Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 148]
| |
Staat van Regeering, Godsdienst, Geleerdheid en Konsten in Groot-Brittanje, omtrent het einde van de agttiende eeuw; door Dr. Gebh. Friedr. Aug. Wendeborn, Predikant te Londen. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Campen, ter Drukkerye van J.A. de Chalmot, 1791. Derde Deel, 418 bladz. in gr. 8vo. behalven de Voorreden.In de Voorreden, welke kort is, verklaart de Schryver zyn besluit, om, in het opstellen van dit Derde Deel, het geen den staat van den Godsdienst in Groot-Brittanje voordraagt, zich ‘alleen tot het hedendaagsche te bepalen, zonder’ zich ‘in de breedvoerige historie van de opkomst en de lotgevallen der sekten in te laten,’ en alleenlyk ‘nu en dan, zamenhangs en klaarheidshalve,.... eenige omstandigheden, welke eigenlyk niet tot onze later dagen behooren, aan te roeren.’ Verder doet hy eene betuiging van zyne onpartydigheid in het schryven, en van zyne onbevooröordeelde waarheidsliefde, in bewoordingen, welke den Leezer moeten doen gelooven aan zyne oprechtheid, en dat geloof zal in het doorleezen van het Werk zelve versterkt worden, zo by de beschouwinge der zaaken zelve, als door de wyze waarop de Hr. wendeborn ze voordraagt. Alleenlyk zoude men kunnen vraagen, of hy, misschien door een verkeerd begrip deezer onpartydigheid zelve, niet op enkele plaatzen zich eenigzints tegenspreekt, door zich, ten opzichte van het goede en kwaade, het geen hy, zo van de Engelschen in het algemeen als van byzondere Gezindheden zegt, te bedienen van al te onbepaalde en algemeene uitdrukkingen. Wy zullen hiervan straks een staaltje ter beoordeelinge voordraagen. - Ook schynt hy, schoon anders een Voorstander van Godsdienst en Deugd, eenigzins ingenomen met den zogenoemden natuurstaat van rousseauGa naar voetnoot(*). In de twee voorgaande Deelen, had de Vertaaler dit reeds opgemerkt; en in dit tegenwoordige vindt | |
[pagina 149]
| |
men 'er ook blyken van, b.v. bl. 301, in de Aant. en bl. 307, in de Aant., welke door den Vertaaler met zeer gepaste aanmerkingen worden tegengegaan, en de onbestaanbaarheid aangetoond van diergelyke gevoelens, met waarheden, welke de Schryver erkent en aanneemt. Maar wie is zich zelve altoos gelyk? Men kan deeze weinige misstellingen ligtlyk verschoonen in een Werk, dat voor het overige zo veel fraais bevat. Doch wy gaan over tot den zaaklyken inhoud van dit Derde Deel. Het zelve bestaat uit Negentien Hoofdstukken, onder de volgende Opschriften. I. Staat des Godsdiensts in het algemeen. II. Van de Bisschoplyke Kerk. III. Van de Methodisten. IV. Van de Verdraagzaamheid. V. Van de Dissenters in 't gemeen. VI. Van de Presbyterianen. VII. Van de Schotsche Kerk, van de Seceders, Nonjurors en Hutchesonianen. VIII. Van de Independenten. IX. Van de Baptisten of Doopsgezinden, van de Sabbatharianen, en van de Familisten. X. Van de Antinomianen. XI. Van de Unitarissen, Arianen, Socinianen en Arminianen. XII. Van de Sandemanianen. XIII. Van de Quakers. XIV. Van de Roomsch-Katholyken. XV. Van de Atheisten, Sceptiken, Indifferentisten en Deisten. XVI. Dweepery en Bygeloof. XVII. Van de Joden. XVIII. Van de Moravische Broederen of Hernhutters. XIX. Van den Kerkelyken toestand der Buitenlanders te Londen. - Van dit alles een aaneengeschakeld verslag te doen, zoude ons te veel tyd en ruimte kosten; sommige berichten, by voorbeeld van de Sabbatharianen, de Familisten en de Antinomianen zyn ook zo kort, dat wy ze wel geheel zouden moeten overneemen, indien wy 'er iets van wilden zeggen; en daarby zyn onze Leezers, door het bericht het geen wy hun van de eerste twee Deelen gegeven hebbenGa naar voetnoot(*), indien al niet door het leezen van het Werk zelve, eenigermaate met den Schryver en zyne wyze van voordraagen, bekend geworden. Wy zullen daarom, even gelyk wy te vooren gedaan hebben, slechts hier en daar iets uitzoeken. In het Eerste Hoofdstuk ontmoet ons, op eene der eerste bladzyden, een gezegde, dat met uitdrukkingen, die op een andere plaats voorkomen, niet recht schynt te strooken. Na gesproken te hebben van de ‘eenigheid en bur- | |
