| |
De verlooren doch wedergevonden zoon.
(Dichtmaatig Tafereel.)
Hoe hebbe ik de tucht gehaat, en myn herte de bestraffingen versmaad, en hebbe niet gehoord na de stemme myner Onderwyzers!
salomo.
Een zeker Mensch, die, door den oppersten Verzorger van al wat leest, in eene ruime maate was bedeeld na de Waereld, - veele Huurelingen - huis - haave en vee bezat; deelde ook in een der byzonderste zegeningen. - Hy hadt twee Zoonen; - op welken zyne Grysheid een blyde vooruitziende hoop hadt gezet; dan, het geen ons vreugd beloost,
| |
| |
verandert zomtyds in droefheid: - De jongste van die twee in 't bloejen zyner jaaren zynde, hadt door zynen dartlen aart - zynen Vader, al vroeg bekommering verwekt: daar hy in eene leevenswys, vol ongeregeldheden, doof voor het ouderlyke Woord, allen welmeenenden raad in den wind sloeg. Deeze begon nu 's Vaders hoede, tucht - zorg - en wyze lessen, geheel moede te worden. Hy verkoos des voortaan veel liever, op den breeden weg van wellust en allerleye ongebondenheid, vry en bly, naar eigen zin, zonder toom en teugel, voort te draaven - Met die gedagten geheel ingenomen, zegt hy tot zynen Vader; doe my reekenschap, van 't geen my toebehoort; geef my myn wettig aandeel; 'k heb zoo veele jaaren reeds, met zwoegen, en slaaven doorgebracht; - my zelven nu lang genoeg vernederd. - Ik verkies myne vryheid - geef my des, 't geen gy my niet weigeren kunt; - het lust my elders te gaan leeven.
D Vader, op dien eisch geheel ontroerd, vat nu op zyne beurt het woord op, en zegt; o! myn Zoon, wat is dit! wat drift bekruipt uwe zinnen! - Welk een ondankbaare eisch is deeze! beloont gy dus die tedere zorg, die ik u van uw Wieg af betoonde? - Daar ik rusteloos, dag en nacht, voor de bevordering van uw ziel en ligchaam zorgde. Is dit die steun en troost, die zich myn ouderdom van uwe jeugd mogt belooven? Helaas! wat port u aan tot zulk een dwaas besluit? heeft iemand onzer u misdaan? of - spruit uw eisch alleen, uit zucht, om, in een vreemd gewest, verre van het oog uwes Vaders uwe dagen door te brengen? Ach myn Zoon, - denk aan 't gevaar, dat u te wachten staat: - een aantal van verleidingen wacht op u; en - wat anders zal het gevolg daarvan zyn, dan - schande en smaad? Hoe zult gy u zelven kunnen regeeren, daar gy u zelven nog niet - kent? altoos zaagt gy den Zonneschyn van geluk over u opgaan; en nimmer hebt gy de bulderende Ramp Orkaanen over uw hoofd hooren loejen. Hoe zal uwe tedere jeugd zich hierin gedraagen; - hoe zult gy u hierna schikken, - daar de zinnen nu nog dagelyks speelevaaren? om 's Hemels wil, overweegt dit alles; laat u myn raad wederhouden; - blyf hier - en smaak met my nog lang het goede van myn huis; - ontvlucht de gevaaren, die op u loeren; en doe myne gryze hairen, door geene nieuwe zorg - hartzeer en verdriet, vroegtydiger dan anders ten grave daalen.
Dus spreekt de Grysaard; dan - zyne wyze vermaaning was vruchteloos. De Jongeling houdt zyn gesprooken woord, en zweert, het koste wat het wilde, zyn opzet uit te voeren. En - zie daar, de Vader voldoet aan den eisch van
| |
| |
zynen Zoon: hy schenkt hem zyn aandeel, naar 't recht van 't wettig bloed.
Aanschouwt nu verder den dolzinnigen Jongeling. Naauwlyks heeft hy zyn begeerde deel, of - hy valt terstond aan 't werk; maakt zich met 'er haast reisvaardig; even, - of zyn goed, indien hy 't langer in het vaderlyk bewind liet, versmelten zoude. Het ingebeeld geluk is uit zyne oogen te leezen: - wordt het huisgezin zyns Vaders, van dag tot dag, warscher! en - eindelyk komt het uur - van zyn verscheien. Hy zegt al het huisgezin vaarwel, en jaagt, doof voor reden en geklag, met zyne moedige Rossen - voort; verre van 's Vaders woning.
