| |
| |
| |
Geschiedkundige Verhandeling over de Heidens, betreffende hunne herkomst, leevenswyze, gesteldheid, zeden en lotgevallen, sedert hunne verschyning in Europa, door H.M.G. Grelman, Leeraar der Wysbegeerte. Volgens den tweeden vermeerderden Druk overgezet. Te Dordrecht by A. Blussé en Zoon, 1791. In gr. 8vo. met de Bylaagen, 334 bladz.
Het is, voor den liefhebber der Geschiedenissen, tot heden, een raadzel geweest, waarom de yverige naarvorsching der Geleerden nimmer iets bepaalds, noch een geheel, heeft kunnen opmaaken, over de afkomst en den toestand van een Volk, dat in Europa zo vreemd, en tevens zo algemeen, zo gehaat en tevens zo verspreid, zo onbeschaafd en tevens zo lang in Europa is, gewoond heeft, als dat volk, het welk men gewoonlyk heidens noemt. In het algemeen, schynt de onkunde hieromtrent in het character deezes Volks zelf gelegen te zyn: de vreemde taal en leevenswyze deezer Natie breiden een duisteren nevel rondom den gewoonen Geschiedschryver uit, haare arglistigheid, schelmeryen en wispeltuurige wyze van denken, benamen den naauwkeurigsten en ieverigsten Onderzoeker den moed, om door deezen nevel heen te dringen, en haare voortduurende onbeschaafdheid weigerde den onderzoeklievenden Navorscher, den weg te wyzen tot haaren oirsprong en afkomst.
Eene nadere, en tevens zeer gebrekkige, reden, van onze onweetenheid hieromtrent, leeren wy uit dit zo doorwrochte werk van den Heer grelman kennen: namelyk, het verbaazend aantal van Boeken en Geschriften, waarin de bouwstoffen tot eene beredeneerde Geschiedenis deezer Natie verspreid lagen, en welke te kennen niet alleen, maar ook te kunnen nazien en beoefenen, voor weinige Geleerden, zonder den toegang tot de voortreffelyke Boekery der Hooge Schoole te Göttingen te hebben, mogelyk was.
Wy achten het geheel onnodig, dit Werk, den beminnaaren der edelste Weetenschap, der Wysgeerige Geschiedkunde, aan te beveelen, nadien het zo door verscheide uitgaaven als naauwkeurige vertaalingen in Duitschland, Engeland, Frankryk en de Nederlanden, zig genoegzaam heeft aangepreezen, en schoon het noch Roman, noch Toneelstuk, is, den lof van byna ieder een heeft weggedraagen; wy zul- | |
| |
len ons, ten bewyze van de voortreffelykheid deezes Werks, vergenoegen, met eene korte schets van deszelfs inhoud den weetgierigen Leezeren mede te deelen; waaruit men ligtelyk zal kunnen opmaaken hoe verbaazend groot de vlyt des Heeren grelmans geweest zy, daar hy al het geen in dit Werk voorkomt, uit meer dan tweehonderd andere en weinig bekende Werken, met eene zeer byzondere naauwkeurigheid, heeft opgezameld.
De Heidens wierden, waar zy verscheenen, naar hun legplaats, gedaante, dieveryen of gewaande afkomst en Vaderland, en wel in de Nederlanden Heidens, naar den Heyden, (volgens de aanmerking van den kundigen Vertaaler) in Denemarken, Zweeden en in een gedeelte van Duitschland, Tartaaren; in Arabien, Roovers (charami); in Frankryk, Boheemers; in Hongaryen, Engeland en Spanje, Pharaonen, Egyptenaars (Gypsies Gitanos); in Polen, Duitschland, Italien, Turkyen, Persien, Zigenner. (Pers. sia Hindois, zwarte Indiaanen) genoemd. Zy zyn door de geheele oude Waereld verspreid, maar inzonderheid in Europa, zo als tegenwoordig noch in den Elsas, Engeland, Rusland, Spanje, Italie, en vooral in Hongaryen, Moldavien en Turkyen. Een taanig Vel, lang zwart Hair, witte Tanden, evenredigheid, rapheid en leenigheid der Leden, en eene bestendige gezondheid, zyn de hoedanigheden hunnes ligchaams. Dikwerf geneeren zy zig met Water en Brood, maar hunne lekkerny is het aas van gestorven Koeiën, Schaapen en Varkens, in de Zon gedroogd of in hunne hutten gerookt: zy eeten zonder mes, vork, bord en tafel: behalven hunnen liefsten drank, Brandewyn, beminnen zy de Tabak, zelf zo, dat zy aan hunne houte pypen, wanneer zy van vocht doortrokken zyn, met eene ongelooflyke wellust knabbelen, zo lang 'er een spaantje van overig blyft. Zonder Hoed, Koussen, Schoenen of Hemd loopen ze met hunne Kleederen, tot dat dezelve van hun lyf vallen; echter is pronken hunne liefhebbery een rood hunne geliefdste kleur; men ziet ze dus dikwyls barrevoets, met een gescheurde Broek, en in een geborduurde Pels, of met goud belegden Rok. Meest altyd zwervende, woonen zy in Tenten, Spelonken, en onderaardsche Hoolen, waar zy rondom het vuur zitten praaten, Spys kooken, Tabak rooken en slaapen; want wasschen,
verstellen, enz. doen zy nooit.
