Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerslag der antwoorden, gegeeven op de vraagen voorgesteld door de koninglyke societeit des landsbouws te Laon, over de uitwerkingen van de vorst, in den winter des jaars MDCCLXXXVIII en MDCCLXXXIX, ten aanziene der planten en dieren.Voorgeleezen in de Zitting van den vyfden September des Jaars MDCCLXXXIX, door Vader cotte, Priester van het Oraterie, aanblyvende Secretaris dier Societeit, Correspondent der Koninglyke Academie te Parys, te Montpellier, enz.
Gedenkwaardige Gebeurtenissen zyn, uit eigen aart, zeer geschikt, om de aandagt te vestigen van allen die 'er getuigen van zyn: maar, wanneer die Gebeurtenissen gewigtige gevolgen hebben, welker uitwerkzels tot leering kunnen dienen der zodanigen, die naa ons komen, is het de pligt der Geleerde Maatschappyen, dezelve in hunne Gedenkschriften op te tekenen, om ze der Nakomelingschap over te leveren. Van deezen aart is de strenge en schadelyke Winter van de Jaaren MDCCLXXXVIII en MDCCLXXXIX; een Winter altoos opmerkenswaardig, zo door de strengheid der Koude, welke dezelve geheel Europa deedt gevoelen, als door de menigte van Sneeuw, die het aardryk bedekte, en door de uitwerkzels welke de Vorst gehad heeft op Menschen, Dieren en Planten. - De Koninglyke Academie der Weetenschappen te Parys heest verzogt, alle berigten te mogen ontvangen, welke zy noodig hadt, om de Natuurlyke Historie van dien Winter op te maaken. - De Societeit der Geneeskunde, begeerig om de uitwerking dier strenge Koude op de Menschen bekend te maaken, en te doen weeten, welke Ziekten 'er uit zouden kunnen ont- | |
[pagina 18]
| |
staan, heeft een aantal vraagen, daartoe betrekkelyk, uitgegeeven. - 't Was ook van aangelegenheid, de uitwerkzels te kennen van de Vorst op de Planten en Huisdieren: en 't was om de Historie van dien gedenkwaardigen Winter te voltooien, dat de Societeiten van den Landbouw te Parys en te Laon, aan derzelver Leden en Correspondenten een zeker aantal Vraagen voorstelden, waarop de Antwoorden ons zouden kunnen onderrigten van de onheilen, door deeze Vorst den Landbouw toegebragt. De Societeit heeft omtrent honderd Afdrukken deezer Vraagen, over de uitwerkzels der Koude, rondgezonden; doch met veel leedweezen gezien, hoe weinig haar yver werd ondersteund; van de honderd geraadpleegde Persoonen, hebben 'er niet meer dan acht geantwoord: dankbaarheid verpligt ons de naamen op te geeven der Heeren Leden en Correspondenten, die wel in onze maatregelen hebben willen treeden, en ons met hunne onderrigtingen dienen, om ze op onze beurt het Gemeen mede te deelen. Wy hebben antwoorden ontvangen van den Heer fouant de la tombelle, Lid; van den Heer buisson, Lid te Inchy in Artois; van den Heer bauchart, Correspondent te Courjumel; van den Heer brazier de Jonge, Correspondent te Cheri; van den Heer defay, Lid te Quinoy; van de Heeren dorigny, Landbouwer, en trichet, Wyngaardenier, te Bruyéres; en den Heer beffroi, te Chevigny. 't Is uit de Antwoorden dier Heeren, dat wy verslag zullen geeven van de uitwerkzelen, welke de Vorst te wege gebragt heeft: 1. op den Wynstok en den Wyn; 2. op de Vrugt-boomen; 3. op de Woud-boomen; 4. op de Vreemde boomen; 5. op de Graanen en Veldgewassen; 6. op de Moeskruiden; 7. op de Visschen; en 8. op de Huisdieren. Dan vooraf een kort woord over de maate der Koude en derzelver beloop. De Vorst begon den 25sten November MDCCLXXXVIII, en eindigde niet voor den 13den January MDCCLXXXIX, zo dat wy vyftig dagen agter den anderen Vorst hadden; één dag waarop het dooide kwam 'er tusschen beiden, te weeten, den 25sten van December; dit tydperk was het, waarin onze Gewassen zo veel leeden. Wy hadden twee of drie hervattingen der Koude, voorgegaan door zeer zwaare Sneeuwbuien; een middel, door de Voorzienigheid geschikt, om onze Graanen te bewaaren, Qui dat Nirem sicut Lanam, ‘die Sneeuw geeft als Wolle.’ Psalm CXLVII: vs. 16. De vergelyking, welke ik gemaakt heb, van de Graaden | |
