Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLeerreden over de Christelyke Vryheid, volgens Gal. V: 13, 14 en 15, uitgesprooken, by gelegenheid van het wederom invoeren, van een nieuw Doopformulier, op den eersten Mey 1791. Door Willem Goede, Leeraar der Euang. Luthersche Gemeente te Campen. Te Amsterdam by A. Borchers en Zoon, ten voordeele van de Luthersche Gemeente te Campen. Behalven de Voorreden. en het daarby gevoegde Doopsormulier, 51 bladz. In gr. 8vo.De zonderlingheid der Gebeurtenisse zelve is de hoofddryfveer die den Eerw. goede aanzette om deeze Leerreden het licht te doen aanschouwen. Wy zullen ze verkort opgeeven. In Wintermaand des Jaars 1780Ga naar voetnoot(*) hadt men in de Euangelisch Luthersche Gemeente te Campen, een nieuw Formulier voor den Heiligen Doop ingevoerd: 't zelve was bykans één Jaar in gebruik geweest, toen zyn Eerw. in September des voorigen Jaars, ten tyde dat hy hoopte de gewoone Subsidien uit het Fonds der Luthersche Gemeente, ter ondersteuning van behoeftige Gemeenten, te zullen ontvangen, een Brief kreeg, met weigering van den gewoonen onderstand, en reden, dat hy, door het invoeren en laaten drukken van het Doopformulier, gehandeld hadt tegen algemeene Kerkelyke Wetten, zo dat hy niet eerder op die ondersteuning van het Fonds zou kunnen rekenen, dan wanneer aan de Bestuurderen van 't zelve gebleeken was, dat hy het oude Formulier wederom hadt ingevoerd, en gebruikte. - Iets, 't geen hem zo veel te snertlyker viel; dewyl hem deeze slag, zonder eenige voorgaande waarschuwing, overkwam, en hem by het aanvaarden van zyn Ampt geenerhande algemeene Kerklyke Ordonnantien getoond waren, | |
[pagina 10]
| |
en hem het geld voor het reeds verloopen jaar ook onthouden werd, en hy de schuld alleen moest draagen van 't geen het bedryf was zyns geheelen Kerkenraads, onkundig van die algemeene Kerkelyke wetten; en alles wat zy gedaan hadden, volmaakt strookende met de Vryheid, in het 7 Art. van de Augsb. Geloofsbelydenis verleend, zo wel als met de denkwyze van den grooten luther. - Een brief door zyn Eerw. en den President Ouderling geschreeven, tot verdeediging van den gehouden handel, bleef onbeantwoord. Dit zette hem aan om zyne klagte in te brengen by den Kerkenraad zyner Gemeente; die, op een Brief in December des voorigen Jaars geschreeven, in January deezes Jaars, eenige Wetten kreeg, naar welken zy zich moesten gedraagen, wilden zy de voordeelen van het Fonds genieten. 'Er werd, de zaaken in dien toestand hangende, in April een Kind ter Doop aangeboden: en nam de Kerkenraad, door den toestand der Kerklyke Middelen gedrongen, en geen hoope op eenige andere uitkomst ziende, met meerderheid van stemmen het besluit, om dan, in hoope van betere tyden, vooreerst het oude Doopformulier maar weêr te gebruiken gelyk geschiedde. Zy plaatsten dit in het Kerkenboek, en zonden een Uittrekzel daarvan met berigt van deeze Gebeurtenisse aan de Bestuurderen van het Fonds, herhaalende het verzoek, om ondersteuning tot 's Leeraars Jaarwedde; dan, tot hunne groote verbaazing, ontvingen zy geen antwoord; alleen een afzonderlyke brief van een enkel Lid dier Vergadering meldde den President Ouderling, ‘dat hun Wel Eerws. zich op niets zouden inlaaten, voor dat zy onder anderen een Extract uit het Prothocol hadden, door alle de Leden der groote Kerkenraad ondertekend, en waar in zy niet alleen hunne goedkeuring omtrent de wederinvoering van het oude Doopformulier moesten betuigen; maar ook belooven 'er voor te zullen waaken, dat 'er in 't vervolg geene verandering in de Formulieren weder voorviel.’ ‘Hier toe,’ zegt de Eerw. goede, ‘waren velen van mynen Kerkenraad ten uitersten ongenegen, en wel met regt: dewyl zulks na Geweetensdwang zweemde, en regelrecht aanliep tegen de Christlyke Vryheid. - Evenwel wist men ook geen middel ter reddinge. De verlegenheid nam nog meer en meer toe, daar ook de Wel Eerw. Heeren Ouderlingen onzer Gemeente, te Amster- | |
[pagina 11]
| |
dam, my in dit Voorjaar het ander gewoon geschenk hadden onthouden, en tevens een der Leden van onzen Kerkenraad, wiens Kind wy thans door den Doop, naar ons verbeterd Formulier, in het Christendom zullen inlyven, ronduit verklaarde, hetzelve niet naar het oude Formulier te willen laaten doopen: waaromtrent ik my zelfs aan ons Wel Eerw. Consistorie te Amsterdam wendde; doch zonder eenigen troost of vrugt. Toen de nood echter op het hoogste was, en wy gevaar liepen, om, wegens den toestand onzer Kerklyke Middelen, onze Christlyke Vryheid geheel en al te moeten opofferen, was de Godlyke Voorzienigheid ten onzen beste werkzaam. Vóór weinige dagen vielen 'er zaaken voor, die van de waare Menschenliefde en Godsdienst-yver dier edelmoedigen getuigen, die de Instandhouders of Herstellers van onze Vryheid zyn; zy verschaften U hulpe en middelen, om in het vervolg uwen Leeraar alleen te kunnen bezolden, te meer daar hun edelmoedig voorbeeld niets minder kan uitwerken, dan ook andere Menschenvrienden uitlokken, om milddaadig omtrent den verderen opbouw van onze Godsdienstige Vryheid te weezen, en Ik insgelyks daar door gedrongen werd, om by de schikkingen, die daar omtrent met my gemaakt zyn, my plegtig en eigenhandig te verbinden, om my niet alleen te vergenoegen met die Bezolding, welke gy, myne Gemeente! opbrengen kunt; maar ook om u niet te verlaaten, voor en al eer gy weêr geheel in staat zyt, om, op de behoorelyke Jaarwedde, eenen anderen Leeraar vry en onafhangelyk te kunnen beroepen.’ In deezen toedragt der zaake deedt de Eerw. goede, de Leerreden over de Christlyke Vryheid, die wel uitgevoerd, en op het geval toepasselyk gemaakt, is. Van het Nieuwe Doopformulier, waarvan een gebreklyke Afdruk in de waereld gezonden was, vinden wy een egte agter de Leerreden geplaatst; met de ondertekening des Kerkenraads in Dec. des Jaars 1789. De Eerw. goede bekent hetzelve grootendeels uit zollikofer vertaald en overgenomen te hebben: en betuigt ten deezen aanziene, ‘Of zollikofer egter Leeraar was in de Gereformeerde Kerk, dan in de Luthersche, kan slechts in bedenking komen by zulke Lieden, die meer op Partyzugt, dan op Christendom zien; nooit by redelyk denkende Christenen: want deeze vraagen niet, vanwaar komt dat goede? maar is het wezenlyk goed?’ |
|