Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLeven van den heere Johan Fredrik Wilhelm Jerusalem, doctor der h. godgeleerdheid, vice-president van het hertoglyk konsistorie te Wolfenbuttel, abt te Riddagshuizen, proost van het Kruis- en AEgidien-klooster, en curator van het Karolinen-kollegie te Brunswyk.(Naar het Hoogduitsch.)
Groote mannen zyn zeldzaamheden, welken niet zeer dikwyls geboren en gevormd worden; want daartoe behoort een zamenloop van veele omstandigheden, welker | |
[pagina 363]
| |
oorzaak en bestuur in geen stervelyk vermogen staan, indien iemand tot dezen roemvollen staat verheven zal worden. 'Er moet eene natuurlyke geschiktheid en genie, 'er moeten, van de eerste kindsheid af, middelen en gelegenheden aanwezig zyn, om de vermogens van den geest te ontwikkelen, en geduurig meer en meer te voltooien. Men moet niet alleen een wys gebruik van zyne verkregene kundigheden maaken, maar ook in zulk eene betrekking geplaatst worden, om het zelve te kunnen doen; want hoe meenige verdienste blyft onbekend, en hoe meenig vernuft word onder den druk der behoeftigheid, en uit gebrek aan behoorlyke aanmoediging en gelegenheid, om zich te kunnen uiten, verstikt. Daarenboven, moet 'er met uitgebreide kundigheden, met een veel omvattend verstand, eene juiste oordeelskracht en goed geheugen, over 't gemeen een redelyk met Godsdienst vervuld hart, een liefderyk gedrag, eene verstandige bescheidenheid en een edel karakter gepaard gaan, wanneer men aanspraak op waare grootheid maaken, de achting zyner tydgenooten, en het hoogschatten der nakomelingschap verwerven wil. Want, zoo min als eene aanzienlyke geboorte, op zich zelve, iemand groot maakt, alzoo min bewerkt zulks ook eene geleerdheid, welke men verkregen heeft, of een verheven post die men bekleedt; wanneer men die deugden niet bezit, welke het hart veredelen en de menschheid versieren. 'Er zyn zeker wel Posten, die anderen beveelen om ons te gehoorzaamen en te volgen; dan, zy kunnen geene inwendige hoogachting omtrent zulke persoonen, die niet door eigene verdiensten groot zyn, verwekken. Zoo was jerusalem, een naam, welke zeker niemand, zonder eerbied, noemen kan, één van die zeldzaame mannen, welke, naar het strengste oordeel van zeer scherpziende lieden onder onze tydgenooten, waare grootheid bezitten, gelyk de volgende trekken uit zyn Leven ontwikkelen zullen. Hy wierd den 22 November 1709, te Osnabrugge in Westphalen, waar zyn Vader theodorus wilhelm jerusalem, wiens voorouders voormaals te Antwerpen woonden, Superintendent was, geboren. Reeds in 1724 verloor hy zyn' waardigen Vader, en dit verlies gaf aanleiding, dat hy, op zyn zestiende jaar, maar nogthans met alle noodige voorbereidende kundigheden uitgerust, de | |
[pagina 364]
| |
Universiteit van Leipzig bezocht, en zich daar tot in zyn een en twintigste jaar der Weetenschappen wydde. Hy nam te Wittenberg de waardigheid van Magister aan, en keerde daarop naa zyne Vaderstad te rug. Na een kort verblyf in dezelve, deed hy eene reis in Holland, waar hy zyne Studien, voornaamlyk te Leyden, twee jaren lang, met een' onafgebroken iever voortzette. Hier van daan keerde hy weêr naar zyn Vaderland te rug, maar alleen met dat oogmerk, om nu van zyne byeen verzamelde kundigheden een behoorlyk gebruik te maaken. Hy nam de opvoeding van twee jonge edellieden op zich, en ging met hun naa de toen ter tyd eerst opgerichte Universiteit van Gottingen. Na dat hy over deze Heeren, drie jaaren lang, zoo zorgvuldig als nuttig het opzigt gehad had, bewoog hem het reeds lang opgevatte voorneemen, om Engeland te zien, en met de voornaamste Geleerden dezer Natie meer bekend te worden, van deze verbindtenis af te zien. Hy ging ook in de daad derwaards, hield 'er zich twee jaaren op, en maakte gebruik van alle gelegenheden, waardoor hy zyne kundigheden kon vermeerderen, naardien hy zich tot een Akademie-Leeraar voor Duitschland vormen wilde. Om deze rede, wees hy ook verscheidene eervolle, en met groote beloften, voor 't toekomende, gepaard gaande voorslagen, om Gouverneur te worden by eenige jonge Engelsche Heeren, die zouden gaan reizen, van de hand. Maar, hy kreeg allengs zulk eene liefde