Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBeschouwing der Maatschappy en Zeden, in Poolen, Rusland, Zweeden, Deenemarken, enz. Doorvlogten met Voorvallen, eenige uitsteekende Characters betreffende. Door William Cone, A.M.F.R.S. Lid van 's Konings Collegie te Cambridge, Kapellaan des Hertogs van Martborouch, Medelid van de Koninglyke Oeconomische Societeit te Petersburg, als mede van de Koninglyke Academie te Koppenhagen. VIIIste Deel. Te Amsterdam by J. Yntema, 1791, 165 bl. in gr. 8vo.Bevreemding moet zeker de Bezitters der Zeven Deeltjes van coxe, Beschouwing der Maatschappy en Zeden in eenige Noordsche Ryken, bevangen, als zy een Achtste Deeltje onder de oogen krygen, en de gedagten, van een reeds afgeloopen Werk te hebben, moeten laaten vaaren. De Vertaaler meende ook zyn taak, ten dien aanziene, afgewerkt te hebben, en was die webbe, in de daad, volweeven. De billyke verwondering zyner Leezeren, dat hy, als 't ware, eene nieuwe webbe van dezelfde scheering en inslag opgezet hebbe, en hun verlangen, om de reden van dit bedryf te verneemen, tragt hy te voldoen, op eene wyze, die hem weinig woorden, en hun weinig tyds, zal kosten. Wy zullen, des voldaan, zyn verslag opgeeven. ‘Men weete dan, schryft hy, in zyn Voorberigt, dat de Heer coxe, andermaal, diezelfde Noordsche Gewesten bezogt, en met het eigenste opmerkend oog van Staatsman, Menschkenner, en Liefhebber van fraaije Weetenschappen en Konsten, doorreisd heeft; en op die tweede Reis ook Jutland, Noorwegen, Lyfland, Courland en Pruissen aandeedt. - Het kon niet missen, of, in het tydsverloop tusschen de Jaaren MDCCLXXVIII en MDCCLXXXIV, was, in de reeds doorgetrokkene Ryken, vry veel veranderings voorgevallen; over niet weinige onderwerpen van aangelegenheid hadt hy geene hem geheel voldoende Berigten, ter eerste gelegenheid, kunnen opzamelen, die hem nu in handen kwamen; en vondt hy ook nu en dan misstellingen te verbeteren. Dit, gevoegd | |
[pagina 67]
| |
by het nieuwe in de Gewesten, nu eerst bezogt, bewoog hem een Derde Deel aan de twee voorgaande zyner Reize toe te voegen. En dit haalde ons over, om 't zelve onzen Nederlandschen Leezeren mede te deelen. - Onze eenigzins vreemde handelwyze met de Reize van den Heer coxe, om ze tot een Wedergade te maaken, van de by den Landzaat greetig ontvangene Beschouwing der Maatschappy en Zeden, in Frankryk, Zwitzerland, Duitschland en Italie, door den Heer j. moore, in de Jaaren MDCCLXXX en MDCCLXXXII uitgegeeven, en waarvan een Tweede Druk op de Pers is, hebben wy verdeedigd in ons noodig Voorberigt, voor het Eerste Deeltje van coxe geplaatst, werwaards wy thans den Leezer kunnen en moeten verwyzen; naardemaal wy, in het zamenstellen deezes Vervolgs, dezelfde vryheid gebruikt, en den eigensten voet gehouden, hebben: alleen met dit verschil, dat onze uitlaatingen minder zyn, en voornaamlyk breede Lysten betreffen, waarvan wy de Hoofdzaaken hebben opgegeeven; ook vonden wy geene noodzaake, om de Leevensberigten, in coxe's Derde Deel voorkomende, af te zonderen: deeze waren thans veel minder, korter en meest onmiddelyk verbonden met het Reisverhaal des Schryvers.’ Wy mogen 'er byvoegen, in het doorleezen, ontdekt te hebben, dat de Heer coxe dit Derde Deel, in den Jaare MDCCXC uitgeevende, ook, by gelegenheid, laatere voorvallen in de doorreisde Ryken, welke eene byzondere opmerking verdienden, en tot opheldering strekten, heeft gebruikt, als, by voorbeeld, in den Tienden Brief, handelende over de uitgestrektheid der Magt des Konings van Zweeden, waar de Schryver het gebeurde op den Ryksdags in MDCCLXXXVI, ten opzigte van nieuwe Reglementen en de uitbreiding des Koninglyken Gezags, vermeldt. Geen twyfel lydt het, of dit Vervolg zal den Leezer welkom weezen: dewyl hy daarin, omtrent niet weinige Stukken, een keuriger berigt ontvangt, dan de Heer coxe in zyne eerste Reize kon opdoen. Ten byzonderen blyke daarvan kan dienen, 't geen hy met zo veel naauwkeurigheids opgeeft, wegens de Inkomsten en Uitgaven des Zweedschen Ryks; en de Bank van Stokholm in den XI Brief. Het tegenwoordig Deeltje loopt over Deenemarken en Zweeden, en behelst een algemeene beschryving van Noorwegen: welk Ryk, in het volgende, byzonderder zal beschouwd worden. - De Leevensbeschryving, uitvoerigst in dit Deeltje voorkomende, en dubbel der leezinge | |
