Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 37]
| |
Dichtstukken van het Haagsch Genootschap, onder de Spreuk: Kunstliefde spaart geen Vlyt; en bekroonde Keurstoffen. Met Privilegie der Ed. Gr. Moog. Heeren Staaten van Holland en Westfriesland. Iste Deel, Iste Stuk. In 's Hage by J. Thierry en C. Mensing, 1791. In gr. 8vo, 144 bladz.Het Dichtlievend Genootschap, zedert den Jaare 1772, onder de Spreuk: Kunstliefde spaart geen Vlyt in 's Gravenhage gevestigd, gaf zints deszelfs oprichting XII volle Deelen, benevens een eerste Stukjen van het XIIIde Deel zyner Proeven van Poëtische Mengelstoffen uit, te Leyden by p. van der eyk en c. vygh. Thans heeft het, om zeer gewigtige redenen, zich genoodzaakt gevonden, om dat Werk voor voltooid te houden; en een nieuw Werk, onder den bovengeplaatsten tytel, by j. thierry en c. mensing, in 's Hage, aan te vangen; schoon niet voor onmogelyk houdende, dat 'er nog eens een XIIIde Deels IIde Stuk, ten eenigen tyde in 't licht zou kunnen treden; om het XIIIde Deel evenredig te doen zyn aan de XII Compleete Deelen; wanneer men ook een generaal Tytelblad en Register der Stukken, te wachten hebbe. Schoon wy in onze beöordeelingen over de laatste Deelen, door het Genootschap uitgegeeven, genoeg lieten blyken, dat het ons toescheen, dat de geplaatste Stukken des Haagschen Dichtchoors, over het geheel beschouwd, in waarde begonden te verminderenGa naar voetnoot(*); zo voedden wy echter eene stille hoope; zo wel naar aanleiding van des Genootschaps Spreuke, als ten opzichte van de veele aanzienelyke Leden, welken het bezit; dat een nieuw Deel eenige verändering ten goede hier in zoude te weeg brengen: en wy verblydden ons, in dat gunstig vooruitzicht, reeds met deezen nieuwen tytel, van Dichtstukken en bekroonde Keurstoffen. Het volgend verslag van dit eerste Stuk zal doen zien, of wy ons zelven te weinig, of te veel, met eene verbetering gevleid hebben. Dit Stuk wordt geöpend met een Dichtstuk van D.A.R. (mogelyk den Wel Eerwaarden Heere reguleth, in 's Hage, betekenende, welken wy, uit de Nieuwspapieren, meenen Bestuurder te zyn,) getyteld: Gods goedheid verheerlykt in den weg der verlossing. Uitgesproken in de XVIIIde Algemeene Vergadering des Genootschaps, den 3den van Oogstmaand 1790. Dit Dichtstuk is Zyn Eerw. zeer wel waardig; doch van den Voorzang, in welken het plechtige van de Vergadering bezongen wordt, durven wy dit niet zeggen. Dezelve begint: | |
[pagina 38]
| |
Beschermers van dit koor! Kunstrechters! Feestgenooten!
Ontvangt myn welkoomgroet!
Leent gunstige ooren! wilt myn Zangster niet verstooten,
Zo zwak van kunde en moed.
Byna zouden wy de Zangster van den Dichter (in dit Dichtstuk alleen) voor meer moedig dan kundig te boek stellen; indien wy niet geloofden, dat deezen Voorzang, zo als meer gelegenheidsgedichten overkomt, by overhaasting gemaakt ware. De Dichter vervolgt:
Kunstliefde! zo ge u ooit in 't feestgewaad wilt tooijen,
Versier u deezen dag!
