Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 129]
| |
Algemeene vaderlandsche letter oefeningen.Uitlegkundig Woordenboek, ter Opheldering van de Schriften des Nieuwen Verbonds, door G. Hesselink, A.L.M. Phil. Doct. Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Wysbegeerte, by de Doopsgezinden te Amsterdam. Tweede Stuk. Te Amsterdam by J. Yntema en de Erven P. Meyer en G. Warnars, 1792. Behalven een uitvoerige Lyst van Schriftuurplaatzen uit het N. Verbond, welke in dit Woordenboek, of verklaard en uitgebreid, of ter Opheldering van andere plaatzen aangehaald, worden, 346 bl. in gr. 8vo.Niet te aanpryzend is onze gunstige Beöordeeling van het Eerste Stuk deezes Werks geweestGa naar voetnoot(*). Onze Medebeöordeelaars in Engeland, die voor streng bekend staan, en geenzins overhellen, om Schriften, in ons Land uitgegeeven, te pryzen, spreeken 'er met nog uitbundiger lof van. Zy erkennen: ‘Het oogmerk en de uitvoering van dit Uitlegkundig Woordenboek verdient onze hoogste goedkeuring. Des Hoogleeraars gevoelens zyn vry en gemaatigd, en zyne wyze van voordraagen openhartig en onzydig. Hy bepaalt zich tot den duidlyken en blykbaaren zin der Schriftuure; de Godgeleerde Geschilstukken onaangeroerd laatende. Waar zyn begrip van anderen verschilt, draagt hy zyn gevoelen met alle zedigheid voor, en laat aan den Leezer vryheid van keuze. Met één woord, elk Vriend van het redelyk Christendom zal oordeelen, dat de Waereld aan den Eerw. hesselink verpligt is voor zyne oordeelkundige pooging om de beoefening van het Nieuwe Testament te hulp te komenGa naar voetnoot(†).’ Hoe zelden strenge Beöordeeling met Dichterlyke Lofspraak zamenstemt, hooren wy ze hier, egter, op éénen toon spreeken: immers, in het korte, | |
[pagina 130]
| |
doch den gryzen Dichter huisinga bakker waardige, Dichtstukje, by dit Stuk gevoegd, leezen wy, onder anderen:
't Eenvoudig Christenhart, als 't waerheid poogt te vinden,
Laet zich aen oudheid, school, gezag nog baerd verbinden.
De schrandre hesselink schuift ze allen aen een kant,
En volgt de reden en het redelyk verstand;
Hy zoekt, wat andren ook hier schryven of gevoelen,
Alleenlyk op den zin van hooger geest te doelen.
Zo blyft Gods Waerheid en haer meening elk gemeen:
Men gae dan hier ter school', niet te Geneve alleen.
In de daad, byna allen, die hunne Bybelkundigheden opgedaan hebben, alwaar menschlyk Gezag in den Godsdienst een overheerschenden invloed heeft, zullen, in dit Woordenboek, veel ontmoeten, 't geen hun nieuw voorkomt; en misschien daarom ook verwerplyk. De vrye Denktrant des Hoogleeraars, die egter niet in wraakbaare uitersten loopt, gelyk wy in onze Aankondiging van het Eerste Stuk getoond hebben, gepaard met een geoefenden Geest, en schrander oordeel, kon niet missen, menigmaal het oude spoor te verlaaten, en eenen weg, van dien veel verschillende, op te slaan. Zo veel onzins, uit verscheidenerleie hier niet noodig te melden oorzaaken herkomstig, den Schryveren des N. Testaments aangetygd, hebben alle verstandigen onder de Christenheid bejammerd; en te meer, om dat dit ongelukkig maar al te veel gelegenheids gaf, om die Schriften, in welken een onwaardeerbaare schat van Wysheid en Kennisse gevonden wordt, in kleinagting te brengen, en ten doele te stellen aan de spotternye des Ongeloofs; terwyl Bygeloof en Dweepery voedzel tot versterking haalden uit Schriftuurverklaaringen naar derzelver bedorven smaak geschikt. Eene verlichte Eeuw vordert andere Schriftuur - Ophelderingen, dan die, welke Eeuwen van Onkunde, en slaafsche Onderwerping aan Kerklyke uitspraaken, zich daarvoor in de hand lieten stoppen, of draaglyk mogten gerekend worden by het aanbreeken des dageraads van betere kundigheden en meer vryheids. Men laat het ons hier aan niet ontbreeken; hoe veele Vertaalingen van hoogschatbaare Werken in dit Vak, en ook die uit Vaderlandsche Pennen gevloeid zyn, strekken daarvan ten bewy- | |
[pagina 131]
| |