[pagina 68]
| |
waardig, is dié van den grooten Starrekundigen tycho brahé. Mis zouden wy niet kunnen tasten, waar wy het Werkje open sloegen, om 'er eene smaakelyke Proeve onzen Leezeren uit op te disschen; dan de een zou gewis smaaklyker weezen, dan de andere. Om iets te neemen, 't geen wy denken, dat algemeen zal voldoen, bepaalen wy onze keuze tot het verslag, 't welk coxe geeft van de verandering in het bestuur des Deenschen Ryks te wege gebragt door den Kroonprins, in den vroegen leeftyd van zestien jaaren; eene onderneeming, waarin deeze eene bewonderenswaardige standvastigheid, geheimhouding en gemaatigdheid, betoonde. Naa een verslag, hoe, zints de Gevangenneeming en Ballingschap van Koningin mathilda, de geheele magt des Ryksbestuurs huisvestte in de Koninginne Moeder, op welke de overleeden Koning van Pruissen een bykans onwederstaanlyken invloed hadt, en hoe men alles derwyze beschikte, dat de Koning, ter Regeeringe onbekwaam, en zonder gezag, alles tekende wat men hem voorlag, vervolgt de Heer coxe. - ‘Niets kon deezen staat van zaaken veranderen, dan de toelaating van den Prins in den geheimen Raad; en, vermids hy, volgens de Deensche Wetten, geen gezwooren Lid van dien Raad kon weezen, of hy moest Lid der Kerke zyn en het Sacrament ontvangen hebben, en dewyl hy, ten deezen einde, een openbaar onderzoek moest ondergaan, wist de regeerende Party het zo te besteeken, dat men die plegtigheid uitstelde, onder voorwendzel, dat de Prins niet genoegzaam onderlegd was in de Gronden van den Godsdienst. Men liet, met voordagt, gerugten loopen, en ze werden greetig gelooft, door allen wier belang het medebragt, daar aan geloof te slaan, dat de Prins slechts zeer middelmaatige verstandsvermogens bezat. - Schoon het gebruik medebragt, dat de Kroon-Prins van Deenemarken, op zyn dertiende jaar, Lid der Kerke wierd, en Zitting in den Geheimenraad name, vertraagde men zulks gestadig, lang naa dat de Prins die jaaren bereikt hadt, in het begrip, dat hy buiten staat zou weezen om het openbaar Onderzoek door te staan. Doch toen de Prins bykans in zyn zestiende jaar trad, durfden zy het niet waagen, zyn Ledemaatschap langer te verwylen. Wanneer dit noodlottig uur naderde, nam men alle voorzorge, die voorzigtigheid en list kon inboezemen, om den Prins te winnen, en de | |
[pagina 69]
| |
Magt in die handen te laaten, waarin dezelve zo langen tyd berust hadt. Ten dien einde werd zyn Gouverneur, de Generaal eiksted, die niet bemind was by zyn Kweekeling, afgezet, en sporen, zyn Leermeester, zyn veronderstelde Gunsteling, tot Secretaris van het Kabinet aangesteld. Men benoemde een nieuwen Geheimen Raad, bykans geheel bestaande uit Lieden, die op den wenk der Koninginne Moeder vloogen, en waarin de Heer guldbergGa naar voetnoot(*) het meest te zeggen hadt. Alles scheen voor haar te zullen bukken, wanneer de Kroon-Prins eene Omwenteling in het Ryksbestuur van Denemarken te wege bragt, zo zonderling als onverwagt. - Op den vierden van Grasmaand des Jaars MDCCLXXXIV, werd de Kroon-Prins, in de Koninglyke Kapél te Koppenhagen, in de tegenwoordigheid des Konings en van het Hof, tot Lid der Kerke aangenomen. Volgens het gebruik der Luthersche Kerke, onderging hy vooraf een Geloofsonderzoek van 's Konings Kapelaan. Dit duurde meer dan een