Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 313]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.De beschaaving, de verbetering en bekeering der negerslaaven, op de Groot-Brittannische eilanden, aangepreezen; of redenvoering over Lukas IV. 17-20. Door Beilby Porteus, D.D. Bisschop van Chester.En hem werd gegeeven het Boek des Propheeten esaie, en als hy het Boek opengedaan hadt, vondt hy de plaatze daar geschreeven was: De Geest des Heeren is op my, daarom heeft hy my gezalfd, hy heeft my gezonden om den armen het Euangelie te verkondigen, om te geneezen die gebrooken zyn van harten, om den gevangenen te prediken loslaatinge en den blinden het gezigte, om de verslaagenen heenen te zenden in vryheid, om te prediken het aangenaame Jaar des Heeren. En als hy het Boek toegedaan, en den Dienaar wedergegeeven hadt, zat hy neder, en de oogen van allen in de Synagoge waren op hem geslaagen. Den Heeren Schryveren van de Algemeene Vaderlandsche Letteroeffeningen.
myne heeren! ‘Daar de Vryverklaaring der Slaaven in de Groot-Brittannische Volkplantingen, over welk onderwerp, zo veel, zo meesterlyk, geschreeven is, volgens het berigt der Dagpapieren, geen stand grypt, en dit gedeelte des Menschdoms dus moet blyven zugten onder het prangend juk der Overheerschinge; daar, in de Volkplantingen van onzen Staat, dit zelfde slag van Lieden zich aan veel verdrukkings blootgesteld vinden, zo dat, te meermaalen, deswegen klagten by de Hooge Magten van ons Vaderland werden ingeleverdGa naar voetnoot(*); | |
[pagina 314]
| |
zal het van uw Mengelwerk niet vreemd zyn, aan eene Redenvoering, van een hoogsteerwaardigen Bisschop der Engelsche Kerke, eene plaats in te ruimen, die middelen aan de hand geeft, en aandringt, welke Godsdienst en Menschlykheid even zeer aanpryzen. Ik heb ze, ten dien einde, vertaald, en zend ze UL. toe, &c.’
* * *
Op zulk eene wyze als de H. lucas in het voorgestelde Geschiedverhaal optekent, opende onze Goedertierene Verlosser zynen Godlyken last; met eene waardigheid en eene tederheid, zo van taal als van gevoelens, welke wy te vergeefsch zullen zoeken by eenig ander openbaar Onderwyzer in den Godsdienst. Wy kunnen gereedlyk begry- | |
[pagina 315]
| |
pen, dat, naa het uiten deezer Voorzegginge, ‘de oogen van allen, die zich in de Synagoge bevonden, op hem geslaagen waren - dat zy allen hem getuigenis gaven, en verwonderden over de aangenaame woorden, die uit zynen mond voortkwamen.’ Deeze bewondering maakte welhaast plaats voor geheel andere gemoedsbeweegingen, en, ingevolge van eene regtmaatige bestraffing over hun uitgesprooken, wegens hunne verkeerde en verstandlooze vooringenomenheden tegen hem, ‘werden zy allen, in de Synagoge, met toorne tegen hem vervuldGa naar voetnoot(*).’ Maar wy, die geene zodanige vooroordeelen en driften hebben als die der Jooden, om ons oordeel te misleiden, en onze natuurlyke gevoelens te verdooven, moeten ons noodwendig met liefde en eerbied jegens Hem vervuld voelen, als wy de verheevene en aandoenlyke verklaaring, welke hy ten hunnen aanhoore deedt, by den Gewyden Geschiedboeker leezen. Wy kunnen niet nalaaten op te merken, dat de Geest des Heeren waarlyk op hem, en hy, met de daad, de Persoon was, op welken de plaats van jesaia, door hem aangehaald, sloeg. Wy weeten dat onze Heer de woorden des Propheets, in derzelver letterlyke en geestlyke betekenis, vervulde. Hy predikte het Euangelie aan de armen in middelen, aan de armen van geeste, aan de armen in Godsdienstkennisse. Hy heelde de verbrookenen van harte en vertroostte de zodanigen, die door ramp, ongemak en zonde, bezogt waren. Tot de zodanigen, die gebukt gingen door zwakheid des lichaams of zielsgebreken, was zyne opbeurende taal: ‘Zoon! wees welgemoed, uwe zonden zyn u vergeeven; gaat heen in vrede, zondig niet meer.’ - ‘Hy versterkte de zwakke handen, en stelde de struikelende knien vast; hy sprak tot de onbedagtzaamen van harte, weest sterk en vreest niet, ulieder god zal komen met de vergeldinge gods, hy zal komen en ulieden verlossenGa naar voetnoot(†).’ - ‘Hy gaf den blinden het gezigt;’ hy nam het verdonkerend bedekzel zo wel van 't oog der ziele als des lichaams af; voor de zodanigen, ‘die in de duisternis en schaduwe des doods zaten, liet hy het licht des daags, en het nog veel heerlyker licht der Godlyke Waarheid, opgaan. - De Gevangenen en gebrookenen van harte predikte hy verlossing.’ | |