ze. Doch de meesten zyn uit derzelver aart, en overeenkomstig met het Plan der Schryveren, omslagtig. In een maatig dik Boekdeel de gegrondste Verklaaringen van het Nieuwe Testament byeen te vinden is, derhalven, een geschenk van groote waarde; en als zodanig mag men dit Uitlegkundig Woordenboek aanzien. De Opsteller draagt niet altoos zyn eigen gevoelen, maar, in gewigtige gevallen, ook dat van anderen voor; en wykt hy, van de doorgaans aangenoomene Verklaaringen af, gelyk zeer dikwyls, hy doet het met eene heusche bescheidenheid, die de van hem verschillenden niet kan ergeren. Verre houdt hy zich af van het Meesteragtig beslissenGa naar voetnoot(*). En schoon wy op alle Uitleggingen, door hem als de beste omhelsd, geen Amen zeggen, durven wy dit Boek als een Huis- en Handboek voor Christen Gezinnen, by welken het Bybelleezen niet in een deerlyk onbruik geraakt is, aanpryzen. Ja zullen de Boefenaars der Godgeleerdheid, in dit Boekdeel, wel eens meer aantreffen, dan zy op een geheele Plank van Commentatores kunnen vinden. Daar is het niet zelden parvum in multo, hier multum in parvo. Te meermaalen treft men by een Woord, eene opheldering van eene geheele zaak aan, die, schoon kort, veel afdoet. Ten voorbeelde hiervan strekke 't geen de Eerw. hesselink by het woord priester, profeet en koning, opmerkt. ‘Priester, als ook hoogepriester, 't welk zo veel zegt als Opperste Priester, Hoofd der Priesteren (waar over kan nagezien worden, 't geen by het woord Overpriester is aangetekend). Daar deeze benaaming alleen, in den Brief aan de Hebreërs, aan den Heer jesus christus gegeeven wordt, en zulks niet slegts in het voorbygaan, terwyl dit onderwerp aldaar opzettelyk is behandeld, zo is het ook alleen gemelde Brief, waar uit men hebbe op te maaken, in welken zin, en in hoe verre, christus, in gelykheid van het Aäroniesche of Levitiesche Priesterschap, een Priester genaamd wordt: welke Priesterlyke Waardigheid een der zogenaam- | |
[pagina 132]
| |
de drie Ampten is, welke christus, volgens de Leer der Schoolen, worden toegekend. Van zyne koninglyke en profeetische Bediening, zie by de woorden koning en profeet. Gelyk het byzonder oogmerk des H. Schryvers is te toonen, dat alles, 't welk op eene zigtbaare wyze, plaats hadt onder de Joodsche Bedeeling, op eene, schoon niet in het oog loopende, echter veel voortreffelyker, en geestelyke, wyze gevonden werd in de nieuwe Christelyke Bedeeling, om aldus de Joodschgezinde Christenen te overtuigen, dat al die plegtige omslag van den Joodschen Tempeldienst voortaan veilig kon nagelaaten worden, of van zelfs vervallen was; zo moet de gansche voorstelling van het Priesterschap van jesus ook naar deeze regels beoordeeld worden. Op deezen voet wordt dan, met den aanvang van het Vde H. getoond, dat jesus, schoon van allel de uitwendige staatsie, welke andersins aan deeze hooge waardigheid verknogt was, ontbloot, in de daad een veel voortreffelyker Hoogepriester is, dan die van den Joodschen Burgerstaat. Hier stondt wel in den weg, dat jesus niet uit de Priesterlyke Familie, uit den Stam van Levi, oorspronglyk was; doch de Schryver toont, door het voorbeeld van Melchizedek, dat zulks geene weezenlyke zwaarigheid was. Hoofd. VII. waarover kan nagezien worden 't geen in het Artikel melchizedek gezegd is. - Na deeze zwaarigheid uit den weg geruimd te hebben, wordt verder getoond, dat al het werk des Hoogepriesters, gelyk het doen van Offeranden en Voorbiddingen voor het volk, enz. ook door christus verrigt is, Hoofdst. V: 1-5 en VIII: 3. en verv., en wel op eene voortreffelyker wyze, 't welk hy bewyst, zo uit de volstrekte Onzondigheid van jesus, Hoofdst. VII: 26, 27 en 28, als uit den uitneemender aart van de Offerande, welke Hy geofferd heeft, naamlyk zich zelven, Hoofdst. IX: 12, 13, 14, uit al het welk dit gevolg getrokken wordt, dat 'er nu voortaan geene Offeranden meer behoeven gedaan te worden, of de Hoogepriester 's jaarlyks in het allerheiligste in te gaan, om verzoening te doen voor het gansche Volk, naardien jesus éénmaal geofferd heeft, en voor ééns in het veel voortreffelyker Heiligdom, den Hemel, is ingegaan, om aldaar bestendig te blyven, en, in de nabyheid van God, voorbiddingen te doen voor het Christenvolk (zie by bidden,) Hoofdst. VIII: 1, 2. X: 10, 11, 12. | |