Deez' dag, die 't eerloof u met milde hand ziet strooijen;
Dit is geen eerbewys voor de bekroond wordende Dichters. De milde hand geeft meer, dan zy behoeft te geeven: maar in gevalle van bekrooning zouden wy liever een streng rechtvaardige, dan een milde hand zien. Aan verscheide bekroonde Dichtstukken blykt al te klaar, dat de Kunstliefde reeds al te dikwyls met milde handen dáár gestrooid heeft, daar ze dezelve wel digt had mogen houden. Doch dit raakt het Haagsche Genootschap niet alleen.
Ons koor kan niet slegts één, maar vyf Meceenen noemen,
Van de edelste eerwaardy.
Naast bleiswyk, fagel, grys in kunde, dan van stryen:
Dan neen! 't is misgeteld.
In een boertig stuk zou zulk eene herinnering, wegens het gemis van een of andere beuzeling, zeer gepast gehouden worden: maar in eene ernstige en plechtige aanspraak, in welke de Dichter voorneemens is de dood van een waardig Kunstmeceen met droefheid en eerbied te melden, is het woord misgeteld zeker het regte woord niet. Het contrasteert te veel met het vervolg. Wy hebben zulks nog eens aangetroffen, bladz. 8. reg. 1. in de woorden: Bloos! steek uw neus in 't stof: dat daar zeker te gemeen is.
Een ligt verwelkbre bloem is al het aardsch vermogen,
Zelf wen 't op 't heerlykst praal.
Het eerste Vers is zeer wisselvallig in Constructie, en geeft niet genoeg te kennen, of het aardsch vermaak een bloem, of dat een bloem het aardsch vermaakzal betekenen; wanneer de 't in het volgend Vers het niet voor taalkundigen verklaarde. Zynde dit laatste Vers, door de veele ts stootende.
van stryen is niet meer - ons oog altoos ontweeken;
Maar leeft in ieders hart.
| |
[pagina 39]
| |
beter ware hier: Hy is ons oog ontweeken. Want dat het woordje Hy, hier herhaald moet worden, ziet ieder die den zin wil begrypen. In het 2de Couplet van het reeds genoemde Dichtstuk bladz. 7. leezen wy:
Haar danken de Elohim voor aanzyn, naamen, troonen:
Haar dankt elk ondeel voor zyn form en ordening.
Wat betekent hier ondeel? - Staat het niet gelyk met onding? En hoe kan elk nietdeel, voor zyn form en ordening danken! Dit begrypen wy niet. De twee volgende Dichtstukken zyn van dezelfde hand, by de uitdeeling van twee zilveren Eerpenningen; namenlyk aan de Heeren j.m. sobels, en j. van haastert. De eerste, tevens Secretaris des Genootschaps zynde, zou dit by zommige Dichters bedenking kunnen baaren, of hunne stukken wel naar orde bezorgd, en naar waarde beoordeeld wierden: 't welk men nu schynt afgesneden te hebben; ten minsten de Uitdeeler der Eerpenning zegt tot hem:
ren langs de lauwerbaan
Vry rustig voort! ligt deelt uw kunst in grooter zegen,
Als ge elders, zo vol moeds, zult weêr ten reië gaan.
De verdere gedichten zyn: Lofzang aan God voor het Verlossingswerk, door d.k.h. - Zegegezang by Jesus Hemelvaart, door j.v.o. - Jesus ten jongsten dage, door t.v.l. - Jehova de beste Bondgenoot, door j.v.e. - Het gebed van den Profeet Habakuk, door t.v.l. - Aanbiddende geloofsverwondering, door j.w. - De bedriegelyke Waereld, door j.v.o. - Verganglykheid, door f.a.d.h. - De Stormwind, door j.v.e. en Keizer Karel de Vyfde, in het Klooster van St. Justus, door c.v. Waarna de bekroonde Keurstoffen, behelzende de Nederlaag van Sanherib voor Jerusalem, gevonden worden. Met veel genoegen lazen wy eenigen deezer Mengelstukken, onder welken die van j.v.o - t.v.l. en c.v. ons het meest voldeeden. Doch boven allen voldeed ons het eerst geplaatste Dichtstuk op de uitgeschrevene Prysstoffe, de Nederlaag van Sanherib voor Jerusalem. De Wel Eerwaarde o. porjeere, rustend Predikant van Alkmaar, heeft als maaker van dit stuk, met het volkomenst recht, de hem toegewezen gouden Eerpenning verkreegen; hebbende wy nimmer iets zo schoon van zyn Eerwaarde gelezen: dat tevens zo geschikt, en overeenkomstig met de stoffe, is voorgedragen. Men oordeele slechts uit de vier volgende Coupletten, uit de Nederlaag overgenomen.