voor Engeland, dat hy zyn besluit veranderde, en in dit Land zyne dagen in eene nuttige werkzaamheid wilde slyten. Hy moest slegts nog eenige familie-zaaken in orde brengen; en deze gaven hem gelegenheid, om nog eens naar Duitschland te rug te keeren. Dan, juist deze omstandigheid wierd een middel, waardoor hy aan Duitschland voor altoos gegeven wierd. Zoo bestuurt de Voorzienigheid de gangen der stervelingen! Zoo zyn onze gedachten niet Gods gedachten! De naar Engeland haakende jerusalem begaf zich, na dat hy zyne bezigheden in zyn Vaderstad verrigt had, naar Hanover, met oogmerk, om, in 't gevolg van Koning george II, die zich daar toen juist ophieldt, naar Engeland te rug te keeren; dan, hier geraakte hy, in korten tyd, met eenige der voornaamste Lieden, in zulke aangenaame en voordeelige verbindtenissen, dat hy, in plaats van twee maanden, welke hy eerst van voorneemen was | |
[pagina 365]
| |
zich daar op te houden, 'er twee jaaren verbleef. Maar eindelyk, toen hy, in 1742, zyn besluit, om naar Engeland te rug te keeren, nogmaals wilde ter uitvoer brengen, wierd hy juist te dier tyd, door den nu vereeuwigden Hertog, karel van brunswyk, tot den aanzienlyken post van Hof- en Reis-Prediker, naar de toenmaalige Residentieplaats Wolfenbuttel, en te gelyk als Leermeester der gezamentlyke Vorstlyke kinderen, en voornaamlyk van den Erfprins, den thans regeerenden Hertog, geroepen. Hy volgde deze nieuwe bestemming met vreugde op, in welke hy zich vervolgens door zeldzaame vermogens, en de hoedanigheden van zynen geest en zyn hart, het groote vertrouwen en de achting van 't geheele Vorstlyk Huis verwierf, en waarvan, zoo wel by zyn leven als na zyn' dood, de onlochenbaarste bewyzen voor handen zyn. In het jaar 1743, verkreeg hy reeds de beide Proostdyen van 't Kruis- en AEgidien-Klooster, en in 1745, wierd hy tot Curator van 't, door zyne meesterlyke inrichting en zorgvuldigheid, zoo byzonder beroemd Karolinen-Kollegie te Brunswyk benoemd. Dit Kweekschool bloeide zeer onder zyn opzigt, en bragt de schoonste vruchten tot rypheid. Een groot aantal van buitenlandsche en inlandsche Jongelingen wierden daar beschaafd, en vervolgens even zulke bruikbaare als verdienstvolle mannen voor de maatschappy. Hy behartigde dit Institut, met eene waare vaderlyke trouw, en zorgde met een gelyken iever zoo wel voor de zeden, als voor het aanleeren van nuttige Weetenschappen, in zyne Kweeklingen. In 't jaar 1748, benoemde de Universiteit van Helmstad Hem, ter belooning zyner veelvuldige verdiensten in de Geleerdheid, tot Doctor der Godgeleerdheid, welke eer hem ook nog in 1787, door de Universiteit van Gottingen, by het vieren van derzelver eerste vyftig jaarig Jubelfeest, te beurt viel. Hy trad in den echt met de Weduwe van den Medicinen Doctor albrecht te Gottingen, eene dochter van den beroemden Senior en Hoofd-Pastor pfeiffers te Erfurt, en vondt in haar eene Echtgenoote, zyn hart waardig. Uit dezen echt, liet God hem eene vyfvouwige vaderlyke vreugde beleeven, naamlyk, hem wierden twee zoonen en drie dochters geboren; dan, beide zyne zoonen gingen hem vóór in de eeuwigheid. Het treurig uiteinde van den éénen schudde zyne groote ziel, maar boog ze evenwel niet geheel ter neder. Men hieldt het | |
[pagina 366]
| |
wel lang voor hem bedekt, maar, men moest hem 'er toch eindelyk van verwittigen; en hy liet 'er zich zoo over uit, als men van een' even zoo werkzaamen Christen, als grooten denker, verwagten kan. Zyne dochters, welker naamen charlotte, regina en fredrika, zyn, hem in geest en gevoelens gelyk, beieverden zich vereenigd, om hem de nog overige dagen van zyn leven, byzonder na het afsterven van zyne waardige Echtgenoote, welke reeds tien jaaren vóór hem haar doelwit bereikte, schooner, en elk oogenblik aangenaam te maaken. In 't jaar 1752, verkreeg hy de Abtdy van 't Klooster Riddagshuizen by Brunswyk, en het was juist voornaamlyk in dezen werkings-kring, waar hy zich, door 't beschaaven van zeer veele waardige Leeraars, niet alleen voor de Brunswyksche Staaten, maar ook voor andere Landen, onstervelyk verdiend maakte. In dezen kring, werkte hy tot aan de laatste dagen van zyn roemvol leven, met eene waare