bragten, waar uit hy zich met eene meesterlyke behendigheid redde, en eindelyk een Plan ter ontkominge met een Schip voorstelde, dat listig bedagt was, en de goedkeuring zyner Medeballingen wegdroeg. Benyowsky's Ontwerp om eene Volkplanting te Lopattha aan te leggen, 't welk zo veel goedkeurings by den Gouverneur te Bolsha vondt, wilde hy intusschen meer en meer sterkte geeven, waartoe eene Reis derwaards strekte, in het Negentiende Hoofdstuk verhaald. Onder de byzonderheden op deeze Landreis ontmoeten wy een verhaal van een Kamschatkaschen Waarzegger, zeldzaam genoeg om hier plaats te krygen. - ‘Te Tsekawha vonden wy een Schaman, die zich voor Waarzegger uitgaf, en, volgens het begrip der Inwoonderen, met den Duivel gemeenschap had. Ik was nieuwsgierig om ooggetuigen te weezen van de bedryven deezer bedriegeren, en hieldt daarom by den Tajon aan, dat hy den Schaman tot my zou brengen, om my myn lot te spellen: de Tajon deedt zyn best om hem tot het voldoen aan myne begeerte te beweegen; een gift van zes Roubels haalde hem over. Toen de Waarzegger intradt, deedt hy alle Vrouwen uit de Yourth gaan, waarop hy zich naakt uitkleedde, en zyn geheele lichaam met zyn eigen water bestreek. Toen kleedde hy zich in een lang kleed van getaande Hondevellen, op zyn hoofd zette hy een muts met twee hoornen, en maakte een trommel voor zyn buik vast. Dus toegetakeld, plaatste hy zich in 't midden van de Yourth, en draaide zich ééns rond, onder het roepen van Kutti, Kutui, Kutuchta, en haalde een vles uit zyn zak, die hy gedeeltelyk uitdronk. Naa dit alles wierp hy zich op den grond neder, en bleef vyftien minuuten beweegloos liggen. Die tyd verstreeken zynde, begon hy een beklaaglyk geschreeuw te maaken; kort daar naa rees hy op, en sloeg uit al zyn magt op de trommel, zonder eenige tusschenpoozing, dan alleen nu en dan om aan zyn jammerend geschreeuw meer kragt | |
[pagina 160]
| |
te geeven. De beweegingen, welke hy maakte, waren zo geweldig, en zyn geschreeuw zo sterk, dat, in 't einde, zyn mond, oogen, en alle zyne leden eene stuiptrekkende beweeging kreegen, schriklyk om aan te zien. Een uur dus doorgebragt zynde in allerlei mogelyk verbeeldbaare trekkingen, ging de Schaman op den grond neder zitten, en begon zyne Waarzeggery met een schorre en flaauwe stem: hy voorspelde my: “Gy zyt gekomen om uw lot van myn Geest te verstaan, hy zal uwe poogingen ondersteunen, om den dood te wreeken van de geesten uwer Voorouderen, door de Russen verslaagen. 't Is Kutuchta, die met u is. Gy zult het bloed uwer vyanden zien; gy zult gelukkig zyn op uwe reis; doch naderhand, wanneer gy bloed zult storten, zal uw eigen vloeijen; doch het zal dierbaar zyn aan de geesten uwer Vaderen!” - Deeze woorden uitgeboezemd hebbende viel hy in slaap, en de Tajon deedt hem in een afgezonderde Yourt brengen. Op myne vraag, welk vogt deeze gewaande Waarzegger gedronken hadt? berigtte my de Tajon, dat het een aftrekzel was van Muchomor, eene soort van Champignon, die eene dronkenmaakende kragt bezat. Hy verzekerde my dat dezelve sterk genoeg was om den Schaman zomwylen drie of vier dagen, naa dat hy den drank gebruikt hadt, te doen slaapen; waar uit ik besloot, dat de Muchomor in uitwerking veel gelykheids hadt met Opium.’ Eene gevaarlyke verdeeldheid onder de Ballingen, met derzelver gevolgen, gelukkig voor benyowsky, door zyn beleid en moed, uitloopende, beschryft ons het Twintigste Hoofdstuk, terwyl het volgende ons de doorsleepe onderhandeling des Graaven met den Capitein van het Schip, ter ontkominge, alsmede de voorbereidzels tot de steeds naderende volvoering des Plans, vermeldt. Ouder het maaken der Toebereidzelen tot het vertrek ontdekt Juffrouw aphanasia het oogmerk der Ballingen, 't welk een zeer aandoenlyk tooneel oplevert tusschen den Graaf en die met hem sterk ingenomene Dogter des Gouverneurs, is het Twee-entwintigste Hoofdstuk opengeschooven. - De gevaaren van ontdekking groeijen aan, en met deeze verdubbelen de poogingen des Graaven om de gevolgen daarvan te voorkomen en nadere schikkingen te maaken, om, by eene opkomende ontdekking, de ontkoming te volvoeren; deeze, met de Ontdekkingen door het Gouvernement gedaan, en de verrigtingen van het Gouvernement, ingevolge der ontdekkinge van des | |