uur, en de Prins, gelyk ik gehoord heb van verscheide Persoonen, die 'er zich tegenwoordig bevonden, antwoordde op eene zeer gepaste wyze; door de vaardigheid en duidelykheid zyner antwoorden, genoegzaam toonende, dat de uitgestrooide gerugten van zyne onbekwaamheid, zo kwaadaartig, als ongegrond, waren. Hy sprak met een sterke, klaare en manlyke, stem, met eene deftigheid en voeglykheid, die alle de aanweezenden verbaasde; en, toen hy den Eed deedt, by welken hy zwoer zich aan de vastgestelde Kerk te zullen houden, deedt hy zulks op eene zo treffende wyze, dat het de traanen uit de oogen trok, van veelen der Toehoorderen. By eene volgende gelegenheid, het Sacrament ontvangen hebbende, werd hy in den Geheimen Raad toegelaaten, en lag den veertienden van Grasmaand, den daar by behoorenden Eed af. Omtrent vyf uuren 's namiddags, vergaderden de Prins en de andere Leden van den nieuwen Geheimen Raad, voor de eerste keer, in 's Konings tegenwoordigheid. De Heer steman, Opper-Thesaurier, wilde | |
[pagina 70]
| |
voortgaan met de gewoone zaaken van den dag te verhandelen; de Kroon-Prins wederhieldt hem, en zich tot den Koning wendende, bedankte hy deezen voor de Opvoeding, hem verleend; 'er byvoegende, dat hy, nu geroepen zynde tot een post, waar van hy verantwoording moest doen, en zyne Majesteit met zynen besten raad dienen. Hier op verklaarde hy zich, met veel ernst, tegen veele misbruiken in de laatste bestuuring der Rykszaaken, byzonder tegen de ongeregelde wyze, waar op men Kabinets-bevelen uitvaardigde, zonder de onderscheide Kamers des Ryksbestuurs te kennen. - Hy voer voort met de betuiging, dat hy, bewust van zyn eigen gebrek aan ervaarenisse, zyne Majesteit geen raad kon geeven, strekkende tot roem van de Kroon, en voordeel des Volks, of de Geheime Raad moest bestaan uit Persoonen, die zyn vertrouwen en het vertrouwen des Volks bezaten; dat, in het tegenwoordige geval, noch hy, noch het Volk, eenig vertrouwen kon stellen in de thans zittende Leden; waarom hy den Koning verzocht, den tegenwoordigen Geheimen Raad te bedanken, en in plaats te stellen den Graaf bernsdorfGa naar voetnoot(*), en zodanige andere Personen, als hy de vryheid nam aan te pryzen. - Hy hoopte en vertrouwde ook, dat zyne Majesteit een bevel zou geeven, dat geen Besluit van kragt zou weezen, dan 't geen door den Koning getekend, en mede door hem, den Kroon-Prins, onderschreven was. - Deeze woorden, die hy met grooten ernst en bedaardheid sprak, geuit hebbende, lag hy de Benoeming van eenen nieuwen Geheimen Raad voor zyne Majesteit neder, hem verzoekende dezelve te tekenen. Alle de Leden, (uitgenomen de Baron schach rathlow, die alleen het oogmerk van den Kroon-Prins wist,) stonden dermaate verbaasd, dat zy geene tegenkanting, hoe genaamd, wisten te doen. Doch, toen de Koning bevreesd scheen, en te aarselen, rees een der Leden op en zeide, “Myn Heer! Zyne Majesteit kan zodanige Papieren niet tekenen, zonder zich eerst daar op wel te beraaden,” - en tragtte tevens het Papier uit 's Prinsen hand te neemen. Deeze antwoordde met eenige drift, | |
[pagina 71]
| |
doch teffens zyne deftigheid bewaarende: “Myn Heer! het is uwe zaak niet, zyne Majesteit in die gevallen te raaden; maar de myne, die de vermoedlyke Erfgenaam ben, en verantwoordlyk voor myn gedrag aan de Natie!” - Het Papier daarop den Koning weder aanreikende, tekende Zyne Majesteit 't zelve terstond. De Papieren werden door een vertrouwden Boode na de Kanselary gebragt, en daar aangenomen. De Geheime Raad in deezer voege ontbonden zynde, toen dezelve voor de eerste reis in 's Konings tegenwoordigheid vergaderde, ging de Kroon-Prins die verandering zelve der Koninginne Moeder bekend maaken, met alle betuigingen van gepaste hoogagting. In het gedrag van den jongen Prins, geduurende de geheele toedragt