vreugde en geduurigen iever, om waare en gezuiverde Godsdienstige begrippen, echte vroomheid en deugd, zoo wel door zyne leeringen, als door zynen omgang, te verbreiden en te bevorderen. Eenen man van zulke verdiensten te bezitten, was de wensch en het poogen van meer Vorsten, en dus wierd hy onder anderen aan de Abtdy Bergen by Maagdenburg, en kort daarop als Kanselier van de Universiteit te Gottingen, beroepen. Hy was byna genegen om het laatste aan te neemen, dan zyn edeldenkende Hertog bewoog hem te blyven, en benoemde hem, in 1771, tot Vice-President van 't Konsistorie te Wolfenbuttel. Deze onderscheidene ambten, welke hy volkomen overeenkomstig derzelver oogmerk waarnam, en waarin hy zich niet slegts alleen met het gewoonlyke vergenoegde, maar altyd op verbetering en eene nuttiger inrichting dacht, hinderden evenwel zynen rustloozen geest niet, om waarheden te onderzoeken, en de waereld met Schriften te vereeren, welke alle het kenmerk van het diepst onderzoek draagen. En by dezen veelvuldigen geest- en lighaam-uitputtenden arbeid bereikte hy evenwel eenen gelukkigen gryzen ouderdom; want eerst, - zoo lang liet de Voorzienigheid, hem tot welzyn des menschdoms hier beneden! - in den nacht tusschen den eersten en tweeden September 1789, sluimerde hy de eeuwigheid in. | |
[pagina 367]
| |
Zyne verdiensten omtrent de Geleerdheid zyn te bekend, dan dat men 'er hier nog byzonder melding van behoeft te maaken. Maar eenige trekken van zyn voortreffelyk karakter, waaruit men den grooten man kan kennen, zullen wy by deze tekening van zyn leven voegen. Met eene zeldzaame menschlievenheid en gulhartigheid, kwam hy elk, die hem slegts naderde, te gemoet, en nam aanstonds alle harten voor zich in. Men behoefde hem slegts eens gezien, eens gesproken, te hebben, om in zyn gelaat en stem, om in zyne geheele houding, den rechtschapenen, goed gezinden, oprechten, alle menschen zoo innig liefhebbenden man te kennen, en zich door een waar kinderlyk vertrouwen, zonder agterhoudenheid en vreeze, weggerukt te gevoelen. Zyn gezigt was de spiegel van zyn zagtzinnig edel hart, de toon zyner stemme, de liefderyke, hartelyke, overredende toon eens tederen vaders, en het drukken zyner handen, wanneer men van hem afging, de spreekendste verzekering van zyn ongeveinsd wel willen. Hy besteedde niet slegts eene onvermoeide zorgvuldigheid, voor het geluk en welzyn van hun, welke hem om bystand verzochten; maar, hy werkte ook gaarne in stilte voor het welwezen van zulken, welke ongevraagd zyne voorspraak en hulpe waardig scheenen; hy zocht gewillig elke gelegenheid op, om hun nuttig te worden, en de zoete geruststelling van zyn oogmerk vervuld te zien, en de tot hiertoe miskende verdiensten eens menschen, in een beter licht geplaatst, hem in zynen eigenlyken werkings-kring nader by gebragt te hebben, was voor hem de aangenaamste belooning. Waar hy zelfs door eenen daadlyken bystand niet werken kon, zocht hy door schriftlyk onderwys, raadgeevingen en vertroostingen, ook van verre werkzaam te zyn; en een groot gedeelte van zyne uitgebreide briefwisselingen was eener gewillige bevrediging der geenen, welke bekend en onbekend zich tot hem wendden, en hem om onderrichting, raad of troost verzochten, gewyd. Elke bladzyde bewees dan, dat het zyn hoogste vergenoegen ware, om elk een' naar zyne beste krachten alles te worden. Zelfs zyne vermaaningen en vertoogen moesten, wegens de zagte en menschlievende wyze, waarop hy zich uitte, alle onaangenaamheid en bitterheid verliezen, een diepen indruk maaken, en ook zelfs, by minder gevoelvollen, achting, eerbied en liefde jegens dien man verwekken, welke dezelve met zoo | |
[pagina 368]
| |