[pagina 161]
| |
Graaven Plan om de Ballingen te verlossen, beslaan de vier volgende Hoofdstukken. Niet zonder verbaasdheid zal men leezen hoe de Graaf zich verzet tegen zyne Gevangenneeming; hoe hy het Fort in 't bezit krygt, en de Gouverneur in het gevegt sneuvelt; hoe hy de Krygsmagt des Gouvernements tot overgave en het leveren van Gyzelaars aan den Graaf noodzaakt, en zal deeze aandoening leevendig blyven onder het leezen van het één-en-twintigste Hoofdstuk, vol van gevaaren en ontkomingen, in de laatste dagen, die zy vóór het Vertrek, met zo veel moeite, list en geweld, bewerkt hadden. Verwisseling van plaats en omstandigheden schenkt, in 't vervolg van dit Deel, eene nieuwe en onderhoudende leevendigheid aan het Dagverhaal. Benyowsky is nu aan Boord en gaat onder zeil. Hy bereikt Beerings Eiland, waar hy kennis maakt met eenen ochotyn, een Gelukzoeker omtrent met hem van gelyken stempel, wiens zeldzaame leevensloop kortlyk dus beschreeven wordt. ‘De Heer ochotyn was een Man van eene Saxische Familie, en diende onder Keizerin elisabeth, in het Regiment van smolenskoi, 't welk hy verliet om Adjudant te worden onder den Generaal apraxin. Toen deeze Generaal, op last der Keizerinne, gevangen genomen werd, zondt men hem desgelyks in de gevangenis met den Baron klasewsky, die nog een Balling is te Jakutzk, onder den naam van aikin. De Heer ochotyn werd uit de Gevangenis niet ontslaagen voor dat hy als Balling na Siberie trok. By zyne aankomst te Jakutzk, verwierf hy de gunst van na Ochoczk gezonden te worden, waar hy zich verhuurde op een' Schip, op de Bevervangst uitgerust. Naa twee tochten daarmede gedaan te hebben, bemagtigde hy, op de derde reize, vystig Man van het Scheepsvolk in zvne belangen overgehaald hebbende, het Vaartuig op de Aleuthes Eilanden, hy maakte 'er twee andere prys mede, welker Manschap zich by hem als Lotgenooten vervoegde. Zyne party bestondt, in den beginne, uit honderd-en-vier-en-dertig Man, allen kloekberaaden, en in staat om de Zeemagt van Ochoczk het hoofd te bieden. Achttien maanden daar naa hadt hy het geluk om zich te vestigen op een der grootste Aleuthes Eilanden, waar hy verbintenissen aanging door zyne Medgezellen aan jonge Dogters der Eilanderen te doen trouwen. Het vertrouwen, 't welk hy kon stellen op de Vriendschap der Inboorelingen deezer Eilanden, hadt hem doen besluiten om Volkplantingen aan te leggen; doch | |
[pagina 162]
| |
daar het hem aan de noodige wapenen en gereedschappen ontbrak, was zyn besluit Kamtschatka en Ochoczk te bezoeken, met oogmerk om deeze twee vastigheden geheel te vernielen en weg te neemen, wat hy oordeelde dat hem van dienst kon weezen.’ De onderscheide bedoelingen van dit Broederpaar Gelukzoekeren, die elkander zo toevallig aantroffen, maakte eene voorgeslaagen vereeniging hunner poogingen onmogelyk; dan zy zwoeren elkander vriendschap met wederzydsche beloften van allen mogelyk dienstbetoon, gelyk ook het Geschiedverhaal uitwyst dat benyowsky van zyne kennismaaking met ochotyn ondervondt. De Graaf betoont zich een kundig Zeeman, als hy zich door zyne Tochtgenooten genoodzaakt vondt Noordwaards op te zeilen, de Kust van America bereikt, doch wegens het veelvuldig Ys moet te rug keeren. Op welken hertocht hy by eene menigte Eilanden komt, en verscheide Russen vindt, die onder het bevel van ochotyn stonden, hem hulpe booden, en zyn geheel ontredderd Schip herstelden. Met ochotyn's Vrienden maakt hy de voorheen gelegde banden vaster, en verlaat het Eiland Urimusir, naa veele zonderlinge ontmoetingen op 't zelve gehad te hebben. In zyne omzwervingen op Zee moet de Graaf, met zyne Tochtgenooten, groot gebrek aan voedzel en water uitharden, tot hy een onbewoond vrugtbaar Eiland, het Water-Eiland genaamd, aantrof, naa het doorstaan van de grootste elenden des gebreks en Zeegevaars, op eene aandoenlyke wyze beschreeven, vermeerderd door morrend misnoegen, opstand, en herhaald staan na benyowsky's leeven. Veel moeite hadt het in, de Tochtgenooten te beweegen dit Eiland te verlaaten, en van de Plans, daar gevormd, af te brengen. Eene steeds tegen hem woelende Party, onder het aanvoeren van zyn geslaagen vyand stephanow, hadt zich meester gemaakt van het Schip. Laaten wy hooren hoe hy uit deezen neteligen toestand zich redde. - ‘De vermeestering van het Schip ontveinsde ik zo goed ik kon. Myn onheil scheen onuitkomelyk, wat kon ik op een onbewoond Eiland zonder Schip uitvoeren? Om derhalven eenigen invloed te bekomen over dit balstuurig Volk, noodigde ik hun uit tot eene zamenkomst, op welke ik beloofde myne daadlyke gevoelens aan hun te zullen ontdekken. Dezelve werd terstond gehouden; alle Medegenooten waren 'er by tegen- | |