[pagina 150]
| |
gerlyken vrede’, waarin de verschillende Gezindheden in Engeland leeven, en van de ‘byna volkomen veragting’, waarmede Godgeleerde twistschriften behandeld worden, vervolgt de Schryver: ‘Indien men my vragen wilde, of de oorzaak van het bygebragte daarin, dat, over 't geheel genomen, hier te lande weinig godsdienstigheid te vinden zy, dan wel elders moet gezogt worden, zoude ik eenigzins verlegen zyn wat te antwoorden. Ik weet zeer wel, dat den Engelschen wordt nagegeven, dat de godsdienst onder hen in geen groote agting staat: doch volgens de ondervinding, die ik..... heb kunnen opdoen, moet ik ronduit zeggen, dat men hun daarin te na spreekt. Wanneer men het wezen der godvrugt daarin stelt, dat men God vreeze, de waardy der deugd erkenne en regtschapen handele, durf ik gerustelyk staande houden, dat onder dit volk waarschynlyk meer van die hoedanigheid gevonden wordt, dan onder vele andere natien.... In der daad zoude ik my niet durven onderwinden, de Engelschen voor den regterstoel der regtzinnigheid te verdedigen: doch het is niet meer dan billyk aan den anderen kant te erkennen, dat die gevolgen, welken de Christelyke Godsdienst ten aanzien van 's menschen gedrag behoort voort te brengen, zig, zo niet meer, ten minsten even zo sterk en misschien hartelyker onder hen vertoonen, dan in andere landen, enz.Ga naar voetnoot(*)’ Wy willen hier tegen niet inbrengen, het geen weinige bladzyden laater voorkomt rakende het vieren van den Zondag, welke, gelyk de Schryver zegt, ‘in Engeland zeer geëerbiedigd en uitwendig heiliger gehouden wordt, dan onder vele andere volken’. Maar waarin bestaat deeze eerbiediging? Indien men de Methodisten uitzondere, in ledig loopen en zyn vermaak te neemenGa naar voetnoot(†). Doch dit overgeslagen. ‘De uitwendige eerbied voor den Zondag laat zig in 't geheel niet knoopen met de groote ligtvaardigheid, waar mede de eeden in zulk een ontelbaare menigte worden afgelegdGa naar voetnoot(‡)’, en waarvan de Schryver spreekt met betaamelyke verontwaardiginge. Nog liever zouden wy vraagen, hoe zich dit | |
[pagina 151]
| |
knoopen laat met het vreezen van God, het erkennen van de waardy der deugd, en met regtschapen handelen? Hoe strookt met het weezen der godvrugt, het geen by gelegenheid van den ban der Bisschoppelyke Kerke ons voorkomt? ‘Indien men ieder misdryf, waarop de ban eigenlyk staat, met den ban straffen wilde, zoude de helft der inwoners, althans hier te Londen, wel onder het banvonnis zugten. Kettery, meineedigheid, egtbreuk, hoerery, zyn de zonden, die met den ban gedreigd worden. leder Dissenter is een ketter, in de oogen der bisschoplyke kerk, en deze voedt in haren eigen schoot velen, en wel onder de geestelykheid zelven, die in 't geheel geen godsdienst hebben: valsche eeden worden by duizenden in het tolhuis en elders, ja dikwerf genoeg door de geestelyken zelven, in gevallen van SimonieGa naar voetnoot(*) en anderen, gezworen: en indien men egtbreuk en hoerery met den ban wilde strassen, zouden de bisschoplyke kerken nog oneindig lediger worden dan zy nu reeds zyn, en konden de Bisschoppen zelven wel eens in de noodzaaklykheid komen, om de stralen van dien kerkelyken blixem op hunne eigen vrouwen, zoonen en dogters te laten nederschietenGa naar voetnoot(†).’ Nog eene plaats uit verscheiden andere zullen wy hier bybrengen. ‘Van Indifferentisten heeft men, volgens de beteekenis van dit woord in de ketterlysten, hier te lande een groote menigte, zo wel onder de wereldlyken als de geestelyken, zo wel onder de bisschoplyke kerk als onder de andere gezindheden. De steeds hooger klimmende weelde, de meer en meer toenemende losbandigheid in de levenswyze, en de zig van jaar tot jaar opstapelende belastingen, maken (NB.) de meeste Engelschen, ten opzigte van alles wat godsdienst en deugd heet, maar geenzins omtrent geld en inkomsten, onverschilligGa naar voetnoot(‡).’ Indien alle deeze en | |