veele vaderlyke behoedzaamheid en verschooning, en met zoo veele warme hartlykheid en deelneeming, deed. Even zoo groot was zyne toegeevelykheid jegens allen, welke van hem afhingen. Met eene hun te gemoet komende vriendlykheid en goedheid ging hy met hen om, bragt hen tot eene immer nauwkeuriger en regelmaatiger uitoefening hunner pligten; ondersteunde hen geduurig met zynen raad, deelde hun gaarne zyne ondervindingen mede, en was hun in iever, werkzaamheid, orde en alle openlyke en huislyke deugden, een voorbeeld. Met toegeevenheid en geduld, verdroeg hy hunne zwakheden en gebreken, en liet zich nooit, zelfs door herhaalde wanbedryven, tot eenen uitvaarenden toorn vervoeren; zyne zagtmoedigheid verloochende zich ook niet, waar hy tot nadruklyke vermaaningen, of wel tot verwytingen, bevoegd was. Zy ontaartten nooit het geringste in den harden gebiedenden toon, maar bleven steeds liefderyke vermaaningen en vertoogen; maar juist hieruit, ontstond de groote verknochtheid van alle de geenen, welke onder hem stonden; hier van daan de byzondere verkleefdheid zyner dienstbaare huisgenooten, en de bereidwilligheid, waarmede zy hem, tot aan 't einde zyns levens, zoo gaarne hunne dienstvaardigheid te kennen gaven; hier van daan ook die luide ongeveinsde klagten, welke zy, op zulk eene levendige wyze, by zynen dood uitboezemden. Weldaadigheid was een hoofdtrek in zyn karakter, dan de stille ongemerkte uitoefening daarvan, was hem, gelyk allen, in welkers harten deze deugd wezenlyk woont, meer waardig, dan derzelver in 't oog loopend vertoon. Eerst na zynen dood ontdekte men, boe veele behoeftigen hy verblyd, hoe veele verlaatenen en noodlydenden hy in 't verborgene goed gedaan, hoe veele geheime weldaaden hy verricht heeft. Zyn innig deelneemen aan armoede en ligchaamlyke behoefte, zyn daadlyke bystand, welken hy aan zoo veele bekommerden en hulploozen bewees, was geen voorbygaand gevoel, geene onbestendige deugd uit zyn gemoedsgestel ontstaande, maar het was op waare menschlievendheid gegrond, en sproot uit de edelste en zekerste bronwellen voort; het was een daadlyk nastreeven van het hoogste voorbeeld van hefde en barmhartigheid. Hy gaf nooit met ongenoegen of verwytingen, maar zyn goedaartig hart, zyn deelneemend gelaat, zyn zigtbaar verlangen om gaarne meer te doen, deed elke weldaad, die hy betoonde, van meerdere waardy zyn. | |
[pagina 369]
| |
Met het deelneemendst gevoel, nam hy ook belang in alles, welk de menschlyke gelukzaligheid kan verhoogen en bevorderen; en het geen, wat maar eenigzins edel en goed was, maakte op hem den sterksten indruk. De mensch, over 't geheel, had in zyne oogen eene zeer hooge waardigheid, en elke goede geneigdheid, welke hy in hem bespeurde, elke edele daad, die hy van hem hoorde, vervulde hem met vergenoegen en vreugde, en bragt by hem de zoetste hope en uitzigten te weeg. Hy stelde zich dikwils recht levendig voor, hoe het geringste keemtje goeds zich langzaamerhand meer en meer verspreiden, geduurig meerder wortelen schieten, en eindelyk, de heerlykste vruchten voortbrengen moet. Hy verstond, in eenen zeldzaamen trap, de kunst om met menschen om te gaan, zich naar hunne kundigheden en vermogens te schikken, en in zyn' omgang voor hen even leerryk als onderhoudend te worden; zyne uitgebreide beleezenheid, zyne veel omvattende juiste beoordeelingskracht en zyne diepe menschkunde, hadden hem voornaamlyk de gave doen verkrygen, om zoo wel voor hoogere als laagere, voor geleerden en ongeleerden, aangenaam en nuttig te worden; anderen zyne begrippen tot de giootste duidlykheid te ontwikkelen, en hen te overtuigen en inzien te doen krygen. Maar, in 't byzonder, wist hy het gesprek met vreemdelingen, schoon hy ze ook voor de eerste reis zag, op onderwerpen te leiden, welke voor hun van 't meeste belang zyn moesten; en met verbaazing hoorden zy hem dan over zaaken spreeken, en die met eene zoo juiste kundigheid beoordeelen, welke voor hun, als ooggetuigen en waarneemers, dikwils onbekend waren gebleven. Dan alle deze zeldzaame hoedanigheden en voorrechten verkregen, door zyn gezellig menschlievend hart, door zyne gespraakzaamheid, zyne van hoogmoedige aanmaatiging of eigenliefde even ver verwyderde voorstellingen, de hoogste waardy. Hy, die in kundigheid en doorzigt in allerlei zaaken, zoo weinig zyns gelyken had, oordeelde evenwel altoos met eene waare bescheidenheid, liet in zyne gesprekken niet blyken, op welken hoogen trap hy als een Denker en Wysgeer stond; hy zocht geduurig, zelfs de billykste lofspraaken van zich af te wenden, onderhieldt zich met de geringste by elke gelegenheid, en nam gaarne onderricht aan. Ja, de bescheidenheid was een der schoonste bloemen, in den krans zyner overige | |