[pagina 316]
| |
Hy verkondigde eene Leer, volgens welke niet alleen de zodanigen, die gevangen waren door hunne zondlyke lusten, uit die geestlyke Slaaverny verlost werden; maar hy leenigde dermaate de hardste harten, en verspreidde op aarde zulk een geest van zagtheid, minzaamheid, goedertierenheid, menschlykheid en genade, dat de zwaare ketenen van Persoonlyke Slaaverny allengskens verbrooken wierden, in meest alle deelen der Christen-Wereld, en zy, die, zo veele eeuwen lang, verbrooken waren door de wreede en drukkende hand van Heidensche Meesters, geraakten in 't einde vry. Dus vervulde onze Heer wat de Propheet voorspelde, en 't geen hy door ‘den Geest die op hem was,’ zo duidelyk op zichzelven toepaste. Het is, derhalven, blykbaar de post van allen, die Leeraars zyn van jesus Godsdienst, en byzonder van de Eerwaardige societeit, wier Leden zich verbonden hebben, de voortplanting van het euangelie in vreemde landen te bevorderenGa naar voetnoot(*), zo na hun mogelyk is de voetstappen te drukken van hunnen Hemelschen Meester, en, naar het beste van hunne vermogens, het groot en goeddaadig werk, door hem begonnen, voort te zetten. Het was duidelyk één groot oogmerk van zyn leeven, elende, van welk eene soort ook, en onder welk eene gedaante dezelve zich vertoonde, weg te neemen; hy sloeg, overeenkomstig met het verklaarde by lukas in den Text, voornaamlyk agt, op de behoeftigsten, de onkundigsten, de hulploosten, de ongelukkigsten onder het Menschlyk Geslacht. Al te veel zyn 'er, god weet het! in alle de oorden der onverlichte Wereld, die ons medelyden en onzen bystand noodig hebben, tot verlichting van hunne tydlyke en geestlyke ongemakken; en het is eene allerbedroevendste bedenking, dat zo groot een gedeelte van den Aardbodem nog verstooken blyft van de zegeningen des waaren Godsdiensts. - Doch 'er is ééne soort van onze Medemenschen, welke zo zeer uitsteekt in bykans allerlei elenden, en wier lot zo naauwkeurig overeenstemt met de onderscheidene rampzaligheden in mynen Text opgenoemd, dat men bykans op de gedagten zou vallen, dat onze Zaligmaaker hun geval, onder zo veele andere, van den toekomenden | |
[pagina 317]
| |
tyd, op 't oog hadt. Want wie kan, als hy spreekt ‘van de armen, de gebrookenen van harte, de gevangenen, de blinden, de verslaagenen,’ nalaaten te denken, aan dat ongelukkig slag van Weezens, de Afrikaansche Slaaven in onze West-Indische Volkplantingen? Zyn 'er menschlyke Schepzels in de wereld, die alle soort van ramp, hier opgeteld, en zich als in een middelpunt vereenigen, het zyn ongetwyfeld onze Negerslaaven. Zelfs, in een letterlyken zin, is deeze beschryving, in verscheide byzonderheden, eene juiste schildery van hunnen toestand; maar, in eenen overdragtlyken en geestlyken zin, mag dezelve volstrekt op hun worden toegepast. Zy worden, in 't algemeen, aangemerkt, als enkele wertuigen om mede te arbeiden, als geen Verstand ter beschaavinge, en geene Ziele, ter behoudenisse geschikt, bezittende. Aan het grootste gedeelte wordt zo veel zelfs niet gedaan, dat men hun de enkele Plegtigheid des Doops toedient; en naauwlyks genieten eenigen genoegzaamen tyd of bystand, om eenig onderwys in de kennis der Waarheid, en van hunnen Pligt, te krygen. De Zondag, 't is waar, hebben zy doorgaans ten hunnen eigen gebruike; doch zy besteeden dien meestal niet in het bywoonen van den openbaaren Eerdienst, of het ontvangen van afzonderlyk Onderwys; maar in elkander te bezoeken, handel met