| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Verhandeling over de schadelykheid van het veragten van goeden raad, en 't versmaden van welmeenende vermaningen, uit lelrzame voorbeelden aangewezen.
(Vervolg van bladz. 413.)
Beschouwden wy onlangs eenige voorbeelden der beklagenswaardigste gevolgen, welke het versmaden van de welineenendste raadgeving gehad heeft, uit de vroege aloudheid; welaan, laat ons nu, ter sterkere waarschonwinge, het oog nog vestigen op latere tyden; die ons geen min treffende voorbeelden hiervan aan de hand zullen geven. - Men vestige, ten dezen opzichte, in de eerste plaats, de aandagt op het aloud en wyd vermaard Egypten, ten tyde als Gods oude Volk den drukkenden last van den dwingeland Farao met langer torschen kon; toen derzelver schouders onder het gewigt der harde slaverny bezwyken moesten, en zy de bitterste klagten tot hunnen God in den Hemel zonden, hem om hulp smeekende; ten einde uitkomst uit hunnen jammerstaat, uit die drukkendste Slaverny, te erlangen. - By dit Volk, het Volk van Israël, zullen wy de doorslaandste voorbeelden van het versmaden van den besten raad, het veragten der heilzaamste, der welmeenendste vermaningen aantreffen. Voorbeelden, die ons overtuigend zullen doen zien, welke beklagelyke gevolgen dusdanig een gedrag na zich sleepen. Israël klaagde aan God, - de Almagtige hoort het geroep zyns Volks, zyne magtige hand zend hulp uit de hoogte, die de knellende banden der Slaverny verbreekt. Hy voert hen, na het verrigten van een aantal van de verbazendste, van de ontzettendste, Wonderen, uit het Slavenhuis van Egypten; spyst hen in de Wildernissen; - leid hen, door eene woesteny, naar het Land hunnen Vaderen toegezegd; - een Land vloeijende van Melk en Honig, - van alles rykelyk voorzien, naar het vette Kanaän, om hetzelve erselyk te bezitten, op dat ook
| |
| |
hunne kinderen, hunne late nakomelingen hetzelve zouden bewoonen; mits zy luisterden naar de stem van hunnen God, en gehoorzaamden aan de bevelen, aan den raad van hunnen getrouwen, van hunnen wyzen, van hunnen kloeken Leidsman, Mozes, en niet afweken van de bevelen hun van God door hem gegeven.
Wat is hier van 't gevolg? Gehoorzaamt Israël aan de stem van zynen Heere - aan de bevelen van zynen God? - Luistert Jakobs Nageslagt naar den wyzen en verstandigen raad van zynen voorzigtigen, van zynen getrouwen, Leidsman? - Gehoorzaamt het aan zyne vermanende bevelen? - Wel verre van daar! Schoon Israël overtuigd was, dat Mozes, op Godlyk bevel, hen wonderdadig uit het Land der dienstbaarheid gebragt, en in vryheid hersteld, had; - schoon de wonderdadige redding uit Egypten, de verbazende uitvoering uit het zelve, en de verlossing van deszelfs verhitten vervolger, hun de overtuigendste bewyzen opleverde, dat de Almagtige met hun, en hun Beschermer, was; - het had echter den rechten invloed niet op hun gedrag. - Want ziet! Nauwlyks waren zy door de almagtige - de sterke, hand van hunnen Verlosser, - van Jakobs God, het geweld van hunnen bloeddorstigen Vervolger, ontkomen: - Nauwlyks waren zy door het midden der Zee, (ô verbazende Almagt!) die alle hunne Vyanden en Vervolgers had verzwolgen, heên gevoerd, en in veiligheid gebragt: - Nauwlyks hadden zy het Diensthuis van Egypten verlaten, en in de Woestyn voet aan Land gezet, of, zie daar! zy vallen, als riekten zy nog de Vleeschpotten, en het Wildbraad, van Egypten, zy vallen moedeloos aan 't klagen, en verwyten hunnen grooten Verlosser, dat Hy hen gevoerd heeft in een woest Land, waar ze van honger vergaan, en van dorst versmagten; - zy haken om weêr te keeren naar dat Land, waar hunne buiken vet gemest waren met Vleesch en allerleie lekkernyen; zich verbeeldende nog het prikkelend Wildbraad, en de geurigste Spyzen, aldaar te smaken. - Nauwlyks waren zy uit de harde dienstbaarheid, voor hun zo ondragelyk, en waarover ze zo zware klagten hadden uitgeboezemd, verlost; nauwlyks den gewissen ondergang ontkomen, of, zie daar! zy veragten, zy versmaden allen goeden raad, en weigeren te luisteren naar de getrouwe vermaningen. - Dan, welke waren de gevolgen van hun verkeerd gedrag -
van hun snood bestaan, waarmede zy, geduurende den tyd van
| |
| |
veertig jaren, die ze zwervende in de Woestyn doorbragten, bleven volharden; des God klaagde, zo lang over hun verdriet gehad te hebben?