[pagina 163]
| |
woordig, uitgezonderd stephanow, en de tien mannen by hem aan boord. Ik verklaarde, dat niemand hunner meer dan ik hartlyk kon verlangen, om zyn verblyf, op dit gelukkig Eiland, te vestigen; doch dat verscheide bedenkingen my wederhielden van dit besluit te omhelzen: om te toonen dat zy welgegrond waren, betuigde ik hun, dat, ons gezelschap uit een groot aantal Mannen bestaande, en slechts acht Vrouwen, deeze onevenredigheid onze eensgezindheid zou stooren, en dat, in de daad, dit gebrek aan Vrouwen my wederhouden hadt van het voorstel om ons verblyf hier te bepaalen; maar dat ik eindelyk, ziende dat hun besluit genomen was, hierin wilde berusten, op ééne voorwaarde. Toen riepen zy allen Luister! Luister! Ik vervolgde, dat myn oogmerk was na Japan te zeilen, daar eene landing te doen naby eene Stad, waar wy zo veele Vrouwen, als wy konden magtig worden, alsmede Vee en Graan, zouden medeneemen en wegvoeren. Wilden zy zich verbinden om my in dien toeleg te onderstennen, dan beloofde ik met hun op dit Eiland te verblyven, werwaards het wederkeeren ons gemaklyk zou vallen; ééne maand zou genoeg zyn om dit ontwerp te volvoeren. Naauwlyks had ik myn voorstel geëindigd; of zy allen riepen uit: Lang leeve ons Opperhoofd! Lang leeve onze Generaal! en zy kwamen de een naa den ander om myn hand te kussen. Hun zo verre tot onderwerping gebragt hebbende, vorderde ik, dat zy na boord zouden gaan, en stephanow aan land brengen: want ik gaf hun myne vrees te verstaan, dat die dolle Man zyne tegenstreevingen mogt eindigen, met het Schip in brand te steeken. Deeze vrees wrogt ylings zo zeer op hunne gemoederen, dat zy in alleryl na de landingsplaats snelden. Stephanow het Volk van zyne Party ziende loopenGa naar voetnoot(*), veronderstelde dat zy door die van de myne werden nagezet, hy kwam op strand om zich by hun te vervoegen; doch stondt zeer versteld, wanneer hy van zyne eigene party gegreepen werd. Zy bragten hem tot my; ik stelde hem onder de bewaaring van den Heer sibaew. | |
[pagina 164]
| |
Op den volgenden dag deed ik het Volk byeenkomen, om den Eed van trouwe en gehoorzaamheid aan my te vernieuwen. Ik zwoer ten dien zelfden tyde, dat ik, na onze onderneeming in Japan uitgevoerd te hebben, na het Water-Eiland zou wederkeeren, om ons daar te vestigen. Naa deeze plegtigheid gaf ik last, het gestaakte werk weder aan te vangen, te visschen, te jaagen, en vrugten te verzamelen, tot voorraad op onze reis. - De Medegenooten, ingenomen met het denkbeeld van eene nieuwe Volkplanting te vormen, 't welk, naar hunne verhitte verbeelding, eerlang een Ryk kon worden, arbeidde den geheelen nagt, en staakte, gelyk de Heer panow my verzekerde, alle beproeving van de Erts, met het vast besluit om dat gedeelte van hun Plan, by hunne wederkomst, uit te voeren. De nagt was klaar en fris, alle Zieken waren hersteld. De gevangen Visch was zeer goed, en schonk ons gezond voedzel; onze maaltyden hadden verscheidenheid van Wild en Vrugten. De Heer panow, goede Wildschutters met zich genomen hebbende, toog uit om Zwynen te schieten.’ Met deezen voorraad van Leestocht en Water aan boord, verlieten zy het Water-Eiland om na Japan te stevenen. Vrolykheid heerschte onder de Schepelingen. - Hier mede sluit het drie-en-dertigste Hoofdstuk, en dit Tweede Deel; laatende de Leezer in eene haakende nieuwsgierigheid na den verderen asloop deezer zamenschakeling van wonderbaare Lotgevallen, die wy hoopen dat eerlang verzadiging zal vinden. Voorts pryst dit Werk zich aan, door eene vloeiende Vertaaling en keurigen Druk. |
|