elkander te dryven, of in het bearbeiden van hun kleine brokje lands; waartoe hun, uitgenomen op één Eiland, dat van Jamaica, zelden eenigen anderen tyd vergund wordt. Te deezer oorzaake is het, dat, in de Groot-Brittannische Eilanden alleen, meer dan viermaal honderd duizend menschlyke Weezens gevonden wordenGa naar voetnoot(*), van welke het grootste gedeelte, in eenen letterlyken zin, leeft ‘zonder god, in de wereld;’ zonder eenige kennnis van een' Schepper of een' Verlosser; zonder eenig beginzel van Natuurlyken of Geopenbaarden Godsdienst; zonder het denkbeeld van eenigen zedelyken Pligt, dan die van het volbrengen der hun opgelegde daaglyksche taak, en het ontwyken van den | |
[pagina 318]
| |
geesselroede, die steeds dreigend over hunne hoofden wenkt. 't Gevolg hiervan is, dat zy Heidenen zyn, niet alleen in hunne harten, maar ook in hun leeven; en geen onderscheid weetende tusschen Deugd en Ondeugd, geeven zy zich vrylyk toe aan de grootste spoorloosheden, zonder te weeten dat zy kwaad doen. Een staat als deeze, waarin zo veele duizenden onzer onschuldige Natuurgenooten zich ingewikkeld vinden, kan niet nalaaten, het medelyden van elk gevoelig hart gaande te maaken. Het moet geene geringe verwondering baaren, en het diepgaandst hartzeer verwekken, dat, behalve eenige weinige poogingen, die den hoogsten lof verdienen, geene kragtdaadige middelen tot nog zyn aangewend, of door de zodanigen, die persoonlyk het meeste belang hebben in het welweezen deezer arme Schepzelen, of van het Staatsbestuur onder 't welk zy leeven, om hun van deeze geestlyke Slaaverny te verlossen; eene Slaaverny, veel elendiger dan de lichaamlyke, (hoe zwaar die ook moge weezen) tot welke zy gedoemd zyn. Bykans de eenige iets beduidende poogingen, om hun uit dien deerlyken staat van onkunde te verlossen, aangewend, zyn gedaan, door de Eerwaardige Societeit tot welke ik het woord voere; deeze hadt, onder meer andere, dit voorwerp steeds op 't oog, en heeft, in het bevorderen daarvan, noch moeite, noch kosten, ontzien. Maar wy moeten bekennen, dat onze poogingen, tot hiertoe, niet bekroond geworden zyn met de gewenschte uitwerking. Zulks heeft men nogthans, gelyk zommigen willen onderstellen, niet toe te schryven, aan eene onmogelykheid in den aart der zaake zelve; niet aan eene volslaagene onbekwaamheid in de Africaanen, om Godsdienstige kundigheden te ontvangen en te bewaaren; maar aan toevallige, en, zo ik vertrouw, wel overkomelyke, oorzaaken; aan de vooroordeelen, voortyds opgevat door veele Planters, tegen het onderwys en de bekeering hunner Slaaven; aan het gebrek van tyd en gelegenheid deezer laatsten tot dat einde vergund; aan den vernederden, verdrukten, onbeschaafden, onheuschen en zedeloozen, staat, waarin men de Negers zo langen tyd heeft laaten blyven; aan de weinige oplettendheid des Staatsbestuurs ten hunnen opzigte; aan het bykans volslaagen gebrek van Wetten om hun te beschermen, te bemoedigen, en eenigermaate hun hard lot te verzagten; aan de noodzaaklykheid, in 't kort, waar- | |
[pagina 319]
| |
onder de Societeit zich, tot hier toe, bevonden heeft, om het oor te leenen aan andere eischen van eenen zeer dringenden en gewigtigen aart; en van een groot gedeelte van haar Fonds te besteeden, tot het verspreiden van Godsdienstige kundigheden, en het bezorgen van het handhaaven des Openbaaren Godsdiensts, in andere deelen van de Heerschappy zyner Majesteit, waar men dien onderstand hoogst behoefde, en ernstig, en by aanhoudendheid, verzogt. Deeze, begryp ik, zyn de voornaamste hinderpaalen, welke, tot hier toe, de algemeene Bekeering der Negeren belet hebben. Maar, wat moeten wy dan doen? Moeten wy geheel en al dit gewigtig stuk laaten dryven, 't zelve als een wanhoopig, onuitvoerbaar, en harssenschimmig ontwerp, aanmerken, alle hoop om 'er ooit in te slaagen opgeeven, en, by gevolge, eenige honderd duizenden onzer Medemenschen aan de grootste onkunde en ongodsdienstigheid, voor altoos, overleveren? 