[pagina 152]
| |
diergelyke plaatzen by elkander in het Werk stonden, gelyk hier, zoude de strydigheid schielyk in het oog loopen: nu ze verspreid zyn ontglippen zy den Leezer, en zyn gewisselyk den Schryver zelven in een onachtzaam oogenblik ontsnapt. Waarschynelyk moet noch het goede, noch het kwaade, zo algemeen genomen worden, als de uitdrukkingen van Dr. wendeborn wel schynen aan te duiden. Deeze is althans de beste wyze, naar ons inzien, om den Schryver met zichzelven overeen te brengen. - Ondertusschen ontbreekt het in Engeland niet aan poogingen, om godsdienstige kundigheden binnen en buiten 's Lands te verspreiden. Sommige der middelen, daartoe aangewend, verdienen grooten lof, by voorbeeld de zogenoemde charity schools, of armen schoolen, waarvan de Schryver bl. 22 spreekt; maar andere, hoe goed ook de oogmerken der Instelleren en Bestuurderen mogen weezen, draagen te duidelyke kenmerken van bekrompen uitzichten, om dat nut te bewerken, het geen men 'er anders van mogt verwachten. Van dien aart zyn de Genootschappen, waarvan bl. 25, enz. gesproken wordt, welke onder de schoone naamen van Genootschap, tot bevordering van Christelyke kundigheid, - tot uitbreiding van het Euangelium in vreemde landen, en diergelyke dienen ‘in Engeland om de Bisschoplyke kerk, en in Schotland om de leer van calvinus, en die der Presbyteriaanen... voort te planten.’ Hoe zeer is het te bejammeren, dat de eenvoudige Leer des Euangeliums dus overal verward wordt met de verschillende begrippen van derzelver belyderen. Dit is, buiten kyf, een der voornaamste beletselen, welke de verbreiding van waare zaligmaakende kennisse het meest verhinderen. En waar is het Volk, waar de Gezindheid, by welke men deeze werking der vooroordeelen niet in meerdere of mindere maate aantreft? Van de Bisschoplyke Kerke, en van de Kerkelyken onder dezelve, kunnen wy niet zeggen, dat de Heer wendeborn de gunstigste berichten geeft. Wy willen nu niet spreeken van de onoprechtheid van veelen, welken de bekende 39 Artikelen der Engelsche Kerke ondertekenen, om het Leeraarsampt in dezelve te kunnen waarneemen, en de vastgestelde formulieren, gebeden en belydenissen, in hunne vergaderingen leezen, terwyl zy in veele stukken zelven recht anders gevoelen. Dit zal toch overal plaats hebben, waar en zo lang men zich niet te vreden houdt met de eenvoudige Schriftuure, en de aanneeming van menschelyke schrif- | |
[pagina 153]
| |
ten noodig is, om eenige aanzienlyke of voordeelige posten te bekleeden. Maar men leeze slechts de volgende woorden. ‘Men treft nu en dan onder de bisschoplyke geestelykheid regtschapen mannen aan, die een voorbeeldig gedrag hebben; maar de leevenswyze van den grooten hoop brengt niet weinig toe, om de veragting, waarin dezelve staat, te voedenGa naar voetnoot(*).’ Men leeze wat daar verder gezegd wordt, en wat elders voorkomt, van de groote ongelykheid der inkomstenGa naar voetnoot(†); van de zogenoemde pluralities, of het begeeven van verscheiden kerken aan éénen predikantGa naar voetnoot(‡); van het strenge invorderen der kerkelyke regtenGa naar voetnoot(§); van de gestrengheid en partydigheid der geestelyke regtbankenGa naar voetnoot(**); van de slordige onachtzaamheid in het doen van onderzoek na de bekwaamheid, en in het ordenen der geenen, die tot het Leeraarsampt toegelaaten worden, gelyk ook in het begeeven der beroepenGa naar voetnoot(††), enz. - Een tamelyk uitvoerig bericht geeft ook de Schryver, aangaande de zogenaamde Convocation, Nationale Synode, of geestelyk Parlement, zo als men het verkiest te noemen, welke jaarlyks te gelyk met het Parlement byeen geroepen, maar terstond na de eerste byeenkomst weder geschorst wordt. ‘Ongetwyfeld,’ zegt de Heer wendeborn, en ieder, die iets weet van de Engelsche Historie, zal het met hem zeggen, ‘ongetwyfeld hebben de natie, de kerk, de menschlykheid en de verdraagzaamheid 'er by gewonnen, dat deeze Kerkvergadering tot een niets beduidend ding gemaakt, en bykans zo goed als afgeschaft is: immers heeft de droevige ondervinding genoeg getoond, hoe een hoop vette, ten deele hovaardige, ten deele onverstandiglyk yverende, geestelyken, in zulke byeenkomsten, dan eens in ernst, dan eens tot tydverdryf, doorgaans aan 't kabaleeren raken, welke vervolgingen en andere onheilen daaruit voortspruiten, en hoe zeer dit alles geschikt is om den waren geest des godsdiensts, den vrede en de liefde, uit de kerk te verdringenGa naar voetnoot(‡‡).’ Het Hoofdstuk over de Verdraagzaamheid is zeer leezenswaardig, en bevat aanmerkingen, welke op genoegzaam alle landen toepasselyk zyn. Langen tyd heeft in Engeland de vervolging van ketterye geduurd; de straffen van verbran- | |
[pagina 154]
| |
den en hangen zyn 'er nog lang geoefend, en na dat men al had opgehouden de onmenschelyke Wetten, daaromtrent in vroegere dagen gemaakt, ter uitvoeringe te brengen, bleeven dezelve nog langen tyd onherroepen, en dus altoos als eene opgeheven roede, of liever moordtuig in terrorem, van de Dissenters: allengskens kwam 'er eenige verzachting, maar welke nog verre was van te voldoen aan de Christelyke liefde, of aan de rechten der menschelykheid. ‘In het Jaar 1779 is het eindelyk zo ver gebragt, dat de geestelyken onder de Dissenters... om het Leeraarsambt te mogen aanvaarden:... alleen een verklaaring hebben af te geven van den volgenden inhoud. Ik neem het Oude en het Nieuwe Testament aan, als behelzende de openbaaring van de oogmerken en den wil van God; en ik neem dezelven aan als den regel van geloof en van wandelGa naar voetnoot(*).’ Ondertusschen voegt de Schryver hierby, ‘zoude men het spoor byster zyn, indien men waande, dat de hier beschreven verdraagzaamheid der heerschende kerk uit de regte bronnen haaren oorsprong ontleende, en dat eigenbaat niet nog steeds hare lage rol bleef speelen. Die eerste en groote wet, al wat gy wilt dat u de menschen doen, doet gy hun alzo, schynt geheel uit het oog te zyn verlooren: en de bisschoplyken zouden zeer over verdrukking klagen, indien de Presbyterianen, de heerschende kerk uitmakende, hun met dezelfde maat uitmaatten, met welke denzelven thands door hun uitgemeten wordt, enz.’ - Over het geheel komt het ons voor, dat de Bisschoplyke Kerk, en derzelver Kerkelyken, by den Heere wendeborn niet in zeer groote achtinge zyn, en somtyds hebben wy wel eens gedacht, dat zyne berispingen ruim genoeg streng en algemeen waren, schoon het tevens niet te verwonderen zy, dat in eene Kerke, by welke met de aanstellinge der Leeraaren zo ruw wordt omgesprongen, by welke zeer veelen dier Leeraaren een zo ellendig sober inkomen hebben, by welke tevens eenige vette bedieningen zyn, die door de gunst van het Hof begeven worden, zeer veelen der Kerkelyken noch door hunne kundigheden uitmunten, noch | |
[pagina 155]
| |