[pagina 133]
| |
Aldus heb ik, door een kort verslag te geeven van des Schryvers voorstelling, van de Hoogepriesterlyke Bediening van christus, willen toonen, op welken grondslag deeze Leer berust, en waar toe dezelve strekkende is, wanneer men op dit algemeen verband van zaaken behoorlyk acht geeft, zal men de meening van verscheidene byzonderheden, die, in gemelden Brief, betrekkelyk dit onderwerp, voorkomen, gemaklyk ontdekken; weshalven het nu ook overtollig zyn zal, om de byzondere plaatzen, alwaar van jesus, den Hoogepriester, melding gemaakt wordt, te verklaaren. Wanneer men de zaak slegts uit het regte oogpunt beschouwt, laat zich alles vry gemaklyk vinden, en de duisterheid van dit onderwerp is geenzins zo groot, of van dien verheven aart, als men elkanderen veelal in den waan heeft tragten te brengen. Waar mede ik echter niet zeggen wil, dat zulks van elk Leezer gereedlyk zal verstaan worden. De bevatting deezer zaaken veronderstelt eene vry gemeenzaame kennis aan de Joodsche Staatsgesteltenisse, tot de geringste byzonderheden toe, waarvan wy heden ten dage onkundig zyn, indien wy van dusdanig een onderzoek niet byzonder ons werk gemaakt hebben. - Intusschen is dit geheele onderwerp ook niet van dien aart, dat het op elk Belyder van christus Godsdienst eene rechtstreeksche betrekking hebbe. Voor leden van den Joodschen Burgerstaat, die, van kindsbeen af, aan al dien uitwendigen toestel van Plegtigheden, Offeranden, en Priesterlyke Bedieningen, gewoon waren, en nu Belyders werden van eenen Godsdienst, die hun God alleen in geest en waarheid leerde kennen, en aanbidden, was deeze voorstelling van veel nut, als zeer geschikt om hen af te trekken van deezen schaduwachtigen, en min volmaakten, eerdienst. 't Welk ook de reden is, waarom deeze Brief alleen aan de Hebreeuwsche Christenen is ingerigt; terwyl 'er van deeze voorstelling, zo in het onderwys van den Heiland zelven, als in dat zyner Apostelen, in zo verre zulks ons uit de overige Schriften des Nieuwen Verbonds bekend is, een diep stilzwygen plaats heeft.’ 't Geen hy van profeet, ten aanzien van christus, zegt, zal eigenaartig hier by voegen: ‘Veelal hegt de onkundige Leezer aan de woorden profeet, Profeteeren en Profetie, welker gebruik zeer verscheiden is, verkeerde denkbeelden. In het algemeen schynt men van meening te zyn, als of het voornaame werk eens Profeets was, toe- | |
[pagina 134]
| |
komende dingen te voorspellen, daar dit slegts, op zyn hoogst, als eene bykomende zaak kan worden aangemerkt; en het is geenszins het kenmerk van Profeetische Schriften, dat daar in toekomende gebeurtenissen ontvouwd worden. In de Joodsche Geschiedenis zyn, onder den naam van Profeeten, bekend, die oude en gewoone Leeraars, die op Godlyken last verscheenen, om, of in het algemeen, het Volk te vermaanen tot getrouwheid in den dienst van jehovah, of om deeze of geene byzondere bevelen 't zelve aan te kondigen. Den naam van Profeeten, droegen zy niet zo zeer, om het voorspellen van toekomende dingen, als wel, om dat zy Tolken, Boodschappers en Uitleggers van Gods bevelen waren: want, dit is de algemeene en gebruikelykste betekenis diens woords. Aldus wordt Exod. VII: 1. aaron, de Profeet van mozes genoemd, en de zin is: “dat, even gelyk God, door middel zyner Tolken, (Interpres) of Profeeten, zo ook mozes door den mond van aaron, zyne bevelen aan het volk zou doen bekend maaken.” Ook wordt deeze naam aan abraham gegeeven, Gen. XX: 7, en zegt aldaar zo veel als een Heilig Man, een Godsman. - Van hier is het, dat ook de Heidenen hunne Dichters, Profeeten of Vates genoemd hebben; dewyl dezelve geloofd werden, door aanblaazing van de eene of de andere Godheid gedreeven te worden, of ook de bevelen der Goden aan te kondigen. Aldus wordt van paulus, Tit. I: 12. een Heidensch Dichter, welken hy aanhaalt, een Profeet genoemd: in welke betekenis dit woord, by de Hebreeuwen, ook veelmaalen voorkomt, 1. Chron. XXV: 1, 2, 3, en verv. en