[pagina 370]
| |
deugden; hy beminde zeer eene onschuldige boert en levendigheid, en zy bleeven hem altyd, ook tot in zynen hoogen ouderdom, in zynen omgang by; dan, hierin ging hy de paalen der fynste kieschheid en welvoegelykheid nooit te buiten; veel minder liet hy, ten koste van andere menschen, zyn vrolyken luim den lossen teugel, maar bleef ook hier, waar zoo meenig een uitglydt, de menschlievende, achtingswaardige, man. Hoe dikwils hy in zyne bezigheden en studeeren, wegens zyne uitgebreide kennis, en wegens zyne bereidwilligheid, om elk naar zyn vermogen te helpen, gestoord en belet wierd, bleef hy zich evenwel altoos gelyk; ontving elk een' met eene oprechte vriendlykheid, liet niemand, wanneer hy het slegts mogelyk kon maaken, ongehoord van zich afgaan, en ontzeide zich zelven, dikwils, de voor zyne jaaren en zwakken toestand zyner gezondheid zoo noodige rust en uitspanning, wanneer hy iemand met zynen raad kon ondersteunen, en met zyne hulp voordeelig zyn. Zyn geheel Leven, was een voorbeeld van te vredenheid en geduld, hoe onaangenaam de lotgevallen ook waren, die hem troffen. Meenig oogenblik bedroefde hem de zwakheid zyns lighaams, meenig blyd vooruitgezigt in 't toekomende wierd hem op eens ontnomen, en de dood zyner geliefden maakte ook meenige diepe wonde in zyn hart. Maar, hoe zeer hy dit alles nu als mensch gevoelde, zoo wankelde evenwel zyn vast vertrouwen op Hem niet, die alles wel maakt; en ontaartte nooit in kleinmoedigheid en onvergenoegde klagten. Met vertrouwen en berusting in zynen wille, droeg hy veeleer de lasten, welke God hem opleidde, en zyn geest verkreeg hierdoor geduurig meer sterkte en kracht. Doch niet slegts zyn geheel Leven, maar ook voornaamlyk zyne laatste Levensdagen, waren een spreekend voorbeeld van zyne standvastige gelaatenheid, en zyne zich altoos gelyk blyvende rust der ziele. Reeds lang streed zyn ziek lighaam met de bouwvalligheden des ouderdoms, tot dat hy eindelyk door een hevig toeval het moest opgeeven. Dan ook hier, op zyn sterfbed, verlochende hy den standvastigsten moed en het uitsteekendst geduld niet, waar mede hy voor anderen altoos zoo leerryk was geweest; maar zy namen veel meer in dezelfde maate toe, als zyne smarten zich vermeerderden. Hy toonde die volkomen in zyne laatste oogenblikken, by het gekerm en de droefheid der zynen, en den bitteren doodstryd, welken | |
[pagina 371]
| |
hy te stryden had. Hy spoorde hen, die in hem hunnen Vriend en Vader verloren, tot gelaatenheid aan; hy verheugde zich zelven met eene zwakke stervende stem, over zyne naby zynde voleinding, die hy reeds lang te gemoet zag; dankte de zynen voor alle hunne liefde, maande hen aan tot standvastigheid in 't Christendom; nam op 't plegtigst afscheid van hen, en sluimerde; daar ondertusschen zyne reeds gebroken oogen hun troost en te vredenheid toelachten, zoo zagt en vol hope, de eeuwigheid in. Zyn ontzield lighaam wierd daarop, den 7 September, in de Kloosterkerk te Riddagshuizen plegtig bygezet; by welke gelegenheid, de verdienstlyke Superintendent en Prior van dat Klooster, de Heer herrmann, de navolgende Treurrede deed: Zoo heb ik evenwel den dag moeten beleven, aan welken ik zomtyds wel met een bang voorgevoel gedacht, maar nooit te beleven, gewenscht heb. - Den dag, op welken de nu verëeuwigde Vader en Leeraar van dit Klooster, de Vader en Leeraar van zoo veele andere Gemeenten, na een lang, weldoenend en van 't geluk begunstigd leven, tot God te rug keerde, welke hem aan onze Tydgenoten heeft gegeven, om licht en waarheid onder het menschdom meer te verbreiden, en, der Christlyke deugd en rechtschapenheid, veele Verëerers in alle Standen te winnen; en welke hem, tot dat groote doeleinde, door groote gaven en de zeldzaamste voorrechten van zynen geest, zoo zigtbaar deed uitblinken. - Met eene roemenswaardige getrouwheid, heeft hy zyn gewigtig werk onder de menschen verricht, zyne bestemming bereikt, voor een gedeelte op eenen eenzaamen, voorheen door weinig betreeden, weg gelukkig bereikt, hier dikwils met de innigste vreugde en het dankbaarst gevoel gezien, hoe Gods goede hand hem op dezen zynen weg, welken hy met zoo eenen redelyken en den onvermoeiendsten iever bewandelde, geleidde, en zyne wyze en menschlievende poogingen in den Godsdienst en de deugd, met het beste gevolg, zegende. En nu is hy voltrokken by God, om den loon zyner getrouwheid geheel in te oogsten, en zich innig over denzelven te verheugen. Ik staa hier aan zyn graf, welk de asch van zynen steeds werkzaamen, door niets te vermoeien, geest, van een tagtig jaaren lang bezielden geest, thans zal inneemen, en tot den grooten dag der voleindiging bewaaren: en hier, aan zyn graf, hier, waar hy vóór zes jaaren met | |