[pagina 19]
| |
Koude, waargenomen in honderd en twintig verschillende Steden van Europa, hebben my geleerd, dat de Koude de orde der Breedten niet gevolgd is. De grootste Graad van Koude te Laon was 13½o; te Parys is dezelve 17¼o geweest, schoon Laon bykans één Graad Noordlyker ligt dan Parys; de Koude is in Holland zo sterk niet geweest als in Frankryk. - Ik veronderstel dat die verscheidenheid afhangt van het verschil der onderscheide laagen des Dampkrings, die min of meer vatbaar zyn voor Koude, ingevolge waarvan ze min of meer belaaden zyn met dampen; en dewyl de dampen zo veel meer verdikt zyn, en bygevolge zwaarder weegen hoe de Lugt kouder is, volgt daar uit, dat de laage lugt te Parys omtrent 500 voeten laager zynde dan die te Laon, ook meer met dampen overlaaden, en dus veel kouder geweest hebbe dan die te Laon; in zekere omstandigheden, welke niet gemaklyk vallen te bepaalen: want ik weet dat de Lugt op hooge Bergen, die droog is, eene zeer groote maate van Koude heeft, zelfs in den WinterGa naar voetnoot(*). Ik kome, naa deeze korte voorbereiding, tot het Verslag zelve, in de gemelde orde. | |
1. De Wynstok en de Wyn.Men heeft opgemerkt, dat de Wynstok van de Vorst geleeden heeft; 1. in het verschil van de kleur des Houts tusschen 't geen boven de Sneeuw en 't geen daar onder was; 2. in den verdroogden staat der knoppen; 3. in de kleur van de Pit die zwart was; 4. in de kleur van het dunne bekleedzel, 't geen het Hout bedekt, liber geheeten; 5. heeft men waargenomen dat de Wynstok overvloedig bloeide, en over 't algemeen geen ranken heeft uitgeschooten dan uit de stompen, die den Wynstok na de koppen van afgeknotte Willigen deedt gelyken. De oude Wynstokken, die hoogst gegroeid en sterkst in 't hout waren, enz. hebben meer geleeden dan de jonge en zwakke ingelegde Wyn- | |
[pagina 20]
| |
gaard-ranken: bykans op alle standen hebben zy evenveel moeten lyden, doch bovenal die op 't Zuiden stonden, en de diep gelegene. Men heeft in 't algemeen geoordeeld de Wyngaarden te moeten afsnyden. Zy, die ze op de gewoone wyze hebben ingelegd, hebben meerendeels reden van berouw gehad. Men zag in den voortyd dat 'er veele agterbleeven, en is verpligt geweest ze op te haalen, of 'er lugt aan te geeven, en, ondanks deeze voorzorge, zyn veele ranken niet voortgekomen. - De Vorst heeft ook den Wyn in de vaten aangetast, en, op 't oogenblik van den dooi, heeft het Water, met den Wyngeest slegt vereenigd, een vermindering veroorzaakt in de goedheid en de kleur. | |
2. De Vrugtboomen.'t Is waargenomen, dat jonge Boomen, glad van bast, min geleden hebben van de Vorst dan oude met knobbeligen bast; waaruit men beslooten heeft, dat het bevroozen water, 't welk zich vastzette tusschen de oneffenheden van de schors, al het kwaad veroorzaakte. De bast der bevroozene Boomen was zwart, en het Hout geel van kleur, de Stam en de Takken waren op veele plaatzen gespleeten. - Welke middelen men heeft aangewend, om de gebreken door de Vorst veroorzaakt te herstellen, geen deezer slaagde volkomen. Veele Boomen zyn niet uitgeloopen, en waren volstrekt dood; in andere werkte het overblyszel der sappen; zy gaven eenige uitspruitzels, die door de warmte in de maand May verdorden. 'Er waren Boomen die bloeiden en vrugten droegen; doch die in den Zomer asvielen, waar op de Boomen verdorden; eindelyk hebben veele Boomen de vrugten tot rypheid gebragt; doch zy scheenen veel te lyden, en deeden vreezen dat zy de inzameling niet zouden overleeven. Eenige Boomen heest men behouden door ze kort af te snyden, als mede door sneeden in den bast te geeven. De Boomen, die het meest geleden hebben, zyn de Nooteboomen, de Winterpeereboomen, de Appelboomen die harde Appelen voortbrengen, als mede de Persiken en Vygenboomen: minder hebben uitgestaan de Pruimenboomen, de Abrikoosen, de Kerssen, en in 't algemeen alle Steenvrugten. De stand op 't zuiden was de nadeeligste. | |