Was het gevolg van het versmaden van zo vele trouwhartige en heilzame vermaningen; - van het niet in agt nemen van de oprechtste, de ongeveindste, raadgevingen; - van het flauw gedenken aan, of het geheel veronagtzamen van, zo vele Wonderen, door de Hand des Almagtigen, ter hunner redding uitgevaren, ter hunner behoudenisse gewrogt; - van het ondankbaar beantwoorden aan zo vele onwaardeerbare gunstbewyzen; - waren, zeg ik, de treurige gevolgen van dit alles niet, voor de gehele Natie, - ten hoogste beklagenswaardig! Zulk een schandelyk, zulk een snood, gedrag sleept, voorwaar, niets minder met zich, dat dat die balsturige Israëliten gins en herwaards moesten zwerven, door de dorre en zandige Wildernissen van het woest Arabiën. - En hoe dikwerf wierden zy, in deze barre Woesteny, strenglyk getugtigd, door de slaande hand der getergde Godheid? Hoe vaak hadden zy, met onoverkomelyke rampen, wegens hunne murmureringen, geduurende hun omzwerven, op de zigtbaarste wyze te worstelen? Hoe menigmalen wierden zy met ramp op ramp, met wederwaardigheid op wederwaardigheid, bezogt? Moest hen dit niet tot nadenken brengen? - Maar neen! Dat alles was te vergeefs! - Dit hardnekkig Volk, dat naar geene vermaningen luisterde, was ook niet te beteugelen, door de gedugtste strafgerigerigten. Noch zegeningen, noch oordelen, waren in staat, om hen te bepalen, by hunne onvermydelyke verpligtingen. Hun wangedrag, hun muitzugt, hunne murmureringen, maakten den getrouwen Leidsman, Mozes, zo moedeloos, dat hy, hoe zagtmoedig anders, zichzelven niet altoos meester bleve. - Hunne snoode Asgodery vervoerde hem tot zulk eene woede, dat hy de Taselen der Wet, onmiddelyk van God ontvangen, voor het aangezigte van gansch Israël vergruisde. - Ja dit Volk, hoe zeer door de zigtbaarste bewyzen, en de gedugtste tekens, overtuigd, dat de Allerhoogste hem tot hun gezonden had, en hy niet anders dan de uitvoerder der bevelen van zynen grooten Koning, van den Almagtigen zelven, was,
- wederstreefde hem nogthans geduurig; en hun euvelmoed bragt hem, ten laatste, tot een soort van vertwyseling, die hem tot eene wanhopige daad deed overslaan; waar over God zyn regtvaardig ongenoegen toonde,
| |
| |
en die de oorzaak was, dat hy zyne Voeten niet in het beloofde Land, in Kanaän, gezet heeft; maar in de Woestyn is gestorven. En dit, dit was ook het treurig gevolg voor ver het grootste deel van het gansch Israël, dat uit Egypten getogen was. Alle die genen, welken toen den ouderdom van twintig jaren bereikten, zyn in de Woesteny gestorven; daar vonden zy allen hun graf. Van de, buiten de minderjarigen, en de Leviten, 600,000 getelde zielen, die uit Egypten uitgetoogen waren, bereikten slegts twee Persoonen, Caleb en Josua, het beloofde Land, het vette Kanaän. Van de 600,000 Menschen waren 'er, na verloop van veertig jaren, slegts twee overig; alle de anderen waren, binnen zo korten tyd, in de Woestyn omgekomen. Een gansch nieuw Geslagt beërst het Land aan Abrahams Kroost beloofd; om dat hunne Vaders den Rotssteen hunnes heils verlaten hadden. ‘Want, zo waarachtig als ik leve! (had de Heere gesproken,) indien ik ulieden zo niet en doe, gelyk als gy in myne ooren gesproken hebt. Uwe doode Lighamen zullen in deze Woestynen vallen, en alle uwe getelden, naar uw geheel getal, van twintig jaren oud en daar boven, gy die tegen my gemurmureerd hebt; zo gy in dat Land komt, over het welk ik myne hand opgeheven hebbe, dat ik u daar in zoude doen woonen, behalven Caleb, de Zoon van Jephunne, en Josua, de Zoon van Nun!’ - Ziet daar de gevolgen van Israëls snood gedrag, van het verwaarloozen der beste bevelen! -
Dit Volk intusschen was, om der Voorvaderen wille, als afkomstig uit Abraham, Izaäk en Jacob, het geliefde Volk van God. Hy had het uit alle Natien, uit alle Geslagten, van den Aardbodem uitverkoren. ‘Hy tog maakte aan Jacob zyne Wetten, en aan Israël zyne Inzettingen, bekend, zo als Hy aan geen Volk op de gansche Wereld deed.’ - Door een plegtig verbond in de Woestyne, had hy zich reeds aan het zelve verbonden; - daar had Hy, door gedugte tekenen, het zelve afgezonderd; en hun op de plegtigste wyze verklaard: ‘Ik ben de Heere, uwe God, die u uit Egyptenland, uit den Diensthuize, uitgeleid hebbe.’ - Na veertig jaren omzwervens in de barre Wildernissen, brengt hy ook het jonger Geslagt, na dat hy het ouder regtmatig had doen omkomen, door eene onweerstaanbre magt, in het Land hunner Vaderen, - in het Land aan hen beloofd, en reeds voor veele jaren aan het Zaad van Abraham toegezegd.