door de andere vereischten, welke Apostel paulus in zynen tyd vorderde. In het korte Hoofdstuk, dat van de Dissenters in het algemeen handelt, is de Schryver van oordeel, dat derzelver getal, alle Gezindheden by elkander genomen, tegenwoordig in Engeland niet meer dan honderdduizend huisgezinnen zal bedraagen, en dat de evenredigheid van dezelven, tot de heerschende Kerke, omtrent zal zyn als een tegen zesGa naar voetnoot(*). Of deeze beide opgaaven naauwkeurig met elkander strooken in een Land, dat etlyke millioenen inwoonderen bevat, zullen wy hier niet onderzoeken: ook is het zeker, dat men in dit soort van zaaken zich meestal met een ten naasten by moet vergenoegen. Van de gevoelens der hedendaagsche Presbyterianen geeft de Schryver een verslag, getrokken uit een gedrukt werk van den bekenden priestley, dat wy gaarne zouden overneemen, indien het voor ons bestek niet te uitvoerig ware. Wy zullen daarom alleen melden het kortere antwoord, het geen de Heer wendeborn ontving van eenen Presbyteriaanschen Kerkelyken, welken hy vraagde, ‘waarin het voornaamste kenmerk der geestelyken van zyne Gezindheid, met betrekkinge tot het leerstellige, bestond.’ Dit was het antwoord. ‘Onze denkwyze is zeer onderscheiden. De meesten onzer zyn Arminianen, sommigen Arianen, sommigen Socinianen, en ettelyke weinigen yverige voorstanders van calvyn. Ieder belydt in het stuk van den Godsdienst wat hem waarschynlykst voorkomt, en niemand is in deeze dingen des anders rechterGa naar voetnoot(†).’ In het Hoofdstuk, dat van de Engelsche Baptisten of Doopsgezinden handelt, welken den Doop alleen op de belydenis des geloofs en by onderdompeling bedienen, meldt de Schryver de redenen, welke zeker Leeraar van die Gezindheid hem gaf voor deeze handelwyze. Of die redenen hier wel in haare volle kracht gesteld zyn, zal, misschien, den zodanigen, die weeten, dat de Heer wendeborn een ander gevoelen is toegedaan, eenigzins twyfelachtig voorkomen. Ondertusschen verhaalt hy, dat hy eens by het bedienen van den Doop op deze wyze tegenwoordig was, en verklaart by die gelegenheid rondborstig. ‘Het gantsche bedryf liep met veel meer betamelykheid af, | |
[pagina 156]
| |
en was veel stigtelyker dan ik het my had voorgesteld; en op zyn minst kan men 'er van zeggen, dat geen Doop grooter overeenkomst kon hebben met die in de Jordaan, zo als dezelve in 't Euangelie wordt beschreevenGa naar voetnoot(*).’ Verder wyst hy zynen Leezer tot the History of the English Baptist van crosbyGa naar voetnoot(†), als tot een geloofwaardig werk. Het is ons, toen wy het lazen, ook zo voorgekomen, schoon het ons tevens toescheen, dat de Schryver, als zelve dier Gezindheid toegedaan, doorgaans derzelver zaaken in het gunstigste licht plaatst. Maar dit moeten wy erkennen, dat wy reeds het grootste gedeelte van het Werk des Heeren crosby geleezen hadden, eer wy dorsten bepaalen, of hy tot de General dan tot de Particular Baptists behoorde. Het onderscheid tusschen deezen wordt door onzen Schryver in deeze woorden opgegeven: ‘De eersten zyn byna allen Socinianen, en lieden die zeer vry denken, het welk de reden was, waarom emlyn, william whiston en de bekende Dr. forster zig onder dezelven gehouden hebben. De laatsten zyn yverige navolgers van calvyn, en naauwgezette rechtzinnigen. Dieshalven kunnen zy niet opwegen tegen de eersten, welken hun in geleerde en van vooroordeelen vervreemde mannen verre overtreffen; doch zy zyn tevens veel talryker, enz.Ga naar voetnoot(‡)’ Zoude wel eene van beide partyen met deeze beschryvinge te vrede zyn? Is zy inderdaad wel naauwkeurig? Welke eigenlyk de gevoelens van foster waren omtrent de Leer der Drievuldigheid, durft de Schryver van dit artikel niet vast bepaalen, maar emlyn en whiston waren zeer zeker geene Socinianen. Zouden de voorstanders der gevoelens van calvinus het ook wel als een vleiend compliment aanmerken, dat juist om deeze reden het getal van geleerde en van vooroordeelen der vreemde mannen by hun kleiner is dan by andere Gezindheden? Het eigenlyke onderscheid tusschen de beide soorten van Baptists is genoegzaam hetzelfde als tusschen de Remonstranten en Contraremonstranten, terwyl allen door den Doop zig onderscheiden van de overige Christenen. In het algemeen hebben de Predikanten onder de Dissenters geene ‘vaststaande wedde, maar worden uit de vrywillige toelagen hunner Gemeenten onderhouden. Naar mate dezen aanzienlyker zyn, staat de Leeraar beter met zyne inkomsten. Verlaat hem de Gemeente, zo | |