Nu mogt het hem gelukken, na het eindigen zyner togt, den Landgrond te betreeden, dien hy hadt uitgekoozen, om - in gewaande lust te leeven, naar de wet zyner begeerten.
Nu spat hy daadlyk uit in zondige euveldaaden. - De verleiding betovert hem; de wellust blaast zynen pas ontvonkten gloed in volle vlammen aan: - hy voldoet zyne begeerten, in allerleye ontucht, en baldaadige overdaad. Zyne voorraad is nog versch: - het ontbreekt hem thans aan geene vrienden, en laffe vleieren, die hem als omcingelen; - die, op zyn goed verhit, zyne edelmoedigheid en gullen inborst pryzen; en - alles uitdenken, om hem vermaaken op vermaaken te verschassen; daar hy hun met een ryklyk deel, uit zynen schat, beloont.
Dus slyt de wulpsche Zoon, door valschen lof gesteund, zyne dagen: nu dacht hy, den weg des heils gevonden te hebben; het lang bedoelde wit, van vry en ongebonden te leeven. - Dan, - de ongebondenheid is altoos onbestendig: zy voedt eene doodelyke kwaal, - een Kanker voor 't gemoed: - het einde draagt den last; als wanneer alle ougebondene vreugde in rook verdwynt. - Zulks ondervondt ook de Jongeling eerlang op de deerlykste wyze. Hy viel van het spoor der weelde, in de allergrootste elenden: zyn voorraad van geld en goed liep weldra met sterke schreden ten einde. - Hiermede geest zyn wellust den geest; het gebrek verdryft nu alle vreugd, en rust; - de moed begeeft zyn eertyds sier hart; - de kommer maakt hem het leeven bang; terwyl het gebrek zyne smerten openbaart. - - Zyne vrienden worden naauwlyks zynen jammerlyken staau gewaar, of - elk verlaat hem. En dus zag hy zich, door het gebrek en de armoede als aangrimmen. - Edoch, dit was het niet al. Eene ysselyke plaag, de dolle hongersnood, trof, met haare geesselroede, het land, waarin de Jongeling zyne goederen hadt verkwist, met zulke zwaare slagen, dat al, wat adem haalde, dezelven gevoelde. Wat raad nu in deezen
| |
| |
nood? - wat troost voor hem? - waar heenen? - geen vreemde ziet na zyne smerten om; - de Vaderlyke hulp kan hier geen bystand bieden. Ongelukkige Jongeling, wie zal u uitkomst geeven? Het dreigende gevaar intusschen eischt een spoedig beraad: - Hy gaat des by zich zelven te raade; en - na dat hy, nu het een, dan het ander, overwogen hadt, schynt hem het beste toe, om - zich te vervoegen by iemand, die een arbeider nodig heeft. - Hy vraagt, - zoekt - en vind eenen burger, daar hy zich, voor zober loon, aan zynen dienst verbindt: dan - waartoe! Ach Hemel! - tot den verachtelyksten stand, om - het borstlig Vee te hoeden; en het Zwynenhok gade te slaan - De Landplaag bleef intusschen woeden; en wel met zulk eene strengheid, dat de Jongeling zich naauwlyks ten halven kon verzaaden. Hy valt zynen Heer al smeekende te voet, om zyn hongrig ingewand te mogen vullen, met den draf der Zwynen: dan, het was vergeefs gesmeekt; ook dit veragtlyk voedzel werd hem geweigerd, niemand gaf ze hem. ô! Rampzalige Jongeling! kort te vooren scheent gy een Koning te zyn, en nu kunt gy, in waardy, by geen Zwyn haalen. Wat raad in deezen nood? waar heenen zich gewend? de herinnering doet hem, in zyne benardheid, nu en dan de welmeenende Vaderlyke stem en getrouwe waarschuwing, als 't ware, hooren. Hy denkt aan zyns Vaders huis en 't gelukkig huisgezin; daar de minste slaaf overvloed van drank en spys geniet. Ten laatste, geene uitkomst meer ziende, wil hy weder gaan, naar de plaats, vanwaar hy gekomen was; en, met een berouw hebbend gemoed, zynen vroomen Vader naderen; hem met smaekingen, - gebeden, - jammeren en weenen, te voet vallen; zyn wanbedryf belyden; - bidden om genaà; en zeggen, och Vader! ontferm u toch! - wil my myn schuld vergeeven! 'k heb zwaarlyk tegen God en u misdaan! ik ben den naam van Zoon onwaardig; - stel my onder het aantal van uwe huurelingen, neem my slechts tot uwen geringsten Slaaf aan.