[pagina 372]
| |
de vaderlykste aandoeningen my in myn ambt inzegende, zou ik heden kunnen spreeken, over 't geene zynes waardig was, en misschien ook aan uwe verwagting beantwoorden, geliesde Vrienden! Maar de Lofredenaar van den vereeuwigden Grysaart kan en zal ik hier niet zyn, en dat wel des te weiniger, hoe minder ik vermoede dat men heden hier zulk eene voordragt zal verwagten; daar eene stille droefheid den mond van den gevoelvollen toesluit, of ten hoogsten tot klagten of dankzegginge voor God opent; te minder, hoe waarschynelyker ik voorönderstellen mag, dat veele anderen, in blyvende Schriften, zynen roem der nakomelingschap verhaalen zullen; en voornaamlyk, hoe meer ik weet, dat hy in zyne algemeen erkende, lang besliste, verdiensten in de Kerk, voor het ryk der waarheid en der weetenschappen over 't gemeen, in zyn lang leerryk leven, in zyne veelvuldige menschlievende daaden, zich zelven het schoonste gedenkteken opgericht heeft. Wat dan? zal ik u troost toespreeken, en u in 't byzonder, myne Geliefden, welke tot hiertoe in dit Klooster voor myne oogen werkzaam waart? hoe weinig kan ik dit! daar ik misschien zelfs het eerst dezen troost behoef! - O God! welke hope voedde ik, wanneer ik, gelyk ik zulks al te gaarne deed, zyne jaaren vergat, en slegts op de wassende kracht en sterkte van zynen geest bewonderend nederzag! En nu is deze hope zoo geheel veriedeld, nu is alles weg, voor deze waereld voor altoos weg! - Dan geene klagte ontsiere het stille graf van hem, welke zoo zelden, zoo ongaarne, klaagde, maar liever de menschen altoos tot tevredenheid in de Godlyke leidingen, en tot eene stille gelaatenheid, aanspoorde, en in dezelve versterkte. Ik ontken het niet, zyn leven was een geschenk der Voorzienigheid, was lang eene groote weldaad voor onze Tydgenooten, en zal dit ook voor de toekomende geslagten zyn. Het was gelyk aan eenen schoonen zomerschen dag; en zyn einde aan den nog schooner schemeravondstond van zulk eenen dag. Hy heeft, zyn geheele leven door, met een' wakkeren, onvermoeiden, iever, altoos tot een groot doelwit gewerkt; en dit was geen ander, dan de kennis en liefde der waarheid, en om waarlyk vroome en Christlyke geneigdheden onder de menschen te bevorderen; hieraan heeft hy altoos zyn doorzigt en krachten, en de voor hem door de Voorzienigheid zoo zeer uitgebreiden werkings kring, op de redelykste wyze en met allen | |
[pagina 373]
| |
lever, besteed. Dan hy heeft ook reeds, in vroegere tyden, de heldere lichtstraalen door den nevel der vooroordeelen en dwaalingen, van 't bygeloof en ongeloof, zien doorbreeken; genoot dit geluk, en roemde, op 't einde zyns levens, over de onuitspreekelyke vreugde, - de grootste welke een Christen Leeraar kan ontwaaren, - den glans der zegepraalende waarheid rondom verbreid, haar licht schier overal onder de menschen, zelfs onder de ruwsten en wildsten, te zien schemeren. Hy verliet dus gerust, buitengemeen gerust, de waereld, welke hy zoo lang en op zulke meenigvuldige wyzen genoten hadde, zegende met eene hemelsche gerustheid zyne aanverwanten en vrienden, en ging met vreugde tot God in een beter leven over. Veele onder ons hebben aan zyn sterfbed, zeker niet zonder aandoening, de schaduwe van den laatsten avond geduurig zien verdonkeren; maar, zeker ook niet zonder vreugde en dankzegging tot God, den vereerenswaardigen Grysaart geduurig geruster en vrolyker zien worden. Hoe kon het ook anders zyn? Wie met God zynen weg op deze waereld bewandelt, 'er op uit is, om redelyk voor hem en de menschen te zyn, overeenkomstig zyne pligten, niet slegts tot nut