't Is onmogelyk, dat dusdanig een denkbeeld ooit in onze Zielen opkomt. Integendeel, zullen wy het mislukte onzer voorige poogingen aanzien voor een scherpen prikkel, om onze naarstigheid en werkzaamheid te verdubbelen in deeze lofwaardigste onderneeming; de hindernissen, welke wy tot dus lange ontmoetten, wel verre van onzen edelen yver uit te dooven, zullen, integendeel, ons met nieuwen lust bezielen, en aanzetten, om de nieuwe hulpmiddelen te beproeven, om dezelven te boven te komen. Is dit ons besluit, dan zyn 'er de sterkste redenen om te gelooven, dat het onzer edelmoedige poogingen aan geen gewenscht einde zal ontbreeken. 'Er doen zich tegenwoordig verscheide gunstige omstandigheden op, die ons met hoope op een gelukkiger slaagen mogen bezielen. Zints eenige jaaren, zyn 'er in Engeland en elders, veele uitsteekende Vertoogen over de Negerslaaverny geschreeven, en zien van tyd tot tyd het licht; alle deeze kunnen naauwlyks missen allengskens de vooroordeelen weg te neemen, (zo 'er nog eenige overblyven) van de West-Indische Planters, en de aandagt des Staatsbestuurs te vestigen op dit belangryk voorwerp: deeze moeten de eersten overtuigen, dat het niet alleen hun pligt, maar hun belang, is, een weinig meer te letten, zo op het tegenwoordig heil als op het eeuwigduurend geluk hunner Slaaven; deeze moeten het laatste overtuigen, dat het hoogst betaamelyk is voor de wysheid der Wetgeevende Magt, eenigen bystand te bieden aan de ongelukkige Africaanen, die onder dezelve leeven, en gelvk | |
[pagina 320]
| |
het Fransche Staatsbestuur, zints langen tyd, gedaan heeft, een Wet-Boek te ontwerpen te hunner bescherming, zekerkerheid, aanmoediging, verbetering en bekeeringGa naar voetnoot(*). In de daad, verscheide der rykste en waardigste Eigenaars van Goederen in de West-Indien, zo die in dit Ryk als die op de Eilanden woonen, hebben, zints eenigen tyd, deeze zaak uit het rechte gezigtpunt beginnen te beschouwen. Zy hebben herhaalde bevelen gegeeven aan hunne Bezorgers en Bedienden op de Volkplantingen, om het harde lot der Negeren te verzagten, en derzelver Onderwys te bevorderen. - De Planters, over 't algemeen, vinden zich niet langer ontrust door het denkbeeld, dat, hun- | |
[pagina 321]
| |
ne Negers, Christenen geworden, ophouden van Slaaven te weezen, en dat zy, naar gelange zy in Godsdienstkennis toeneemen, min getrouw, min werkzaam en vlytig worden. - Voegt hier by, dat de jongste Oorlog, te midden van veelvuldig kwaad, 't welk de Oorlog altoos naa zich sleept, gepaard gegaan heeft met een toevallig uitwerkzel, 't geen, wat men 'er ook, het stuk uit een Handeldryvend oogpunt beschouwd zynde, over denke, ik niet schroom, uit een Godsdienstig gezigtpunt bezien, een zegen te noemen. Naamlyk, dat dezelve grootlyks verhinderd en verminderd heeft, dien schandlyken Handel, waarin ons Land zints lange jaaren den voorrang gehadt heeft, den Slaavenhandel op de Kust van Africa. 't Gevolg hiervan is geweest, dat verscheide onzer West-Indische Planters bewoogen zyn, om hunne Slaaven, inzonderheid de Vrouwen en de Kinderen, met eene meer dan gewoone bezorgdheid en toegeevendheid te behandelen, om het gebrek aan toevoer der Negeren vergoed te krygen, door eigen Voortteeling op de VolkplantingenGa naar voetnoot(*). Indien | |
[pagina 322]
| |
deeze verstandige en menschlyke handelingen eene vastgestelde en algemeene gewoonte werd, zou zulks het werk der Onderwyzinge en Bekeeringe zeer veel gemaklyker maaken, door eene opeenvolging te verschaffen van jonge Neger-Leerlingen, kundig in de Engelsche Taal, gemeenzaam met de Engelsche gewoonten, en niet bedorven door de Heidensche beginzelen, en de woeste zeden, waar mede de bestendige Invoer van nieuwe Slaaven, uit America, hun altoos besmet, en, in weinige weeken, doet vergeeten alle die gevoelens van Zedekunde en Godsdienst, die de arbeid van jaaren hunne gemoederen hadt ingedrukt. Dit alle