Neen God, die vreeslyk is, gordt zelf de waapnen aan!
God zelf?..... Wat magt kan hier bestaan?.....
| |
[pagina 40]
| |
Ik zie des Heeren Engel daalen!....
Help Hemel!.... welk gezicht!....
Hier schiet een onverdraaglyk Licht
Uit eene zwarte wolk zyn Goddelyke straalen!....
Gods Engel daalt op aard!
Ik zidder!.... 't aardryk schudt! - wat gloed! ô schittrend zwaard!
Gewet in grimmigheden -
Rechtvaardig - heilig - doof voor wanhoop of gebeden!
* *
't Is nacht: de slagting neemt haar vreesselyk begin!
De strydbre harten krimpen in!
De Vorsten - de Oversten van 't leger,
De voetknecht - ruitery -
De hartaêr van de monarchy,
De laagste slaaf der kroon - de hoogste gruuwlenpleeger
Versinelten, eer de dag
Den killen bodem groet! ontzachelyke slag!
God zelf is aan 't verdelgen!
ô Aarde! uw open mond moet roode stroomen zwelgen.
* *
Bedompte ontsteltenis! geen kreet schynt nog gehoord!
Nu t volk in gorglend bloed versmoort;
Maakt doodsche stilte niemand wakker.
Het blinkend wraakzwaard maait!
Het slagtveld wordt met doôn bezaait!
De ontzielde ligt gekromd op 't lichaam van zyn' makker!
Verschrikkelyke nacht!
Benaauwdheid worgt de keel der bleeke legerwagt,
Die de onraadleus moest geeven,
De tong blyft spraakloos aan geslooten tanden kleeven!
* *
Tot driemaal tragt zy zich van deezen band te ontslaan,
Tot driemaal grypt de schrik haar aan;
Zy kan heur angst niet mededeelen;
De fiere geest wordt mat,
De voet, wyl 't bloed op schilden spat,
Trapt op de rompen en verstrooide bekkeneelen!....
Verbaazend oogenblik!
Beroerde waakzaamheid, verpletterd door Gods schrik,
Zoekt stom en stil te ontwyken,
Zy poogt - zy dreigt; maar stort in onmagt op de lyken!
Naar aanleiding van ons gegeeven oordeel over de Zanglie- | |
[pagina 41]
| |
vende Uitspanningen van den Heere porjeereGa naar voetnoot(*), zal men ons oordeel over dit Prysvers niet alleen niet verdacht houden, maar men zal 'er ook de reden van het volgend gunstig vooröordeel in vinden. Toen wy, namenlyk, de opgegeevene stoffe van het Haagsch Genootschap, in de openbaare nieuwspapieren lazen, dachten wy aan de twee volgende Verzen van den Heere porjeere, in zyn Prysvers, behelzende de voortreffelykheid van den Christelyken Godsdienst:
Ik riep (toen 't oog de Prysvraag las)
Hier komt de Voorhofpomp van 't heiligdom te pas!Ga naar voetnoot(*)
En wy riepen ook, met eenig vertrouwen, uit:
Hier komt de Dichtstyl van Porjeere juist te pas!