Dus spreekt de Jongeling; - hy geeft zynen Heer kennis van zyn voorgenomen vertrek, en deeze telt hem het gering verdiende loon toe.
Nu vertrekt hy, maar, in eene geheel andere gedaante, dan, toen hy zyns Vaders huis verliet. - Hoe gaat hy met zwakke schreden, als tusschen hoop en vrees; - dog, boetvaardige Jongeling! reis vry voort; u staat geen kwaad te vreezen.
Zyn Vader zweeft hem nu steeds voor den geest. Intusschen nadert hy al vast zyne geboorteplaats. - Hy ziet van verre de Landgebouwen zyns Vaders, en - dankt God, die hem, van zulk eene zwaarwichtige reis, dus verre hadt gebragt. - Nu nadert hy nog meer, en krygt alle de Bezittingen zyns Vaders in het oog; en - eindelyk ziet hy
| |
| |
van verre - den Vader zelven. Nu verwt de bleeke vrees, dan het schaamrood, zyn gelaat; een storm van schrik steekt in zyne ziel op, - doch in dit eigenste oogenblik slaat ook de Vader de oogen in het rond; en ziet van verre zynen langvermisten Zoon. Dan - wie is in staat de aandoeningen des Vaders, op dat tydstip, naar eisch te schetsen! De Vader vliegt met opene armen den Jongeling te gemoet; en deeze valt hem van verre reeds ootmoedig te voet, terwyl hy uitroept, myn Vader! - Och genaà! - Ik heb tegen God en u misdreeven! - Ik ben den naam van uwen Zoon onwaardig! - Zy strengelen elkanders armen om elkanders schouders heenen, en de Vader looft zynen God, dat hy zyn Zoon weder mag aanschouwen. Hy vergeeft hem al het misdreevene, en - brengt hem in vreugde naar zyn huis. Elk staat verwonderd, op het zien van deezen vreemden Gast. - Ieder vraagt, wat mag dit zyn? De Vader zegt, dit is myn kind! - O! blyde stonde! 'k heb myn vermisten Zoon nu weder: hy leeft, die reeds voor my gestorven was: komt, lustig nu aan 't werk, brengt hier, voor mynen Zoon, myn allerbeste Kleed; myne Pronksieraaden; trekt hem deeze Schoenen aan de voeten; steekt deezen Zegelring aan zyne rechterhand; en begeeft u na buiten; haast het vette Kalf van de Stal, - slagt het; want - deeze dag zal getuige myner overgroote blydschap weezen.
Weldra was de Jongeling geheel verdoscht, met Feestge waad omhangen, en heerlyk opgesierd. Nu begon men recht vrolyk te zyn. Alles was, naar 's Lands gebruik, toebereid; de tasel was ryklyk voorzien met de uitgezogtste keur van Spyzen; en het beste stuk van 't welgemeste Kalf was het uitsteekend hoofdgerigt. - De blyde Grysaard plaatst den Jongeling aan zyne zyde; en - daarmede geest elk der vreugde bot. De Drinkkelk gaat rond, en wordt, op eenen galm van driemaal wellekom, - geledigd: want - des Vaders Zoon was verlooren, en - is gevonden.
Staat stil hier, gy Jongelingen, beschouwt dit Tafereel. Hebt gy vermaak in losbandig gezelschap; - hebt gy een afkeer van de tucht en wooning uwer Ouderen; snelt gy zonder schroom voort op 't pad des Verderfs; - verlaat toch, mag ik ulieden bidden, dat ongebonden leeven! Beeft, op het gezicht van den poel, welke zich gaapend voor u opent. Ziet met schrik op den rand der steilte, waarop gy u bevind; en - laat het geschetste u ten spoorslag dienen, om - indien 'er nog een oogenbiik van wederkeeren overblyft, - bedagt te weezen, om 'er u, ter uwer behoudenisse, van te bedienen.
V .. |
|