zyn overweegingen, welke aan de Societeit gunstiger uitzigten openen, dan dezelve immer hadt. De oogst in dit oord belooft veel rykelyker te zullen weezen, dan wy tot nog inzamelden; en zulks mag ons wel aanmoedigen, om 'er te meer onze aandagt op te vestigen, en een grooter aantal arbeiders derwaards heen te zenden. - Wanneer men dit besluit genomen heeft, zullen wy het ongetwyfeld noodzaaklyk en regtmaatig keuren, eenen aanvang te maaken met de Negers, in de Barbados ons byzonder toevertrouwdGa naar voetnoot(*); om te beproeven, hoe verre het werk der Bekeeringe daadlyk kan worden voortgezet, en alle mogelyke middelen aan te wenden, om hun eerst te beschaaven; en dan, 't geen ongetwyfeld kan geschieden, hun niet alleen Christenen in naam, maar Christenen in de daad, te maaken. De Societeit heeft zeker, altoos, de pryzenswaardigste bezorgdheid betoond, voor het tydlyk en eeuwig welvaaren der Slaaven, op haare Plantadien in dienst. Zy heeft, aan derzelver Oppasseren, de stelligste en striktste bevelen gegeven, om hun met alle tederheid en menschlievendheid te bejegenen. Zy heeft een Onderwyzer aangesteld, alleen geschikt om hun in de Leerstellingen en Pligten des Christendoms te onderrigten. Zy heeft zorg gedraagen, dat haare Negers geregeld opgeroepen werden, tot het bywoonen van de openbaare Godsdienstoefening, en, zonder eenige inbreuk, de rust te genieten, op welke zy des Zondags regt hebben. Ten dien einde, heeft zy hun den namiddag van den voorgaanden dag, ten hunnen eigenen ge- | |
[pagina 323]
| |
bruike, geschonken; en haare Aantekeningen zyn vol van de sterkste en ernstigste aanmaaningen aan den Onderwyzer, om zyne uiterste poogingen in te spannen, tot het inboezemen van regte beginzelen des Godsdiensts, in de gemoederen der Slaaven; een stuk, 't welk de Societeit in haare Schriften verklaart, nooit op te zullen geevenGa naar voetnoot(*). Dit, men moet het erkennen, zyn wyze en met de daad Christlyke schikkingen, en hoogst voegende aan het Character van deeze eerwaardige Societeit. Doch 'er valt zeer aan te twyfelen, of men zich altoos stipt aan die Inrigtingen gehouden, en dezelve in de beoogde uitgestrektheid, uitgeoefend heeft: of, by aldien dit geschied zy, is 'er maar al te veel reden om te vreezen, dat ze geenzins ten vollen beantwoord hebben aan de goede oogmerken der Societeit. De waarheid der zaake is, dat dit uitmuntende beginzels zyn; maar 't zyn ook alleen beginzels van eene kragtdaadige, en weezenlyke, Bekeering der Negeren. Een grondslag is gelegd, doch deeze moet, myns oordeels, breeder en dieper gelegd worden, eer dezelve een gebouw van genoegzaame sterkte en hegtheid zal draagen, ‘en zo bekwaamlyk zamengevoegd, dat het opwast tot een heiligen Tempel in den Heere, en eene duurzaame woonstede Gods, door den GeestGa naar voetnoot(†).’ Het is, met één woord, het duidelyk en beslist begrip van ieder, die het onderwerp naauwkeurig heeft nagegaan, en gelegenheid gehad heeft, om, jaaren lang, de geaartheid, de neiging, de zeden, de bekwaamheden, de behandeling en den toestand onzer Negerslaaven na te gaan, dat zy, in hun tegenwoordigen toestand van vernedering, gezonken, gelyk zy zyn, beneden het peil des Menschdoms, enkel behandeld als Dieren ten arbeid verweezen, bykans geheel uitgesloten van de bescherming des Staatsbestuurs, en de voordeelen des gezelligen leevens, byna ten eenemaal beroofd van alle vertroostinge en aangenaamheden, die den geest opbeuren, de eerzugt wekken, en de hoop levendig houden, naauwlyks bekwaam zyn, om eenige diepgaande en duurzaam byblyvende indrukken van den Godsdienst te ontvangen. - In de daad, men heeft eene zekere maate van vordering en beschaafdheid altoos noodig gevonden, om de ziel voor te bereiden, tot het aannee- | |
[pagina 324]
| |
