Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 429]
| |
Beschryving van den kangaroo van nieuw Zuidwales. Door den Heer White.(Uit het Engelsch.)
Het Hair van den Kangaroo is donkerbruin graauw, gelyk dat der Wilde Konynen in Groot-Brittanje. 't Zelve is dik en lang in oude Kangaroos, maar als een sterk Dons in de jongen, schoon het op zommige plaatzen, als om den Mond, enz. vroeger dan op andere, begint uit te groeijen. In alle jonge Kangaroos tot nog in Engeland gebragt, (schoon zommige de grootte hebben van een volwassen Kat,) doen zich alle kenmerken op van een ongebooren Vrugt, geen Hair, de Ooren op den Kop nedergeslaagen, geen blyken aan de Pooten dat ze geloopen hebben. De groote Nagel aan den grooten Toon, scherp aan de punt, en de zyden van den Mond geslooten, eenigzins gelykende naar de oogleden van een eerst geworpen Hond, alleen eene opening hebbende aan het voorste gedeelte. Deeze vereeniging der twee Lippen aan de zyden is van een byzonder maakzel, verdwynt als het Dier opgroeit, en 't is dan van grootte als een klein Konyn. De Tanden van dit Beest zyn zo zonderling, dat het onmogelyk is uit dezelve op te maaken, tot welk een Geslacht hetzelve t'huis hoort. 'Er is een mengzel in, 't welk beantwoordt aan verscheide Geslachten van Dieren. Den Mond, in 't geheel genomen, zou men den Kangaroo, uit de gesteltenis der Tanden, eenigermaate by de Scalpris DentataGa naar voetnoot(*) rangschikken; een zwakker overeenkomst met de Paarden en Herkauwende Dieren doet zich op; wat den stand van alle de Tanden betreft, gelykt dezelve zeer na de Scalpris Dentata. De voortanden, in de bovenkaak, komen met die van het Zwyn overeen; en die in de onderkaak, ten aanziene van het getal, met de Scalpris Dentata; doch wat de schikkingen, waarschynlyk het gebruik, betreft, met het Zwyn. De Maaltanden schynen een mengzel van Zwynen Tanden en van Herkauwende Dieren: de oppervlakte, tot maalen geschikt, bestaat veeleer uit snydende kanten dan punten. Zes Snytanden staan 'er in de bovenkaak, twee slechts in de onderkaak; doch deeze zyn zo ge- | |
[pagina 430]
| |
plaatst, dat ze tegen de boventanden overstaan; vyf Maaltanden zyn 'er aan ieder zyde van elk Kaakebeen; de voorste zyn klein. De evenredigheden van eenige der Lichaamsdeelen van dit Dier hebben geene overeenkomst met het geen gemeen is by de meeste andere. De onevenredigheden in de langte tusschen voor en achter Pooten, is vry groot, als mede in de sterkte; schoon misschien niet grooter dan in de JerboaGa naar voetnoot(*). Deeze onevenredigheid, tusschen de voor en achter Pooten, is voornaamlyk zigtbaar in de volwassene; want in de geheel jongen, die de grootte van een half volgroeide Rat hebben, zyn ze wel geëvenredigd, 't welk ten bewyze strekt, dat zy in den vroegen leeftyd niet loopen. De evenredigheden van de onderscheide deelen der achter Pooten verschillen veel. De Dy van den Kangaroo is zeer kort, het Been zeer lang. De achter Voet is zeer uitgestrekt, 'er zyn drie Toonen aan: de middelste Toon is verre de grootste en de sterkste, en heest iets gelykende naar den langen Toon van een Struisvogel; de buiten Toon komt 'er het naaste by in grootte, en de binnen Toon is dubbeld in een bekleedzel beslooten. De Nagel aan den grooten Toon heest veel van dien eens Struisvogels, ook die van den buiten Toon, en de binnen Toon heeft twee scherpe Nagels. - Van den Hiel is de onderzyde des Voets tot de Toonen geschikt om op te loopen. De voor Pooten zyn, in een volwassen Kangaroo, klein in evenredigheid met de achter Pooten, of de grootte van het Dier; de Voeten of Handen zyn ook klein: de Huid in de Palmen verschilt van die der achter Voeten en Vingeren. Vyf Toonen of Vingers telt men aan elke voor Poot, de middelste is de langste, de andere worden allengskens korter, en zyn alle bykans van dezelfde gedaante. De Nagels zyn scherp en tot vatten geschikt. By de oude Kangaroos is de Staart lang; doch by de jongen, in evenredigheid tot het Dier, niet zo lang. Het schynt dat deeze met den aangroei der agter Pooten toeneemt, van welken dit Dier zich bedient om te gaan, en den Staart tot een hulpmiddel daar in bezigt. De Onderlip van den Kangaroo is in 't midden gespleeten, en elke zyde by de afdeeling afgerond. - Hy heeft | |
[pagina 431]
| |
twee Sleutelbeenen; doch ze zyn kort, zodat de Schouders niet uitsteeken. De Heer white, van wien wy deeze Beschryving ontleenden, merkt op, dat de Dieren zich in groote klassen laaten verdeelen; doch geene zo onderscheiden smaldeeling dulden, zonder tegen elkander aan te loopen. De klasse van Viervoetige Dieren is dus wel uitgemerkt, zo dat het ligt valle de Dieren, daartoe behoorende, 'er onder te betrekken; dusdanig is het ook gelegen met de Vogelen; de Dieren van beiderlei leeven; de Visschen: maar, wanneer wy deeze groote Klassen nader onderscheiden in Rangen, Geslachten en Soorten, dan vinden wy eene mengeling van eigenschappen; waardoor eenige Soorten van één Rang dezelfde eigenschappen niet met eene Soort van een anderen Rang aanneemt. Hy voegt 'er by, dat de Kangaroo een der in 't oogloopendste Dieren van Zuid-Wales is; de eenige deelen, eerst In Engeland overgebragt, waren Vellen en Koppen. Sir joseph banks gaf my een dier Bekkeneelen. Naardemaal de Tanden van zulke Dieren als reeds bekend zyn, eenigermaate, hunne spysverteerende werktuigen uitwyzen, hoopte ik, in staat gesteld te zullen worden, te ontdekken, tot welk een byzonderen Rang der bekende Dieren de Kangaroo behoort; doch de Tanden kwamen niet overeen met een der Klassen van de my bekende Dieren. |
|