len, en langs dien weg hun weldoener te worden. Ik reken my, door het bevel van God, die myn Heer is, en uit erkentenis van al het heil aan my geschonken, verpligt, om alles wat in my is, ter bereiking van zyne verheven oogmerken, toe te brengen. Ik beschouw myne Hoorders als menschen, die een goed vertrouwen in my stellen, en aan my de bezorging van hun dierbaarst kleinood, hunne onsterflyke ziel, hebben overgegeeven. Zy beminnen my, zy hebben my veele wezentlyke diensten beweezen, en wy leeven in eene vertrouwende vriendschap met elkander; als ik dan tot de Vergadering spreeken zal, zoek ik myne Vader- en Broederliefde jegens myne Hoordeis, zo wel, als mynen yver voor de zaak van God in beweeging te brengen. Ik stel my den zondaar voor als eenen verlooren Zoon, wiens ongeluk ik betreur, en welken ik gaarne op den weg der deugd, en van zyn waar geluk, te rug zou brengen. Ik beschouw een Kind van God als mynen broeder, ik gevoel een zekere eerbied en tederheid jegens hem, en ik leg my toe om hem goeden raad te geeven, hoe hy zyn geluk bevorderen en vereeuwigen kan. Alles wat my deze aandoeningen ingeeven, zeg ik hun, en deze is byna myne geheele redenkunst: weg dan met alle ydele woorden, welke ter stichting niets toebrengen, en van welke wy, ten geenen
dage, eene geduchte rekenschap zullen moeten geeven. Weg met den ydelen toeleg, om zyn vernuft, geleerdheid en welspreekendheid, te doen schitteren, en langs dien weg bewonderd en gepreezen te worden. Weg met de begeerte, om door vleiende woorden voordeel te behaalen, of zich te wreeken, zynen Geest uit te laaten, zyn aanzien te doen gelden, en heerschappy te voeren over de conscientien der menschen. Deze oogmerken en hartstochten vervalschen de geestelyke welspreekendheid, en ademen vergist en dood uit den mond van eenen Redenaar, die niet dan leven en zegen ademen moest.
Maar, dit gevoel der liefde Gods en des naasten, dit van harte te prediken, is de aangenaamste zaak der wereld, en eene waardige bezigheid van eenen menschenvriend. Hy ziet rondom zich eene menigte van menschen, welke van zynen mond afhangen: hy bestuurt hunne gemoederen, en is genoegzaam de ziel van alle zielen in de Vergadering. Zy geeven alle acht op hem, en hy heest niet nodig hun de opmerkzaamheid aan te beveelen, en hen tegen het slaapen te waarschouwen; zyn voorstel zells,