Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAlgemeen denkbeeld van Siberie, en deszelfs inwoonderen. Door den Heer Patrin, Lid van veele Academien.(Journal de Physique.)
(Vervolg en Slot van bl. 523.)
De Tartaren, die het Oostlyk gedeelte van Siberie bewoonen, en het nog Oostlyker, 't welk den naam van Daourie draagt, en besproeid door de Rivier Amour, zyn bekend onder de naamen van Bouraiten, Tongousers en Mongalers. Deeze onderscheide Horden hebben veel gelykheids op elkander. Zy zyn Herdervolken, die onder Tenten woonen, van de Melk huns Vee's leeven, en zich kleeden met Beestenvellen, welke hunne Vrouwen wonder wel weeten te bereiden. De Godsdienst deezer zwervende Tartaren heeft het voorkomen van Afgodery, gelyk alle Godsdiensten, waarin men eerbewyzingen toebrengt aan Weezens, die ons in de Natuur voorkomen; maar zy erkennen een Opperstweezen, gelyk men dit ontdekt in alle Godsdiensten; dewyl de Menschen overal omtrent dezelfde denkbeelden hebben, min of meer ontwikkeld. Het Opperhoofd van hunnen Godsdienst is de Delaï La- | |
[pagina 556]
| |
ma, die teffens Priester en Vorst is van een grooten Staat op de Grenzen van China. Hunne Priesters, Lama geheeten, zyn veel kundiger dan men zou denken: zy spreeken het Russisch zeer goed, en hadden in hunne gesprekken eene juistheid van redenkaveling, die verwondering moest verwekken by allen, die gelooven, dat men in de Schoolen alleen kan leeren redeneeren. Ik heb op de Heuvels, uitziende op de Woestynen, door deeze Tartaren bewoond, Gebedenplaatzen gezien, eene soort van Tempels, in alle eenvoudigheid der Natuure gebouwd; het zyn Kegels van omtrent dertig voeten hoog, gevormd door de opëenhooping van veele jonge Pynboomen, gehaald uit de nabuurige Bosschen, rondsom welken men de Huiden der gevilde Dieren ophangt. Dit zyn de Offeränden aan het Opperweezen toegebragt; maar het Bygeloof, den Mensch zo natuurlyk eigen, heeft 'er welhaast het voorwerp des Eerdiensts van gemaakt. Ik vond in dit alles niets buitengewoons; maar my trof een Zinnebeeld, door 't welk zy de onafmeetlyke grootheid van het Opperweezen, by hun het groote weezen geheeten, uitdrukten. Overal waar ik hunne Godsdienst-gedenktekenen gezien had, had ik opgemerkt, dat van dien Kegel vier ryen Steenen afliepen, en zich ter lengte van eenige honderd roeden uitstrekten, gerigt naar de vier Hoofd-Winden; dit was geen werk des gevals; op verscheide plaatzen nam ik die rigting waar met het Kompas in de hand. - Ik vroeg een Lama, wat die ryen Steen betekenden: ‘Blaast,’ gaf hy my ten antwoord, ‘het groote weezen niet uit de vier hoeken des Heeläls; en is het niet billyk dat wy aan het geblaas des Almagtigen beantwoorden door onze Gebeden; zie deeze Steenen van naby, onze Gebeden staan 'er op geschreeven.’ Ik bezag de letters daar op gehouwen, en dit denkbeeld dagt my verheeven. By deeze Godsdienstige gevoelens, zo grootsch als eenvoudig, voegen die Tartaren de strengste Zeden. Geduurende den tyd, dien ik by hun sleet, zag ik niets 't welk de kieschste jonge Juffrouw zou hebben doen bloozen. De Russen, die zeer verre zyn van zulk eene onthouding, zyn verpligt dezelve te eerbieden. De Vreemdeling, die de eerbaarheid eener Vrouwe beledigde, zou zyne roekloosheid met zyn leeven moeten betaalen. - Onder hun is het Overspel allerzeldzaamst, en wordt gestraft op eene wyze, die, zonder wreed te schynen, wel geschikt is, | |
[pagina 557]
| |
om een afschrik in te boezemen; men brengt de schuldigen in 't diepst der bosschen, men laat hun Boog en Pylen, maar geen Paarden, en, in diervoege, aan hun lot over. De Tartaren, van de kindschheid af gewoon te paard te ryden, weeten zich te voet weinig te behelpen, en men heest de ongelukkigen, op die wyze weggebragt, nooit zien wederkeeren. Welk een schriklyke straf voor die beide schaldigen, aan de wanhoop ten prooi gegeeven! Indien men by ons de Overspeelers en Overspeelsters verwees, om, tot hun sterven, zamen te leeven, ver afgescheiden van alle gezelschap, zou deeze straf hun welhaast veel verschriklyker dan de dood zelve voorkomen. Ondanks