Men ziet, dat ons vertrouwen, in deeze, niet ydel is geweest; zynde de Oostersche styl van zyn Eerwaarde overeenstemmend met de stoffe: waardoor zyn Vers een uitmuntend Dichtstuk geworden is. Zo gunstig echter kunnen wy van het tweede Vers, dat met de zilveren Eerpenning bekroond is, en den Eerwaarden Heere jan scharp, Predikant te Rotterdam, ten maaker heeft, niet oordeelen. Zedert lange hebben wy geene Prysverzen gelezen, die zo tegen elkander afsteeken, ten opzichte van Taal- en Dichtkunde. De styl van dit stuk is vry woest en onbeschaafd: welk een en ander in de volgende voorbeelden zichtbaar genoeg is.
Maar, eer de schaduwen zich neigen,
Zal u het zwaard des Cherubs dreigen,
En, van 't bekoorlykst oord verjaagd,
Zult gy voortaan in zweet en zwoegen
Van God gevloekte kluiten ploegen
Daar ieder akker distels draagt.
En wat verder:
Samaria is uitgeroeid,
Maar Juda blyft een God verëeren,
Die u door blixems kan verteeren
En Duivels aan zyne oogen boeit.
Welke woeste denkbeelden: enkel gevloekte kluiten te ploegen! En Duivels, die aan Gods oogen geboeid zyn! - En wat zal men van de volgende uitdrukking zeggen? | |
[pagina 42]
| |
Zoo stondt ook Sanherib verwonderd,
Beschaamd, en door God zelv bedonderd.
Taalfeilen, die enkel om het rym geboren schynen, vindt men in dit Dichtstuk in menigte. Dus zegt de Dichter by voorbeeld, bladz. 38. Coupl. 1. dat de Almagt een heir van Horsels en Muskiten, op Canan en de Heviten toegetzist heeft. Indien de Almagtige het werk eener slang verricht had, zou men niet anders kunnen schryven: en hoe ongepast is zulk eene werking aan een Wezen, dat enkel één wenk behoeft, om een geheele waereld te scheppen: immers, God spreekt, en het is 'er; Hy gebiedt, en het staat 'er. - Dus ook laat de Dichter bladz. 43, rabsaké, de overgaaf van Jerusalem, en Tempel, burgt en sloten eischen; even of men die Stad, zonder die Gebouwen konde bezitten: en, dat verder gaat, hy laat dezelfde rabsaké, den Koning hiskias met alle 's lands grooten, tot één slaaf voor Assurs Koning eischen: alleen om dat het woord slaaf op overgaaf moest rymen. Bladz. 39. Coupl. 2. worden de tyden met elkander verward, enkel om dezelfde oorzaak, namenlyk, om te rymen. Dus zegt de Dichter:
Gelyk de Visschers 't water roeren,
Dat kalm en ryk van visschen was
En in hun schakels medevoeren
Den rykdom van den ganschen plas.
Indien wy eenig verstand van visschen hebben, dan roeren de Visschers het water, als het stil en ryk van visschen is; niet was: want dan zouden hunne schakels te laat, of te vergeefsch gesteld worden. Doch was moest weêr rymen op plas! Van het Vers
Maar geen verdrag was te bedingen
ziet men dat het woordje te, een geheel verkeerden toonval heeft, en in de leezing noodzaakelyk té uitgesproken moet worden. Nog een voorbeeld:
Gelyk een man, door schrik beneepen,
Bedremmeld in valeyën staat,
Daar, door het onweer aangegreepen,
't Geboomte rond hem nederslaat.
Zou men dit, geboomte rond, leezende, niet byna in de gedachten kunnen komen, dat men datheen, of een of ander Redenryker der voorige Eeuwen, voor zich had? - Wy staan gaarne toe, dat 'er eenige stoute trekken in dit Dichtstuk van den Heere scharp gevonden worden: maar moet | |
[pagina 43]
| |
men om eenige goede staalt es een geheel Laken goed heeten, dat met te veel overhaasting geweeven en geschooren schynt te zyn? Wy zouden het by de gouden Eerpenning hebben laaten berusten. |
|