en dienst van zyne vrienden en bekenden, maar ook voor elk een, welke een mensch en schepzel van God is, leeft, gedachtig aan zyne toekomende hoogere bestemming, altoos daarvoor zorgt en werkt, dat hy in dezelve niet te leur gesteld worde, maar zeker onder Gods goedkeuring bereikt, hoe kan Gods genade dien eindelyk verlaaten? Hoe kan die, aan 't einde van zynen weg, angstvallig, en, over de naby zynde verschyningen der nog ongeziene dingen van de andere waereld, verontrust worden? - Neen zeker niet! Maar hoe ondankbaar zou ik jegens het dierbaare Euangeli van jesus christus, welk ik zelfs belyde en verkondige, worden, wanneer ik hier niet openlyk en met vreugde zeide, dat onze ontslaapene Vader en Leeraar, alleen aan dit dierbaar Godlyk Euangeli, het geheele geluk van zyn vroom werkzaam leven, en de geheele gerustheid zyns geests by den dood, toeschreef. Dit had hem zyne beste en juistste inzigten en overtuigingen medegedeeld; dit hem eigenlyk wegens waarheid en dwaalingen onderricht; hem, overtuigend, het eeuwig heil, welk God door zynen Zoon voor 't menschlyk geslagt bereidde, te kennen gegeven, en hem in staat gesteld, om het anderen met eene vaste overtuiging aan te beveelen. Dit Euangeli van | |
[pagina 374]
| |
jesus christus had hem de edelste en zekerste gronden om God te vereeren, en eene reine oprechte menschenliefde te behartigen, ingeboezemd; hem de waare gronden tot een onverschrokken, onwankelbaar vertrouwen op de Voorzienigheid, en eene volkomene onderwerping aan haaren wil getoond; en hem dus de hoogere krachten en hulpe verleend, om, overeenkomstig die grondregels, standvastig en getrouw te handelen, en zich, in alle veranderingen des levens, en tot in de laatste uuren, vast aan God en zyne beloften te houden. Een bewys hiervan, dat hy zyne inzigten en overtuigingen, zyne vroome geneigdheden, zyn vertrouwen op God, zyne klaare geruste gemoedsgesteltenis, zyne groote hope op een beter leven na dit tegenwoordige, de hope op eene zalige onstervelykheid, enkel aan jesus en zyn Euangeli verschuldigd ware, zelfs erkend, en ook by elke gelegenheid met eene dankbaare vreugde, en zigtbaare aandoening getoond heeft, zulk een bewys, zeg ik, zal niemand vorderen, wanneer hy hem en zyne Schriften kent, of hem slegts in zyne laatste uuren zag en hoorde. Hoe boven alles verheven en eerwaardig was en bleef hem de Verlosser der Waereld! Weinige dagen vóór zyne zalige ontbinding, met welke plegtige uitdrukkingen in zyne stem en gelaat! - zy scheenen reeds die van eenen Verheerlykten te zyn, - versterkte hy zich zelven en de omstanders, door de gedachten: Ik gaa tot den Vader! en voegde 'er by: och, dat wy deze zoo voortreffelyke, zoo heerlyke gedachten, den Verlosser maar geheel konden nazeggen, even gelyk hy van naby gevoelen, - Ik gaa nu tot den Vader! - dit was ten laatsten nog zyne hope, zyn wensch. Hy heeft zynen wensch zeker bevestigd gevonden. Hy is tot den Vader der geesten, tot zynen en onzen Vader, gegaan, zoo als hy hier in het voorportaal der eeuwigheid geloofd, gehoopt en gewenscht heeft. O, hoe zullen de schaaren der vóór hem gezaligden zich in zyne komst verheugd, hoe meenig een hem daar gedankt hebben, dat hy hem hier den weg des levens aangewezen heeft! hoe zal hy zelfs in verheuging weggevoerd worden, wanneer hy daar alles in een oneindig helderer, klaarer, licht ziet, dan hy hier gewoon was; wanneer hy ziet dat alles zyne verwagtingen onuitspreekelyk ver overtreft, en dat hy nu zynen fellen, hier niet volkomen gestilden, dorst naa waarheid en volkomenheid, aan derzelver heldere, nimmer uitdroogende, bron kan stillen! Verheugt U dan, | |
[pagina 375]
| |