3. De Woudboomen.Op de Boomen in de Bosschen, en die in 't wilde groeijen, | |
[pagina 21]
| |
toonde de Vorst haare kragt voornaamlyk in dezelve te doen splyten: waardoor 'er veele verlooren gingen. De Eiken-, Esschen-, Olmen-, en Lindenboomen, als mede de Hazelaars, stonden het meeste leed uit: het Hakhout in laage plaatzen hadt veel schade. | |
4. De Vreemde Boomen.Weinig vreemde Boomen worden in deezen oord gekweekt. Men heeft opgemerkt, dat de altoos groene Boomen als de Thuia, en de Laurieren, de bladeren verlooren hebben; van de Judasboomen en de Toxicodendron zyn stam en takken gestorven; maar de wortels hebben nieuwe looten gegeeven; de Catalpas, de Sumacs en het St. Lucia Hout hebben niets geleeden. | |
5. De Graanen en Veldgewassen.De Graanen hebben overal, waar ze met Sneeuw bedekt waren, niets geleden; zy sprooten onder dat dekzel uit, en de Oogst is vry overvloedig geweest. - Dit was hier te Lande het geval; in Champagne en tot St. Quintin, waar de Sneeuw twee dagen naa de Vorst gevallen is, en waar men laat gezaaid heest, kwynden de Graangewassen; maar van St. Quintin tot in Vlaanderen, en verder op, viel de Sneeuw eerst drie weeken naa de Vorst, die eene verbaazende verdelging aanrigtte in bykans geheel Fransch Vlaanderen, en een gedeelte van Artois. De Winter-gerst en de laat gezaaide Graanen gingen geheel verlooren, als mede de Winter-erten en het Koolzaad. Men koos de party om naa den Dooi te zaaijen, en met de egge de Winter-graanen te dekken over de oude vooren, om te bewaaren 't geen de Vorst gespaard hadt: deeze zaaden zyn schielyk opgekomen: in zwaare en vette landen heeft men Winter-graan gezaaid, in de ligtere op nieuw Gerst gezaaid, en Lynzaad in stede van Koolzaad gezet. | |
6. De Moeskruiden.De Sneeuw heeft alle Moeskruiden, in welk een stand ook, behouden: maar de ongedekte strekten ten slachtoffer van de Vorst, als de Artichokken, de Kool, de Seldery, en de geurige Planten: men behieldt niets dan de Zuring, Spinagie, Wortelen, Erten, Latuw, Spergies, en wilde Suikerei. | |
[pagina 22]
| |
7. De Visschen.Het middel, 't welk men doorgaans gebruikt om den Visch voor de uitwerkzelen van de Vorst te bewaaren, bestaat in het ys op verscheide plaatzen te openen, en 'er bosschen stroo in te steeken, doch dit middel heeft dit jaar, in 't algemeen, niet mogen baaten: dewyl de Koude zo streng was, dat de Visch zich tusschen het ys beklemd vondt, op 't oogenblik, wanneer dezelve zich na die plaatzen vervoegde om adem te scheppen. Geen Visch is 'er omgekomen in diepe wateren, waar dezelve wykplaats hadt. De Vischplaatzen, die ondiep en modderagtig waren, bleeken doodlyk voor den Visch te zyn; dewyl de bedorven lugt, door dien modder uitgewaasemd, geen uitgang vondt, de lugt onder 't ys gansch bedierf, en den Visch deedt omkomen. 't Is eveneens als in Schouwburgen, en over 't algemeen op alle plaatzen, waar eene groote menigte Menschen zamenkomt, die te gader de lugt vervuilen, en doodlyk maaken. De Aal heeft het meest geleeden, en daar op volgde de Snoek en de Karper. | |
8. De Huisdieren.De Hoenders en Kalkoenen vonden zich meest van al het Gevogelte aan de uitwerkzelen der Vorst blootgesteld. Veele Hoenders verlooren de pooten en de kammen: dit belette niet dat zy naa den Dooi begonnen met leggen: zy kroopen als 't ware op de stompen voort. - In het algemeen hebben de Koeijen en Paarden weinig uitgestaan; ze werden op de stallen wel bezorgd, en warm gehouden. |
|