Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 45]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Verhandeling van het Genootschap tot verdeediging van den Christlyken Godsdienst, opgericht in 's Hage, voor 't jaar 1790. Te Amsterdam, Haerlem en 's Hage, by J. Allart, C. v.d. Aa, en de Wed. J. du Mee, Junior. In gr. 8vo. Behalven de Aanspraak 110 bladz.Onvoorziene verhinderingen van verscheidenerlei aart brengen te wege, dat het Haegsche Genootschap uit den voorraad van de by 't zelve bekroonde Verhandelingen, thans slechts ééne enkele afgeeft. Voorafgegaan door het Programma voor 't jaar 1790 enz. de Aanspraak ter Algemeene Vergadering ten dien jaare gedaan, door den Haegschen Kerkleeraar d.a. reguleth, behelzende een Vertoog over de redenen ter bemoediging, die den Vriend der Waarheid, in deezen tyd van tegenstand en ondermyning, overblyven. Eene Aanspraak, zo anders de styl van zyn Eerw in zyne Kansselredenen die van een Prediker van het eenvoudig Euangelie is, ‘welke’ gelyk de Redenaar zich uitdrukt, ‘weinig overeenkomst heeft met den styl van eene bevattelyke Volksvermaaning.’ - Men oordeele - Na de gevaaren van den tyd, dien wy beleeven, als een tyd van tegenstand en ondermyninge der Waarheid beschreeven te hebben, en tot zyn Onderwerp zullende treden, voert hy dit woord: ‘Ik bid u myne Toehoorders! zal dan de vrees by een weldenkend hart niet billyk en rechtmaatig zyn? Of zullen wy onbezonnen zeggen: 't Is Zion, niemand vraagt 'er na. Neen, ik zie op elks gelaad een trek van edelen afkeer gloeijen, die zulk een laag bestaan en handel wraakt, of zou ik zulks my niet belooven kunnen van zulken, die hun hart, hun geld, hun eer, aan de verdeediging van Jesus goeden Naam verpand hebben? Ieders boezem schynt my van een killen schrik te kloppen, en 't zwoegend hart de stille beê te ontvluchten, Och, Heere doe wel by Zion naar uw welbehaagen! bouw de muuren van Jerusalem op. Een beê, die, hoe ook 's Vyands Rot de | |
[pagina 46]
| |
val der Godstad schynt gezwooren te hebben, door 't ootmoedig geloof, op wieken van deeze aard ontvloogen hoop, voor 's hemels troon gevoerd, geen antwoord en verhooring derven kan. Of hoe! wie zyn deeze onbesneedenen, dat zy de slagordens des leevendigen Gods hoonen zouden? Geenen mensche ontvalle het harte om hunnen wille. Is niet de kryg des Heeren? Of zou de Overwinninge Israëls ooit faalen kunnen? Men noeme vry de Hoop, met aristoteles, de droom der waakenden; de Hoop, die, in den heetsten strijd voor 't dierbaar pand de Euangelieleere, den Godsdienstvriend doet het hoofd manmoedig, zelfs in spyt van al de list, geweld, spot en smaad, om hooge heffen, kan, 't gaa dan hoe het gaa, in eeuwigheid hem niet bedriegen. Zelfs daar, daar 't voor een tyd eens schynen mogt, dat hy verwonnen waar, ontgaan hem tog aan 't eind de zegepalmen niet, en geld de spreuk: victa vincit veritas. De waarheid, hoe in schyn ook overwonnen, zegepraalt. Welaan, het droef gelaad ontfronst! het rimplig voorhoofd glad gestreeken, en met een gullen lach van edelen moed den Vyand onder 't oog gezien, en onze hoop in God gestevigd! welaan de redenen van hoope opgezomd!’ De éénige Verhandeling, thans medegedeeld, is het bekroonde stuk van den Eerw. jacobus engelsma mebius, Predikant te Ryperkerk en Hardegaryp, over de vraagen. Moet de weg tot waare Gelukzaligheid, in deezen staat van algemeen bederf, voor alle menschen, wat het weezenlyke betreft, een en dezelfde zyn, en door eene Godlyke Openbaaring bekend worden? Zyn Eerw. stelt het Geschilstuk, waarover zyn Betoog loopt, in deezer voege voor, dat het gevoelen, 't welk een stellig antwoord op deeze vraag geeft, meestal by de Protestanten aangenomen is en beweerd wordt; terwyl de nieuwe bestryders der voornaamste Leerstukken van den Christlyken Godsdienst beweeren, dat de verschillende wyzen, waarop de menschen en volken God zoeken te dienen, genoegzaam moeten gehouden worden tot verkryging der Gelukzaligheid. Of gelyk hy het breedspraakiger voordraagt. ‘Alle Godsdienstige begrippen, die ooit by de onderscheidene menschen en volken plaats vonden, het zy dezelve met de gezonde reden en de Godlyke Openbaaringen overeenstemmen, het zy ze veele ongerymdheden, met het gezond verstand strydig | |
[pagina 47]
| |
