ons dat wy tot hun geluk, zo veel wy kunnen, moeten bydraagen. Het doel van den Godsdienst is dus Gods verheerlyking, orde en geluk, onder de Menschen. In het aanneemen nu der Waarheden, in het volgen der Voorschristen des Christlyken Godsdiensts, bestaat het weezen van het Christendom.’
Dit toont de Schryver, door eene ontvouwing der Pligten omtrent God, omtrent onze Medemenschen, en omtrent ons zelven, die op eene geleidlyke wyze en met nadruk voordraagen worden, en overvloeijen van schoone aanmerkingen, welke het verlicht Verstand en het wel geplaatste Hart des Schryvers kenmerken.
In 't Slot maakt hy geene ongepaste bedenking, over den weinigen invloed, welke deeze duidelyk voorgeschreevene Pligten op de Belyders van het Christendom hebben, en stelt hy zich de vraag voor: ‘Welk zou het beste middel kunnen zyn, om die nutte Leden der Maatschappy, die tot de minderen of geringsten burgerstand behooren, het waare weezen van het Christendom, dat zy belyden, het zy tot welk eene Gezinte behoorende, in de uitoefening daar van te leeren kennen, hun de beminnelykheid en het belang daar van te doen zien, op dat zy zich daar naar in hunne handelingen regelden?’
Twee korte aanmerkingen deelt hy hier over mede: ‘Voor eerst. De Godsdienst wordt door onderwyzers, die daar toe aangesteld zyn, in de schoolen, of in 't byzonder, aan minvermogenden geleerd; maar geschiedt dit, in welke Gezinte het ook zy, doch in die, welke de Hervormde Leer toegedaan is, op de beste wyze, om dit doel te bereiken? Die Leermeesters, dit gelooven wy gaarne, zyn, voor het grootste gedeelte, zeer ervaaren in het stellige der Godgeleerdheid; maar wy moeten tevens, uit ondervinding en voorbeelden, bekennen, dat zy doorgaands eene zeer geringe kennis hebben van het oppervlakkige, zelfs der Wysbegeerte, der Redenkunde, der Zedekunde, en (het welk egter een onmisbaar vereischte is voor hem, die anderen hunne pligten wil leeren,) nog minder van het menschlyk hart. Zy blyven, daar door, in hunne lessen, meestal hangen aan het stellige, aan het bewyzende, dat zy, daarenboven, dikwerf boven de bevatting hunner meestal jonge Leerlingen voordraagen; zy besluiten, de Godgeleerde Waarheden in een Systema, dat van buiten gekend moet worden; en zy vergeeten meestal, by de uitoefening van den Godsdienst, by deszelfs invloed op