de strengheid van de Zeden der Tartaren, vindt men geen gastvryer volk: overal werd ik als een Vriend ontvangen, ik woonde gaarne in hunne Tenten, ik ademde 'er een vrye lugt. De driftige genegenheid, welke de Tartaren betoonen, om Vreemdelingen te ontvangen, ontstaat gedeeltlyk uit de natuurlyke nieuwsgierigheid deezes Volks; het bemint 't geen aan 't zelve nieuw voorkomt, en beschouwt alles met aandagt en verstand. Veelmaalen had ik gelegenheid, om deeze aanmerking te maaken, by het in orde brengen myner verzamelde Planten. Als ik my 's avonds daar mede onledig hield, kwam het geheele Gezin rondsom my, nam, onder een diep stilzwygen, alle myne beweegingen waar, en zag met eene Godsdienstige eerbiedenis de Planten, die ik zo zorgvuldig schikte. - Als ik hun vroeg, wat zy van myn bedryf dagten, gaven zy tot antwoord, dat zy wel zagen, dat het Offeranden waren, die ik bestemde voor het groote weezen: de Aantekeningen, welke ik voegde, 't zy by myne Planten, 't zy by de brokken Rots, die ik wilde bewaaren, bevestigden hun in dit denkbeeld: zy dagten, dat die Aantekeningen Gebeden waren, en als ik hun het tegendeel wilde beduiden, konden zy my naauwlyks gelooven. De nieuwsgierigheid van een deezer Tartaren deedt my met hem een zonderling gesprek houden. Ik reisde langs de Rivier Amour; op een pleisterplaats gekomen, trad ik in een tent, om my Thee te doen geeven: ik vond 'er een Grysaart en eene jonge Vrouw, bezig met stukjes vleesch te braaden. Ik voelde trek om het te proeven; zeer twyfelende, welk vleesch het ware, vroeg ik zulks aan de jonge Vrouw; zy glimlachte, en antwoordde, in slegt Rus- | |
[pagina 558]
| |
sisch: ‘Het is niet goed voor u.’ - Verwonderd over deeze weigering, vroeg ik haar de rede, en zy gaf my tot bescheid, dat het Paardevleesch was. - Ik zeide daarop, dat verschilt niet, ik begeer 'er van te proeven. - ‘Hoe,’ viel de oude Man 'er op in, ten hoogsten verwonderd, ‘gy zyt dan geen Rus.’ - Neen, ik ben geen Rus maar een Franschman. - ‘Een Franschman! Uw Vaderland is dan verre van hier, ik heb van 't zelve nooit gehoord; uw Land moet wel zeer arm weezen, naardemaal gy zulk eene verre reis doet, om hier uw leevensonderhoud te zoeken.’ - Neen, myn Vriend! myn Vaderland is uitsteekend goed, het vereenigt in zich alle wenschlyke voordeelen; 't is alleen nieuwsgierigheid, welke my na dit Land deedt trekken om uw Volk te zien, om de Steenen van uwe Bergen en de Planten uwer Woestvnen te zien. ‘Ach, ach!’ riep de Grysaart uit: ‘de Russen zeggen, dat de Tartaren zeer nieuwsgierig zyn, en ik zie dat de Franschen nog veel nieuwsgieriger zyn dan de Tartaren. Maar zeg my, zyn 'er veele Tartaren in Frankryk?’ Deeze vraag, welke ik zo weinig verwagtte, deedt my lachen, en ik antwoordde, op een vry leevendigen trant, ja, myn Vriend! in Frankryk zyn veele TartarenGa naar voetnoot(*). Het zwervend leeven deezer Volken is zeer geschikt voor de Jagt, en maakt deeze een hunner hoofdbezigheden uit; maar zy verlaaten zelden de vlakten; zy zouden het Gebergte niet weeten te beklimmen, waar zich de schoonste Sabeldieren outhouden. De Russische Ballingen, in Siberie, waren voorheen verweezen tot de Jagt deezer kostbaar bont uitleverende Dieren; doch dezelve zyn, zints een geruimen tyd, zo schaars geworden, dat men opgehouden heeft die taak de ongelukkigen op te leggen. Zy worden tot het bewerken der Mynen gebruikt. Niets is 'er, dan de zugt tot winst, welke alles doet bestaan, en die eenige vrye Russen kan doen besluiten tot deeze Jagt der Sabeldieren, en tot eene leevenswyze zo | |
[pagina 559]
| |