deezer zaake, bespeurde men eene bedaardheid en geheimhouding, zeer ongewoon in zo vroege jaaren. Te onvrede zynde op de Koninginne Moeder, tradt hy eerst in eene geheime verstandhouding met den Graaf bernsdorf, toen hy naauwlyks veertien jaaren bereikt hadt; deeze zette hy bykans twee jaaren voort, nu eens door Brieven, dan eens door Booden, en ontving van hem onderrigtingen hoe te handelen. Middelerwyl tradt hy in eene andere verstandhouding met den Heer schach rathlow, die het meeste aandeel hadt in de afzetting van den Graaf bernsdorf; doch nu misnoegd was op de Ryksbestuurders, en byzondere voorstellen deedt aan den Kroon-Prins, zonder iets te weeten van diens handelingen met den Graaf bernsdorf. De Kroon-Prins zette deeze dubbele staatstreek voort, onder het bestuur van den gemelden Graave, op wien hy een onbepaald vertrouwen stelde, zonder dat hy in eenige verdenking viel by zyn Leermeester sporen, of by zyn Gouverneur den Generaal eiksted, zo afgerigt op Hofstreeken: zelfs wist hy de vermoedens van de Koninginne Moeder in slaap te zussen; want haare Majesteit onderhieldt hem, omtrent een week vóór die groote gebeurtenis, over het houden van geheime Briefwisseling buiten haar weeten; waar op hy een ontwykend antwoord gaf, met zulk eene onbedeesdheid en vaardigheid, dat hy haare vermoedens geheel deedt wyken. In deezer voege misleidde een Jongeling, van nog geen zestien jaaren, Mannen in Hofstreeken oud geworden, door zich geheel vriendlyk te gedraagen, jegens de Party van de Koninginne Moeder, en te berusten in de benoeming van | |
[pagina 72]
| |
een nieuwen Geheimen Raad, op het oogenblik dat hy ten oogmerk hadt, de Leden af te zetten. Het dient om onze verwondering over al dit bedryf te vergrooten, als wy bedenken, dat het Ontwerp vertrouwd was aan meer dan tien Persoonen, en dat geen één hunner het minst liet blyken, dat vermoeden kon baaten. Alle maatregels, die de voorzigtigheid aanraadde, waren, te deezer gewigtige gelegenheid, genomen. De Generaal hut, hadt de Lyfwagt doen byeenkomen, om den Geheimen Raad, indien de Leden tegenkanting betoonden, te dwingen; en de Gouverneur van de Citadel was gereed, om den Kroon-Prins daar binnen te laaten, indien de zaaken niet naar zyn wensch uitvielen. Gelukkig deedt de moed en bekwaamheid van den jongen Prins, en de Volksbelangneeming in zyne zaak, deeze voorzorgen onnoodig worden. Met zeer veel zagtheids bejegende de Kroon-Prins alle de Persoonen, door hem uit het Ryksbestuur geweerd. Aan den Exminister guldberg, gaf hy een jaargeld van 1000 Ponden Sterlings, en stelde hem aan tot Gouverneur van Aarhuus, eene soort van eerlyke Ballingschap. Hy benoemde steman, tot Gouverneur van Hadersleben, hem tevens verzekerende, dat hy overtuigd was van de getrouwheid, met welke hy de post van Opper-Thesaurier hadt waargenomen; 'er byvoegende, dat hy, indien hy hem niet genoegzaam kon beloonen, ryklyk voor zyne Kinderen zou zorgen. De voornaamste Persoonen, die als Vertrouwelingen van den Kroon-Prins hier eene hoofdrol speelden, en zints de voornaamste Hof- en Staats-bedieningen bekleedden, waren de Heer schach rathlow, de Graaf bernsdorf, de Graaf shimmelman, de Generaal hut en de Heer bulow, toen Kamerdienaar, thans Maarschalk van 's Prinsen Hof. De eenige Vreemdeling, dien men veronderstelt, dat eenige kennis droeg van den toeleg, was de Heer elliot, die van Berlyn te Koppenhagen gekomen was, als Afgezant van 't Britsche Hof. De Koning van Groot-Brittanje was de eerste Mogendheid, aan wien de Kroon-Prins kennis deedt toekomen van het gelukkig slaagen zyner onderneeminge.’ Ten slot weete de Leezer, dat, volgens het Berigt des Vertaalers, nog één stukje, van omtrent gelyke grootte als het tegenwoordige, alles zal behelzen, wat de Heer coxe aan zyne voorgaande Reize hadt toe te voegen. |
|