niet afzonderlyk in het eene of in het andere; maar het is in de noodwendige vereeniging van beiden.’
3. ‘Het geen ten deezen opzichte waar is van den Mensch, alleen op zich zelven aangemerkt, is het nog veel meer, ten aanzien der Menschen, in den staat der Maatschappy beschouwd. De grootste geessels van deeze zyn onweetendheid en slaverny.’
4. ‘Eindelyk kunnen wy, in alle deeze betrekkingen, de Voorzienigheid niet te veel danken, die door de vordering van ophelderende Kundigheden, uit het midden van ons al die soorten van verdrukking heeft verbannen, waar onder wy zuchteden, en in derzelver plaats de heilzame bestiering der vryheid heeft gevestigd; een staatsgesteldheid, die juist zo zeer alle onze Rechten eerbiedigt, als zy geschikt is voor onze waare belangen.’
Voor zo verre wy uit de Vertaling oordeelen mogen, heeft de Wel Eerwaarde marron, in aanmerking genomen zynde het kort bestek van eene gewoone Redevoering, aan zyn voorgesteld Plan, in een styl aan de waarde van het onderwerp geëvenredigd, met alle mogelyke nauwkeurigheid beantwoord.
Het geheele Stuk, zo wel als de weinige Aantekeningen van den Vertaler ademen natuurlyk niets dan de heerschende begrippen van het tegenswoordige Fransche Volk, en wanneer men uit dit oogpunt deeze weinige bladen beschouwt, zal elk, van wat Staatkundige denkwyze hy ook zyn mooge, dezelve met genoegen leezen kunnen: tot eene Proeve van des Redenaars styl en wyze van behandeling, verkiezen wy de volgende trekken, door hem, aan het slot deezer Redevoering, gebezigd:
‘Franschen, laat ons ons geluk en onzen luister stellen in het gedenkwaardig tydstip, waarin wy ons bevinden. Indien de wanordens der Regeeringloosheid onzen overgang van de verdrukking tot de Vryheid hebben kunnen bezoedelen, laat ons bedenken, dat voortaan de omwenteling geindigd is, en dat wy ons onder het gebied der Grondwetten van den Staat bevinden. 't Geen hier by nog naar een wonder gelykt; 't geen wy nog, als een uitsteekende weldaad van de Voorzienigheid, moeten eikennen, is, dat uit die zo volslagene omkeering, waar van wy getuigen zyn geweest, geen oneindig meer vermenigvuldigde en zwaarer wanordens zyn voortgesprooten; dat deeze zo wyd uitgestrekte Landstreek eenklaps