en door de Godlyke Openbaaringen ten eenemaal afgekeurd, mede aangenomen hebben, zyn, naar hunne gedagten, zoo veele wegen, welke de menschen uit onderscheide oorden der wereld tot de waare gelukzaligheid geleid hebben, terwyl in alle deezen toch altoos iets waarachtigs gevonden wierd, dat, van het ongerymde afgezonderd, de gemoedsruste der stervelingen bevorderde, en tot volmaaking van hunnen staat medewerkte; nogthans keuren zy dezelve alle niet even goed, maar gelyk de eene weg korter, gemaklyker en te betreeden aangenaamer kan zyn, dan de andere, ofschoon zy ons na dezelfde plaats geleiden, achten zy ook, dat die Godsdienstige begrippen, waarin men Leeringen, strijdig met het gezonde verstand, toegelaaten heeft, minder geschikt zyn, om ons even voorspoedig tot de waare gelukzaligheid te leiden, als anderen, waarin men deeze ongerymdheden, als zo veele hindernissen, beter vermyd heeft, en welke ons dus meer regelregt, langs een korter en aangenaamer weg, het gewenschte einde doen bereiken. En onder deeze laatsten heeft dan de Christlyke Godsdienst, als hy naar het plan van God in de natuur, zo als deeze nieuwe Leeraars zich dit voorstellen, als een onfeilbaaren toetssteen beproefd, en door deezen weg van de valsche nevensbegrippen, welke het bygeloof, en de zugt naar verborgenheden, en het willekeurige in den Godsdienst, daar aan toegevoegd hebben, gezuiverd is, den voorrang zelfs boven de Godsdienstige begrippen der verstandigste Naturalisten, die, ofschoon zy dezelfde Leeringen aanneemen, welke, naar het oordeel van deeze nieuwe Hervormers, alleen het weezenlyke der Christlyke Openbaaringe uitmaaken, nogthans de menschen, over 't algemeen, zo gemaklyk niet tot het betreeden van den weg der waare gelukzaligheid konnen leiden, zo lang zy het Godlyk Gezag der Openbaaringe verwerpen, als wanneer 't zelve door ons word aangenomen, overmids veele menschen, die niet in staat zyn zelve te denken, zich beter door zulk een gezag laaten leiden, dan wanneer de weg tot geluk hun enkel op eene wysgeerige wyze verklaard en betoogd wordt.’ De Eerw. mebius geeft vervolgens op, de onderscheide wyzen, die de oude en nieuwe Godgeleerden volgen, om hun gevoelen te betoogen, 't welk hem den weg af- | |
[pagina 48]
| |
baakent, welken hy oordeelt te moeten inslaan, om dat der laatstgemelden te bestryden. Steinbarts gedagten we lerlegd hebbende is zyn besluit, ‘dat het veel veiliger is het spoor der ouden te betreeden, en de Godlyke Schriften eerst raad te pleegen, en uit dezelve omtrent duistere en betwiste stukken te verneemen, wat zy ons omtrent dezelve berichten, en zo dra wy, onder opzien tot God en een naarstig gebruik van alle gepaste uitlegkundige middelen, verstaan, dat iets in dezelve niet duister en slegts op deeze of geene twyfelagtige plaats, waar klaar en duidelyk geleerd is, en haare doorgaande Leer uitmaakt, hetzelve als volstrekt zeker aan te neemen: dan eerst by zig zelve door veele syne redeneeringen, voorstellingen en plannen op te maaken, en dezelve haar, strydig met haare doorgaande Leer, met alle geweld op te dringen.’ Naa dit alles treedt hy ter groote zaake; en wyst aan, hoe in de Schriften, zo des Ouden als des Nieuwen Verbonds, die onverschilligheid omtrent de wyze van Godsdienstoefening ten sterksten wedersprooken wordt. - Wyders, dat de Leer der Openbaaringe 'er zo verre van af is, om allerleie Godsdienstige begrippen en handelingen als een genoegzaamen weg ter Gelukzaligheid aan te merken, dat zy zelfs de zuiverste begrippen van den Natuurlyken Godsdienst, in deezen staat van algemeen bederf, ongenoegzaam tot dat einde keurt: ten bewyze daarvan aanvoerende de Leer van 's menschen Verdorvenheid en der Verlossinge door christus: als mede, dat de Heilige Schriften, om des Schrijvers eigene woorden te bezigen, ‘niet duister in ons eischen, ter bevordering onzer Gelukzaligheid eene geloovige erkentenis van veele leerstellige waarheden en verborgenheden, die zonder eene byzondere openbaaring niet kunnen gekend worden, en zonder welker kennis en erkentenis echter wy nimmer onzen Jesus als de eenige oorzaak der Zaligheid kennen en erkennen kunnen, als van de verborgenheid der Drieëenheid, en het Godlyk Bestaan des Verlossers, zyn Godlyk Zoonschap, zyne openbaaring in het vleesch, zyne borgtochtlyke Gehoorzaamheid, ter voldoening aan den Godlyken wil, tot beil der zondaaren, door lyden en doen, zyne daarop volgende verhoging, de Godheid des Heiligen Geests, deszelfs uitgaan en zending van den Vader en den Zoon, zyne genadewerking tot toe- | |
[pagina 49]
| |
passing van de gansche vrugt van Jesus verdiensten, aan den uitverkooren Zondaar, en meer diergelyke hier mede verknogt.’ Hieraan hegt de Eerw. mebius eene wederlegging van verscheide Tegenwerpingen, zo van steinbart als van anderen. Over de Schryfwyze, in deeze Verhandeling gehouden, zouden wy soortgelyke aanmerkingen te maaken hebben, als wy voorheen bybragten, in het beoordeelen der Prysverhandeling, waarop hem den Zilveren eerprys door het zelfde Genootschap werd toegeweezen; men kan dezelve te onder aangeweezene plaatze vindenGa naar voetnoot(*). |
|