ô gezaligde! over uw, boven alle onze voorstellingen, verheven geluk; over uwe by God voleinde heerlykheid, de heerlyke buitenmaate groote belooning uwer hier lang betoonde getrouwheid! Ongestoord en zagt zy de rust uws grafs! Gods Engel houde de wagt over het zelve, tot dat op den dag der voleindiging alles een nieuw leven krygt! Wy allen, wy allen volgen U! Is het zoo niet, myne Geliesden! wy allen, die hem in zyn leven verëerd en bemind hebben, wenschen immers allen hem eens te volgen! Ook eens, wanneer voor ons de doodklok slaat, met die blyde overtuiging de waereld te verlaaten, dat wy in 't betere eeuwig leven, welk jesus zyne getrouwe Belyders beloofde, en alle menschen aanbood, overstappen, dat wy dan ook tot den Vader gaan? Is dit zoo, wel laat dan, by uwe achting en liefde voor onzen vereeuwigden jerusalem, en aan zyn graf bid ik het u, laat dan, tot onze eigene waare eer en gerustheid, het Euangeli van den Zoon Gods, welk hem in leven en dood zoo geheel gelukkig maakte, ook voor ons steeds heilig en eerwaardig zyn! Laaten wy, gelyk hy, naar deszelfs voorschriften en bevelen redelyk en rechtschapen voor God en menschen handelen, opdat wy ons dan ook, even gelyk hy, met die waarlyk Godlyke beloften, in alle veranderingen van dit zoo verganglyk, vlugtig leven, en voornaamlyk in deszelfs laatste beslissende oogenblikken, kunnen vertroosten. Zou het zelfs, voor onzen nu verscheiden Vader, Leeraar en Vriend, by den troon van God, geene nieuwe zaligheid en vreugde zyn, te hooren, dat zelfs zyn Graf nog vroome gemoedsgesteltenissen baarde en versterkte? En wie onzer zou hem niet gaarne deze vreugde aandoen! - Zyn leven was weldaadigheid; laat zyn dood dit ook zyn! Zoo lang hy onder ons verkeerde, zocht hy, door woorden en voorbeelden, edele, oprechte, Gode behaagelyke voorneemens in ons te weeg te brengen: laat zyn aandenken, na zynen dood, die nog in ons bevestigen! Ja! Het zy zoo! Als Leeraar van deze Kerk zal ik u voorgaanGa naar voetnoot(*): | |
[pagina 376]
| |
Hier by uwen Graf-zerk, verheerlykte, zalige geest! welke zoo gaarne alles, wat in de waereld van God goed was, opzocht, u over oprecht-goede menschen zoo innig verheugde, by uwen Zerk, zweer ik overluid, en naar waarheid, dat het my een dierbaar, waardig woord is en blyven zal, dat jesus christus in de waereld gekomen is, om Zondaaren zalig te maaken. Hier by uwen Zerk beloof ik, aan God, der waarheid en Christlyke rechtschapenheid en deugd op nieuw gehoorzaamheid, en eene, indien 't mogelyk zy, onverbreekelyke eeuwige trouw! Wie met my even eens denkt, zegge my na, Amen!!!
Even gelyk de Zal. jerusalem zich by geheel Duitschland, zoo heeft hy zich in 't byzonder by het Vorstlyk Huis van Brunswyk, onstervelyk verdiend gemaakt. Hy vormde den thans regeerenden Hertog, en boezemde Hem die edele grondbeginzels in, welke Hy in zyne regeering en geheel gedrag op eene zeer schoone en verhevene wyze aan den dag legt. - Hy vormde de Zuster van den Heitog, en leidde Haar op, om die groote Vorsten-deugden te betoonen, welke de waereld in Haar bewondert. Hy verbreidde het gevoel voor den Godsdienst aan dit Hof, door zyn voorbeeld en omgang, aan 't welk voorheen waare vroomheid en menschenliesde huisvestte. In beantwoordinge hier aan genoot hy de volkomenste hoogachting van 't Hertoglyk Huis by zyn leven; en dit niet alleen; maar ook na zynen dood liet de Hertogin Douariere hem, in de Kloosterkerk te Riddagshuizen, een Gedenkteken oprichten, welk voor haar verheven hart eene even zoo duurzaame eer, als voor elken waaren vereerer en vriend van 't goede, eene aanleiding tot eerbied en vreugde is. Dit Gedenkstuk staat op een' antieken Pedestal; is 4 voet 6 duimen hoog, en 2 voet 10 duimen breed. Boven staat op zich zelve eene Lykbusch van 3 voeten 6 duimen hoog, en 2 voeten 4 duimen in den omtrek. Op de voorzyde leest men:
Ter gedachtenis van den zaligen en waardigen Vicekonsistoriaal-Praesident en Abt johan fredrik wilhelm jerusalem, geb. den 22 Nov. 1709, gestorv. den 2 Sept. 1789, werd dit Gedenkteken gestigt door philippina charlotta, Hertoginne-Douariere van brunswyk lunenburg. | |
[pagina 377]
| |
Aan de linker-zyde.Hy was een Christen-Wysgeer, een doorzigtvol Leeraar om God op eene redelyke wyze te vereeren, die den thans regeerenden Hertog en zyne Zuster onderwees, bekwaame Godgeleerden vormde, en een meesterachtig ontwerp bedacht en uitvoerde. | |
Aan de rechter-zyde.Ter verlichting leidde Hy den eersten grond, en door zyne talenten en rechtschapenheid verworf Hy zich eene algemeene Hoogachting. Zyne verdiensten zullen onvergeetelyk blyven, zyn aandenken niet uitgewischt worden, en in 't byzonder voor my, zyne Vriendin, waardig en schatbaar blyven. |
|