men der Godlyke Waarheden van de Openbaaring; en, wanneer de grond niet eenigermaate ontgonnen, bearbeid en verbeterd is, door eene geschikte aankweeking, zal het zaad, daarin geworpen, naauwlyks ooit daarin wortelen, of met weeligen groei opschieten, en tot volmaaktheid vrugten draagen. Indien wy, derhalven, immer hoopen eenige aanmerkenswaardige vorderingen te maaken in ons weldaadig oogmerk, om onze Negeren de voordeelen en zegeningen van den Godsdienst te doen erlangen, moeten wy hun eerst eenige der voordeelen en zegeningen der Maatschappye, en Burgerlyk Staatsbestuur, doen smaaken. Wy moeten, voor zo verre zulks mogelyk is, hun en hunne Gezinnen onlosmaakelyk aan den grond, welken zy bewoonen, hegten, hun eenig belang daarin geeven, hun eenige regten en voordeelen schenken, waaraan zy zich laaten gelegen leggen; wy moeten, door vastgestelde wetten, hun beschermen tegen allen overlast en onregt, hunne Verstanden opklaaren, hunne Zeden beschaaven, hun gewennen tot het bedwang van een wettig Huwelyk, tot de zorg voor hun Gezin, en het genot van de aangenaamheden des Huwelyken leevens. Wy moeten hun staat allengskens verbeteren, naar gelange zy zulks kunnen draagen, en zelfs aan een zeker getal van de meest verdienenden toestaan, hunne Vryheid by trappen uit te werken, (volgens het plan, 't welk gezegd wordt in eenige Spaansche Vastigheden bepaald te zyn,) als eene belooning van uitsteekende verdiensten, vlytbetoon, en van meer dan gemeene vordering in de kennis en de betragting des ChristendomsGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 325]
| |
Dit alles kan gedaan worden, gelyk de meest ervaarenen in dit stuk beweerd, en, myns oordeels, beweezen hebben, zonder het geringste nadeel van de regten, den eigendom, of de winsten der Planters: en, wanneer men een Plan van deezen aart eerst invoerde in de Landen der Societeit, is 'er alle reden ter wereld, om 'er de heilzaamste vrugtgevolgen van te verwagten, niet alleen ten aanzien van den Godsdienst, maar ook van de tydelyke voordeelen. In den tegenwoordigen toestand deezer Landen, kan het niet wel ondernomen worden. De ongelegenheden, waarin dezelve, door een reeks van de allerongelukkigste voorvallen, vervallen zyn, hebben de Societeit genoodzaakt het bestuur daarvan, voor eenige jaaren, uit eigen handen te geeven; 't welk het ongeraaden ja ondoenlyk maakt, de nu voorgestelde schikkingen, daar in de volste uitgestrektheid te doen plaats grypen. Indien egter iets van het voorgedraagene de aandagt der Societeit verdient, mag zy in haare raadpleegingen 'er op bedagt zyn, maatregelen te beraamen, welke tot dit groot ontwerp betrekking hebben, en allengskens den weg bereiden, ter volkomene volvoeringe op den gepasten tyd, wanneer zy, waar aan niet te twyfelen valt, de hartelyke toestemming en medewerking zullen ondervinden, van dat waardig en goeddaadig Lid der Societeit, aan 't welk zy, voor tegenwoordig, hunne West-Indische Eigendom hebben opgedraagen. Wat onze Zendelingen in Noord-America betreft, in welk eenen staat zy zullen blyven na de groote Omwente- | |
[pagina 326]
| |
ling, welke zo onlangs stand gegreepen heeft op dat Vaste Land, is voor als nog onbekend; en kan, derhalven, ten hunnen opzigte, niets anders gezegd worden, dan dat de Belangen der Kerke van Engeland, in America, door deeze Societeit nooit vrywillig zullen worden opgegeeven; en dat wy altoos zullen behouden, en, zo veel wy kunnen, met de daad betoonen, dat zy een rechtmaatig bezef hebben van de verdiensten dier uitmuntende Mannen onder onze Zendelingen, die, te midden van de gevaaren en onheilen des Oorlogs, hunne getrouwheid onwankelbaar bewaard, en, in een lang doorstaan van de sterkste beproevingen, hun pligt jegens het Vaderland, de Societeit, en de Gemeenten hunner zorge toevertrouwd, volbragt hebben. Doch, 'er is nog een ander stuk, 't welk, voor tegenwoordig, onze aandagt vordert; ik bedoel de Engelsche Protestanten in Canada. Men zegt, dat hun getal eenige duizenden beloopt, woonende in onderscheide gedeelten des Lands, op groote afstanden van elkander. Tot onderwys van deeze, zyn 