verschriklyk, dat een Dwingeland naauwlyks menschen daar toe zou veroordeelen. Voorzien van een zak Meel en een weinig Zouts, van een Pot om die elendige spyze gereed te maaken, van twee lange houten Schaatzen, om op de diepe Sneeuw te kunnen gaan, en van een Vuurroer, vertrekt de Jaager, in 't midden van den Winter; het Jaargetyde, wanneer deeze Pelteryen schoonst zyn. Hy gaat zich, geduurende drie Maanden, als begraaven in de diepste eenzaamheid, op de verschriklykste plaatzen, te midden van Rotzen en Steilten, by dag blootgesteld aan de strengheid eener koude, waarvan wy in onze Lugtstreeke geen denkbeeld hebben, en den nagt doorbrengende in een hut van sneeuw, waarin hy, als in een graf, is opgeslooten. Zodanig is het leeven deezer Jaageren. Dat men oordeele over de strengheid der koude, in de Noordlyke Landschappen, welke zy doortrekken; dewyl ik, in 't midden van Siberie, eene koude ondervonden heb van 35 Graaden, op de schaal van reaumur. 't Was een Thermometer met Sterkwater gevuld, welke my dien graad van koude aanwees. De Kwik-Thermometer was onmiddelyk van 33 tot 41 Graaden gedaald; door de verdikking, welke de Kwik ondergaat op het oogenblik dat dezelve bevriest, 't welk doorgaans tusschen de 33 en 34 Graaden geschiedt. Ik kan met geene woorden uitdrukken, hoe moeilyk deeze koude Lugtsgesteltenis de Ademhaaling maakt; 't was als of myne Longen met kookende Olie vervuld werden; want de koude, tot zulk een Graad, verwekt dezelfde aandoening als het Vuur. Men wordt, zelfs in de digtst geslootene rydtuigen, bykans verstikt door die snydende lugt. Ondanks dit ongemak, is de Winter nog het beste saisoen om te reizen, in deeze jammerzalige Gewesten. In den Zomer heeft men den grootsten hinder van de Moerassen, die een verpestenden Zwaveldamp uitgeeven; en wordt steeds opgehouden door Rivieren, buiten de oevers getreeden, welke men meest moet doorwaaden, en geduurig gevaar loopt van om te komen, nagt en dag zwerven legioenen Insecten om u heen, die Menschen en Beesten, op eene ondraaglyke wyze, plaagen; eindelyk wordt men byna verstikt door een scherpe zoutstof, zo zwart als houtskool, welke alle wegen bedekt, en ontstaat uit de Turfaarde, die over 't algemeen den grond van Sibe- | |
[pagina 560]
| |
rie uitmaakt. Dit bytend stof hegt zich aan de oogen, ontsteekt ze, en doet een gedeelte der Inwoonderen bykans blind wordenGa naar voetnoot(*). 't Is niet dan door ontelbaare voorbehoedzelen, dat ik my aan zo veele gevaaren heb kunnen onttrekken. - Gelukkig, indien myne aangewende moeite iets toebrenge tot vermeerdering onzer kundigheden in de Natuurlyke Historie. - Gelukkig, bovenäl, dat ik myn Vaderland wederzie, op het gelukkig oogenblik, waarin het eindelyk vry geworden, herbooren, is, om altoos gelukkig te zyn, en ten voorbeelde te strekken aan alle Volken der aarde. - Gelukkig, eindelyk, indien het voorbeeld myner opofferinge iemand myner Medevaderlanderen, die zo veel yvers als ik, maar meer kragten en bekwaamheden, bezit, beweege, aanzette, om eene Reis te onderneemen, veel gewigtiger, veel aangenaamer, en in een volkomen nieuwen Oord. Gryp moed, Jongeling, die, bezield met yver voor de Natuurlyke Historie, dezelve wilt leeren uit het Boek der Natuur zelve, het éénige, 't welk niet bedriegt; gryp moed, by uwe intrede in Siberie zult gy het Gebergte Oural niet overgeklommen weezen, of gy zult, u Zuidwaards wendende, Orembourg aantreffen. Aldaar vervoegen zich de Kooplieden van Boukarie, die 'er de voortbrengzels huns Lands, en uit het Noorden van Indie, brengen: dikwyls | |
[pagina 561]
| |
zelfs komen de Indiaansche Kooplieden met hun: allen verstaan zy de Russische Taal, en deeze valt, gelyk ik reeds gezegd heb, zo gemaklyk te leeren, dat gy, Rusland doorgereisd hebbende, dezelve genoegzaam zult verstaan. Gy zult u vervoegen by de Caravanen dier Boukariers en Indiaanen; zy zyn de goedaartigste Menschen. Gy zult kleine dagreizen doen, en zonder gevaar voorttrekken in deeze Landen, welke, om zo te spreeken, nog maagd, en door geene Vreemdelingen bezogt, zyn, dan door Engelsche Couriers, belast met Boodschappen van het Staatsbestuur voor de vastigheden in Indie: deeze gelukkige Landen, waar de Natuur zeer werkzaam is, zullen u, op elken Graad van breedte, meer nieuwe Voorwerpen verschaffen, dan ik heb aangetroffen in 115 Graaden breedte, met veel moeite doorgereisd, en gy zult wederkeeren met handen vol schats van kundigheden, om 'er uw Vaderland mede te verryken, en de agting van 't zelve te verdienen; de streelendste belooning voor een rechtschaapen Burger! |
|