[pagina 157]
| |
hebben zyn ampt en zyn inkomsten tevens een einde.... Met de Schoolen en Academien staat het onder de Doopsgezinden op denzelfden voet als onder de overige Dissenters. Een man, die zig daartoe geschikt denkt, neemt een zeker getal kostgangers aan, om dezelven, of blootelyk voor 't gemeene leven op te voeden, of tot het Leeraarsampt op te leiden. Zo dra hy sterft of de School opgeeft, neemt het werk een eindeGa naar voetnoot(*)’ Men kan hieruit gemaklyk opmaaken, dat, schoon de Dissenters in het algemeen in tamelyken getale zyn, de toestand van byzondere Gemeenten, van de Predikanten en van de Schoolen, onder hun zeer onzeker en wisselvallig moet weezen. Met de Quakers is de Schryver zeer ingenomen. Hunne gevoelens is hy niet toegedaan, maar loopt hoog met hunne zeden. Zie hier hoe zyne beschryving van deeze Gezindheid aanvangt: ‘Het is eene inderdaad te betreuren omstandigheid, dat deze Gezindheid meer af dan toeneemt: want in den geheelen omvang der kerkelyke historie zal men 'er geene aantreffen, by welke de zuiverheid van zeden, en de tot het welzyn der Maatschappy zo noodzaaklyke deugd en opregtheid, zig algemeener, sterker en schooner, vertoont dan by dezeGa naar voetnoot(†)’. Vol van vooroordeelen tegen hen, gegrond op de beschryvingen, welke hem in Duitschland gegeven waren, kwam hy in Engeland. ‘Dan,’ zegt hy openhartig, ‘hoe groot was niet myne verwondering toen ik hen oneindig beter, oneindig meer naar den waren geest des Christendoms gevormd, bevond, dan die genen, welken hen met zulke hatelyke kleuren schetzenGa naar voetnoot(‡).’ Ons bericht is ongevoelig reeds tot eene aanmerkelyke lengte uitgedyd; anders zouden wy, raakende de evengemelde als andere Gezindheden, met vermaak nog het een en ander opgeeven. In het XVde Hoofdstuk vindt men eene beschryving van een gezelschap of zogenoemde Club, onder den naam van Hellfire Club, of het Gezelschap des Helschen Vuurs, waarvan Lord sandwich en de bekende john wilkes beide leden waren. In dit gezelschap vindt men een staaltje van de alleronbeschaamdste spotterny met alles wat Godsdienst heet, van welke wy ooit gehoord hebben. | |
[pagina 158]
| |
Om dezelfde reden zyn wy het XIde Hoofdstuk voorbygegaan, waar uit wy anders gaarne iets zouden bygebragt hebben, daar de gevoelens der Unitarissen in de laatste jaaren in Engeland zo veel gerucht gemaakt hebben. Even merkwaardige berichten vindt men raakende den staat der Roomsch-Katholyken in het XVde. Maar wy zullen dit uittreksel eerder afbreeken dan eindigen met een woord te zeggen van eene aantekening des Vertaalers op bladz. 397. Daar wordt de Heer jacq. courtonne, in leeven Predikant der Walsche Gemeente te Leeuwaarden, opgegeven als de waarschynelyke Schryver der Voorreden voor de Fransche vertaalinge des briefs van den Heer joannes stinstra, in leeven Predikant onder de Doopsgezinden te Harlingen, tegen de Geestdryvery. Toevallig bezit de Schryver van dit uittreksel een exemplaar van die vertaalinge, waarin de voorige bezitter, die misschien de Heer courtonne zelve was, op het schutblad heeft aangetekend, dat de Heer françois de boissy, Gouverneur van den [toenmaaligen] jongen Graaf van Athlone, de Vertaaler, en dus ook de Schryver der Voorreden voor dien brief, was. Volgens dezelfde aantekening is de Heer de boissy op Kersdag van het Jaar 1755 in den Haag overleden, en wordt van denzelven een uitmuntend character opgegeven door den Heere de premontval, in de opdragt van zynen Diogene decent. |
|