In Spanje zyn de Heidens veelal Herbergiers, en daar- | |
| |
door veel beschaafder, zo als ook in Hongaryen, waar zy gemakkelyker Wooningen hebben: zeldzaam werken zy, zo lang hen noch eene oude korst Brood overig blyft: hun voornaamste Ambacht is smeeden of Slooten maaken, en hunne Neering den Paardenhandel, waarby zy in bedriegeryen uitmunten. Voorts onderhouden de Vrouwen en Dochters, de Mannen en Vaders dikwerf door Waarzeggen, Wonderkuuren, Muziek, Zingen en de onbeschaamdste Danssen; van alle welke bezigheden zy een goed gebruik, tot hunne liefste Handwerken, het bedelen en steelen, weeten te maaken.
Met het 14de Jaar trouwen hunne Jongens en Meisjes onder hen, meestal zonder Priester; want, schoon zy altyd onder hunne Natie blyven, is de Godsdienst hun onverschillig. Het kraamen en de Opvoeding der Kinderen laaten zy meestal aan de Natuur over, behalven dat zy hunne Kinderen zeer jong tot zingen en dansen, mitsgaders bedelen en steelen, aanzetten.
In die Gewesten, waar zy minder of meerder in eene Maatschappy leeven, hebben zy een Opperhoofd, Woywode by hen genoemd, aan wien zy eene jaarlyksche belasting betaalen, en welke hunne misdryven met Zweepslagen straft. Geen eige Godsdienst uit hun Vaderland mede gebragt hebbende; neemen zy gereedelyk die der Gewesten aan, in welke zy zig bevinden, dezelve weder veranderende, als zy verder trekken.
Hunne taal is niet ligt te leeren; de Heiden is agterdochtig, en ontkent dikwerf een eigen taal te hebben, of rabbelt dezelve den Vraager zo schielyk voor, dat hy 'er niet wys uit worden kan. Lees- en Schryfkunde is by hem een zeldzaam verschynzel.
De Heidens zyn vlug, praat- en snapachtig, maar los in alles, wispeltuurig, en trouwloos zelfs omtrent hun's gelyken; daarby ondankbaar, bevreesd, maar tevens, zo als andere bevreesde Menschen, wreed en wraakgierig, hoogmoedig, losbandig en luy, in den hoogsten graad; om deeze hunne ondeugden hebben alle Staaten van Europa (uitgezonderd Turkyen, Hongaryen en Rusland) hen verbannen, maar niet altyd met gewenscht gevolg; om dat zy in Turkyen hunne bestendige Vergaderplaats houden: De Koning van Spanje en Maria Theresia hebben daarom getracht dit Volk voor den Staat en de Deugd te winnen, doch met weinig vrugt.
Dit Volk nu is, in den Jaare 1417, in Duitschland, en waar- | |
| |
schynlyk, om dat het zeer schielyk rond zwerft, ook emtrent dien tyd voor het eerst in Europa verscheenen, zig uitgeevende, en ook vry algemeen gehouden wordende, voor Egyptenaaren, die, als Pelgrims, Bedevaarten doen moesten: dit verleende hen den naam van Heiligen, en Vrybrieven van zeer veele Vorsten, tot dat hunne openbaare Plunderingen hen, gelyk vooraf gezegd is, als schuim van Volk verbannen deeden.
Men heeft verscheidene gissingen omtrent hunne waare afkomst gemaakt; eenige b.v. hielden ze voor Duitssche Jooden, andere voor Fakirs, Hunnen, Cainiten, die, wegens den vloek hunnes Stamvaders, doolende en zwervende moesten zyn; echter de meesten voor Egyptenaaren. De Heer grelman bewyst hier volkomen, dat hun Vaderland Hindostan is, en zy zelf Suders, dat is van de laagste en meest verachte Klasse der Indiaanen, die door de veroveringen en verwoestingen van Timur Beg in Hindostan, in het begin der vyftiende Eeuw, uit hun Vaderland vluchten moesten: dit bewys staaft onze Geleerde, door hunne leevenswyze met die der tegenwoordige Suders te vergelyken, en uit de gelykheid hunner taal met de Hindostannische, tot welk laatste stuk de uitgebreide taalkunde van den beroemden Buttner, te Göttingen, hem de voornaamste hulpmiddelen verleend heeft; als Bylaagen volgen hier agter nog eenige oorsprongelyke Engelsche en Latynsche Stukken, als Vrybrieven, enz.
Dit Werk is gelukkig in handen van een zeer kundigen Vertaaler gevallen, welke hetzelve daarenboven met eenige weinige, maar zeer goede, Aantekeningen verrykt heeft, en die tevens de naauwkeurigheid van den Heer G. in zyne naspooringen der Heidens in de Nederlanden, volgens zyne eigen navorschingen, volgt: de Vertaaling zelve is zeer vloeiende en naauwkeurig; echter hebben wy twee Germanismen gevonden, als op bladz. 80. Paardetuischery (Roskammery), en op bladz. 113, het zuivere paar, het welk moet zyn het schoone paar (ironice). Deeze Aanmerkingen dienen echter minder om te berispen, dan wel om aan te toonen, dat deeze Vertaaling weinige gebreken heest; en niet vergeleken moet worden met het groot aantal van slordige en gebrekkige Vertaalingen, waarmede onze Gewesten daaglyks worden overstroomd, en welke meer het werktuiglyke haarer Overzetters, dan de wezentlyke denkbeelden der oorsprongelyke Schryveren, aan den dag leggen. |
|