'er niet meer dan drie Protestantsche Geestlyken, en deeze allen Vreemdelingen, door het Staatsbestuur aangesteld en betaald. In geheel Canada vindt men geen één Engelsch Geestlyken van onze Kerkgemeenschap; ook is 'er geen één enkele Kerk den Protestanten toebehoorende; zy moeten de Kapellen der Roomschen gebruiken. Elk moet bezeffen, dat zodanig eene bezorging als deeze, tot ondersteuning van den Openbaaren Eerdienst onder onze Protestantsche Broederen in Canada, geenzins geëvenredigd is aan hunne behoeften, en met luider stemme roept om toevoeging en verbetering. Men mag natuurlyk hoopen, dat het Staatsbestuur zelve, op een voeglyken voordragt van het geval, zyne beschermende en ondersteunende hand zal uitstrekken, aan zo veele verdienstlyke Onderdaanen, en de Protestantsche Leeraars vermeerderen, naar gelange van het sterk vermenigvuldigen der Protestantsche Inwoonderen, die, naar allen schyn, zeer zullen toeneemen, door den toevoer uit andere Landschappen. Intusschen zal deeze Societeit het misschien noodig oordeelen, eenig agt te slaan op die gedeelten van Canada, waar de Engelsche Protestanten meest verstooken zyn van gepast Godsdienstig Onderwys, en afgescheiden leeven van de gelegenheden, om zich te vervoegen tot het bywoonen dier wyze van Godsdienstoefening, welke met hunne Godsdienstbegrippen overeenkomt. Dan, welke poogingen de Societeit raadzaam oordeele, ten dien opzigte te aanvaarden, zy zullen volmaakt stroo- | |
[pagina 327]
| |
ken met het groot en noodzaaklyk werk, 't geen ik in deeze Redenvoering aanprees. Het eigenlyk tydperk, om het geheel uit te voeren, moet, uit hoofde van de reeds aangestipte redenen, op eenigen afstand in het toekomend van ons verwyderd weezen; doch, de eerste stappen daartoe kunnen onverwyld genomen worden. Wy kunnen, ten minsten, een naauwkeuriger onderzoek laaten doen, na de uitwerkzels van den arbeid onzes Onderwyzers, by onze eigen Negers. Wy kunnen, oordeelt men zulks noodig, nieuwe bevelen aan hem afvaardigen, en Zendelingen benoemen na zodanige der Volkplantingen, als dezelve gaarne zouden willen ontvangen. Van deeze beginzelen kunnen wy by stappen voortgaan, tot de voltooijing van ons Plan, tot dat onze Volkplanting, ('t geen ik vertrouw dat dezelve ten eenigen tyde zal weezen,) een voorbeeld van naavolging worde voor alle de West-Indische Eilanden; dat dus dezelve aan de wereld een tooneel oplevere, niet min zonderling in zyn soort, dan loflyk voor ons en onzen Godsdienst, een kleine Societeit van waarlyk Christen-Negers, vervuld met een regtmaatig begrip, en leevende in eene hebbelyke volbrenging van de onderscheidene Pligten, welken zy aan god, aan hunne Meesters, aan hunne Medeärbeiders, en aan zich zelven, verschuldigd zyn; bestuurd door vastgestelde Wetten, en de naauwkeurigste tugt, nogthans geleenigd door zagtheid en menschlievenheid; genietende eenig aandeel in de vertroostingen en voordeelen van een huislyk leeven, ziende hunne kinderen opgevoed in de gronden van Zedelykheid en Godsdienst; verrigtende hunne dagelyksche taak met vaardigheid en trouwe; hunne Meesters aanziende als hunne Vrienden, Beschermers en Weldoeners; en zich zelven vertroostende wegens het gemis hunner Vryheid, en van hun Geboorteland, door de zorge, gedraagen ‘om hun juk zagt, hun last ligt, te maaken,’ om hunne zeden te beschaaven, hunne verstanden te verlichten, hunne harten te hervormen, en hun het vooruitzigt te openen in een beter en gelukkiger Vaderland, waar alle traanen van hunne oogen zullen gewischt worden, waar kommer en Slaverny niet meer zyn. Een tooneel als dit, 't welk, ik hou my des ten vollen verzekerd, verre is van enkel harssenschimmig te weezen, zou een wellust zyn voor de Menschliefde; en eene nieuwe School van Godvrugt en Deugd vormen in de Westlyke wereld, een Kweekschool van Godsdienst voor alle de Slaaven der omliggende Plantadien en Eilanden, en | |
[pagina 328]
| |