elders vinden wy van het Profeteeren, op harpen, luiten, cymbaalen, enz. gewag gemaakt, 't geen aldaar het aanheffen van Liederen, gesterkt door Muzyk-Instrumenten, aanduidt. Ten tyde van samuel, en, onder deszelfs bestuur, werden dusdaanige Schoolen opgerigt, waarin Jongelingen in deeze Kunsten onderweezen werden, draagende van daar den naam van Profeetische Schoolen. Het moet ons dus niet vreemd dunken, dat wy van geheele Vergaderingen, (reiën) van Profeeten melding gemaakt vinden, 1. Sam. X: 5-10. XIX: 20. en verv. 2. Kon. II en IV. Hier uit blykt, in welken zin, en met hoe veel regt, jezus een Profeet genaamd wordt, welke Naam Hem niet alleen van anderen gegeeven werd; maar ook zelfs wilde Hy als zodanig beschouwd worden, Luk. XIII: 33. Joan. IV: 44; en zulks was hy in den uitneemendsten zin van | |
[pagina 135]
| |
dit woord; niet alleen, gelyk de gewoone Profeeten, onder de oude Bedeeling, gekomen, om het Volk uit Gods naam te vermaanen, deszelfs zegen of vloek aan te kondigen; maar voorzien met volkomen Godlyke Volmagt, om een nieuwen en beteren Godsdienst in te voeren, en aldus een Stigter en Bestuurder van eene nieuwe Huishouding of Bedeeling te zyn, gelyk mozes, schoon op eene min volmaaktere wyze, welëer voor het Israëlietiesche volk geweest was: waarom petrus, Handel. III: 22, volgens Deut. XVIII: 15, ook, met byzonderen nadruk, Hem een Profeet gelyk mozes noemt. Weshalven in deeze Profeetische Waardigheid of Bediening van christus reeds alles vervat is, 't welk men anderszins tot zyne koninglyke Bediening pleegt te brengen.’ Dit alles wordt nog duidelyker, als wy het Artikel koning inzien. Waar wy by den Hoog Eerw. Schryver dit aantreffen. ‘Daar de Jooden, gelyk bekend is, in den voorspelden Verlosser een eigenlyken Koning, (op welken grond staat ons hier niet te onderzoeken), verwagtende waren, kan het ons niet vreemd voorkomen, dat van hen, die in jesus den beloofden Messias erkenden, deeze naam aan den Heiland gegeeven werdt; doch, wanneer wy op alles, 't geen jezus verrigt heeft, naauwkeurig agt geeven, zullen wy gereedlyk toestaan, dat deeze benaaming niet, dan in een oneigenlyken zin, op den Zaligmaaker der wereld kan worden toegepast. Schoon Hy de gevoelens der Jooden, welke zy hieromtrent koesterden, om wyze redenen niet regtstreeks konde te keer te gaan, bemerken wy echter, dat Hy zeer voorzigtiglyk zich van deezen titel onthieldt; en het was niet, dan op de uitdruklyke vraag van pilatus, of hy een Koning was, dat Hy zulks toestemde; doch niet, dan met de uitdruklyke byvoeging, dat pilatus zulks niet in eene eigenlyke betekenis moest opvatten: dewyl Hy van het Zedelyk Ryk van Waarheid sprak, Joan. XVIII: 36. 37. - Weshalven het eene vergeefsche moeite der Godgeleerden schynt te zyn, om alle de deelen van deszelfs Koninglyke Bediening naauwkeurig te bepaalen, dewyl zy de Heilige Schryvers hier in geheel tot geene voorgangers hebben, welke de zogenaamde Drie Ampten van christus niet omstandig beschryven; en zich daarenboven, in de beschryving van dit Koninglyk Ampt, van meer of min gezogte toespeelingen moeten bedienen; zo dat, wanneer men, met weglaating deezer allegorische toespeelingen, op | |
[pagina 136]
| |
de zaak zelve ziet, men bevinden zal, dat alles zeer gevoeglyk tot de Waardigheid en Bediening van Profeet, of Godlyk Afgezant, kan gebragt worden. Dit is dan ook de reden, waarom de Godgeleerden zo weinig met elkanderen overeenstemmen, wat tot elk der drie Ampten moet gebragt worden’. Aan onzen wensch, dat een Lyst der Schriftuurplaatzen, welke in dit Woordenboek, of verklaard of uitgebreid of ter opheldering van andere Plaatzen aangehaald worden, vinden wy voldaan; door een tweevoudige Lyst welker eerste de Plaatzen uit het Nieuwe Verbond aantekent, en welker tweede de aangehaalde Plaatzen uit het Oude Verbond, en de Apocryphe Boeken bevat: bezwaarlyker zullen wy, zo wy vreezen, een wensch vervuld zien, waar mede wy deeze Aankondiging sluiten, dat de Hoog Eerw. hesselink, ons een dergelyk Uitlegkundig Woordenboek des Ouden Verbonds verschaffe! |
|