| |
| |
Nu moet alles voor Israël bukken. - Geen Wonder! De magtige hand van hunnen God beschikt hun Heil; zy overwinnen waar ze verschynen; en wie hen tegen trekt word verslagen: - Zy overwinnen, en gansch Kanaän word hun, naar Gods beloste, ten eigendom. - - Byaldien zy nu voorts getrouw gebleven waren aan hunne beloften, plegtig aan Horeb gedaan, hun God, de onveranderlyk getrouwe, zou hen niet verlaten, maar gerigte, en heil, beschikt hebben, tegen alle Volken der Aarde. Dan, zy wierden wel ras ontrouw, - en verlieten hunnen Almagtigen Redder; het geen veroorzaakte, dat God hun met zyne Strasgerigten moest bezoeken; des Hy toeliet, dat magtige, geweldige, Volken, op Israël aanvielen, en het zelve zeer benauwden. - Zy hadden, in plaats van te luisteren naar de slem des Vermaners, in stede van zich naar hunne verbintenis te gedragen, en hunnen pligt te betragten, welken zy aan hunnen Heer en Koning verschuldigd waren, hunnen weldoender en God, door wien ze verlost waren, versmaad. - Eerlang slaan ze opentlyk aan 't muiten tegen den Allerhoogsten: - zy wederstreven den Rigter, welke hen bestiert, in plaats van eenen Koning, in den naam van God zelven: - zy verzetten zich tegen den besten en braafsten Man; - en murmureeren tegen Samuel; dien God tot hunnen Rigter gesteld had: - zy weigeren langer van hem geregeerd te worden, en eischen een Koning, gelvk andere Volken met dien luister pralen. - ô! Verdwaasd Israël! gewillig smeed gy de Ketens der Slaverny voor uwe vrye halzen! - Onzinnige Natie! die zelve het juk van dienstbaarheid op uwen nek neemt: - wel dra zult gy gebukt gaan, en voor uwe dryvers, als de dienstbaarste Slaven, in het stos nederknielen. Wispelturig, verhard en trouwloos Joodendom! - Hoe onbezonnen slaat gy de heilzaamste raadgevingen in den wind! Hoe kunt gy, tegen den besten raad aan, doldriftig doordruischen, onbeschaamd in uwe buitenspoorige eischen volharden, en blyven verkiezen, het geen tot uw eigen verderf
strekt! - Doldriftig en onbeschaamd Gellagt! te laat, helaas! te laat, zult gy u over uwe dwaasheden beklagen! - Gy begeert en wilt eenen Koning hebben. - - De lang getergde Godheid word uwe tebelleringen en murmureringen tegen hem moede: - de langmoedigheid des Almagtigen is ten einde: - - zyn regtvaardige Toorn begint te ontvlammen; - - En, zie daar! ‘Hy schenkt Israël
| |
| |
eenen Koning in zynen Toorn!’ - - Welke zullen, ô Israël! de gevolgen uwer razende uitzinnigheid zyn? Al ras zal de beklagelyke uitkomst leeren, dat gy u deze ongelukkige dwaasheden euwig zult hebben te beklagen!
Eene volgende beschouwing der lotgevallen van dit Volk zal ons duidelyk doen zien, hoe de eene dwaasheid de andere voortbragt; en hoe de Joodsche Natie telkens van kwaad tot erger voortsloeg. 't Zal niet noodig zyn hiertoe op alle byzonderheden staan te blyven; waardoor wy ook te wydloopig zouden worden. Genoeg zal het zyn, het oog te vestigen, op de drie merkwaardigste lotgevallen dezes Volks, waarin het bovenal de treurige gevolgen van hun verkeerd bestaan ondervonden heeft: het welk het onderwerp onzer volgende Bespiegelingen zal zyn.
C. v.d. G. |
|