mogelyk, in 't einde, voor de geheele Kust van Africa; het zou een voorbeeld opleveren van welvoeglykheid, orde, eensgezindheid, vlytbetoon en geluk, 't geen de andere Planters niet zouden kunnen wederstaan; het zou, kragtdaadiger dan alle de bespiegelende bewyzen in de geheele wereld, de veelvuldige tegenwerpingen tegen de Bekeering der Africaansche Slaaven wederleggenGa naar voetnoot(*). Dat wy ons van deeze edele onderneeming niet laaten asschrikken, door het denkbeeld van de meerdere kosten, die wy daartoe zouden moeten besteeden. De Geldvorderingen van elders, waar wy voorheen groote sommen te koste gelegd hebben, zullen waarschynlyk meer en meer afneemen; de Uitgaven, gedaan uit hoofde van onze West-Indische Landen, zyn thans op een voet van allengskens betaald te zullen worden, en zelfs het bespaarde van de Zendingen in America, thans openvallende, (indien wy het ondoenlyk of ongeraaden oordeelden, dezelve weder aan te vangen,) zal meer dan genoeg weezen tot alle de einden van de thans voorgestelde onderneeming. Maar, indien dezelve zelfs meer mogt beloopen, dan onze inkomsten kunnen draagen, behoeven wy niet te vreezen voor gebrek aan noodigen bystand. Wanneer men | |
[pagina 329]
| |
ééns weet, dat de Beschaaving en Bekeering der Neger-Slaaven, vervolgens, een der groote voorwerpen van onzen Godvrugtigen arbeid zal weezen, wanneer wy een geschikt en volvoerbaar Plan, ten dien einde, voor aller oog openleggen, zal elk hart en hand openen; en 'er is geen twyfelen aan, of de vermeerdering van Giften en Inschryvingen zal, binnen kort, onze vuurige hoop voldoen. 't Is onmogelyk, dat de Edelmoedigheid, ik mag 'er vry byvoegen, de Regtvaardigheid der Engelschen kan dulden, dat bykans een half Millioen hunner Medemenschen verblyve in den jammerlyksten staat van Heidendom, Ongodsdienstigheid en Ondeugd, en nalaaten de Societeit allen bystand te bieden, noodig om hun daar uit te trekken. Het zou roemryk weezen voor Groot-Brittanje, voort te gaan in deeze weldaadige en regt Christlyke onderneeming. Ja, vergun my 'er by te voegen, de Ingezetenen van dit Ryk zyn byzonder verpligt, hunne weldaadigheid ten hoogsten te betoonen, in het verzagten van de elenden, tydlyke en geestlyke, waar onder de ongelukkige Africaanen zugten; naardemaal zy een reeks van jaaren, (tot het gestuit wierd door den laatst gevoerden Oorlog,) meer deels genomen hebben, in den ontmenschten Koophandel in Menschen, en meer Slaaven in de Volkplantingen ingevoerd, dan eenig Volk van Europa. Door hun toedoen, voornaamlyk, zyn veele duizenden, veele millioenen van Menschlyke Weezens afgescheurd van hun Geboorteland, van alles wat hun dierbaar was, van alle naauwe verbintenissen waarin zy leefden; en zyn, naa op hunnen overtocht, ongelooslyk veele en harde zwaarigheden en verdrukkingen ondergaan te hebben, (onder welke veele met de daad bezweekenGa naar voetnoot(*),) aangeland in een Gewest, en onder een Volk hun onbekend; en vonden zich, zonder eenige misdaad van hunne zyde bedreeven te hebben, gedoemd tot eene altoosduurende Slaaverny; een Slaaverny welke zy, (en dit is 't eenig Erfgoed 't welk zy nalaaten,) tot hun laatste Naakroost overbrengenGa naar voetnoot(†). | |
[pagina 330]
| |
Dat, derhalven, onze Landgenooten zich haasten, om, zo veel in hun is, de rampen te verligten, welke zy over een zo groot gedeelte des Menschdoms gebragt hebben; dat zy tragten de blaam uit te wisschen, van zo veelen hunner onschuldige Medemenschen overgeleverd te hebben aan de zwaarste tydlyke Slaaverny, door iets toe te brengen, om dezelve, zo veel mogelyk, te verzagten, en hun aan de nog wreeder Slaaverny, van Onweetendheid en Zonde, te onttrekken. Dat zy, met één woord, medewerken met de edelmoedige poogingen der Societeit, ‘om te geneezen die gebrooken zyn van harte, om den gevangenen loslaating te prediken, den blinden het gezigt te geeven, en de verslagenen heenen te zenden in vryheid, om het aangenaame Jaar des Heeren te prediken.’ |
|