Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijP. van Hemert Oratio de prudenti christi, Apostolorum atque Euangelistarum consilio, sermones suos ac scripta, ad captum atque intellectum vulgi, quantum illud fieri potuit, accommodantium. Habita Amstelaedami in aede sacra Remonstrantium, cum in illorum Schola Philosophiae & Literarum professionem auspicaretur, die XXIV Novembris anni MDCCXC. Amstelaedami, apud M. Schalekamp, 1791. In octavo m.f. pp. 68Ga naar voetnoot(*).In deze Redenvoering behandelt de geleerde van Hemert een onderwerp, dat in den tegenwoordigen tyd veler aendacht trekt; te weten: ‘de Voorzichtigheid, waermede Christus, de Apostelen en Evangelisten zich in hunne redenen en geschriften, zo veel mogelyk, naer de vatbaerheid des Volks geschikt hebben.’ Zyne Waerdigheid, als Hoogleeraer in de Wysbegeerte en Fraeije Letteren, aen het Kweekschool der Remonstranten, zullende aenvaerden, dacht het hem, inzonderheid daer de hem opgedragen post ook insluit, de uitlegkunde der H. Schrift, met regt niet oneigen, dit gewigtige Stuk, dat zeer verschillend begrepen wordGa naar voetnoot(†), en een merkelyken invloed | |
[pagina 381]
| |
op het uitlegkundige der Schriften des Nieuwen Testamentes heeft, te behandelen. De Hoogleeraer legt, ten grondslage, de onbewistbare kundigheid, dat een Volks-leeraer zynen leertrant, naer de vatbaerheid zyner Toehoorderen, moet schikken; én dat 'er gene reden zyn, om te twyfelen, of Christus, de Apostelen en Evangelisten, zulks ook, met ene wyze voorzichtigheid, enigermate in agt genomen hebben: te meer, daer de gesteldheid der Joodsche Natie zodanig iets vorderde, en men zulk ene leerwyze, uit de omstandigheden van de eerste verkondigeren der Euangelieleere, natuurlyk had te verwachten. - Na het voorstellen van dit algemene denkbeeld, dat men zich, op de overweging van het beloop der zaken, eigenaertig heeft te vormen, gaet de Hoogleeraer voort, om te toonen, dat dit ook daedlyk plaets gehad heeft, naer uitwyzen der Euangelische en Apostolische Schriften. - Men ontdekt dit duidelyk in den spreek- en schryfstyl, mitsgaders in 't onderrichten door gelykenissen; de geheele uiterlyke voordragt geeft dit te kennen; en 't is niet minder zichtbaer, wanneer men 't oog vestigt, op de manier van 't behandelen der zaken zelven. De verkondigers der Euangelieleere houden zich niet op met spitsvindige bespiegelingen, maer met nuttige waerheden, die hunnen toehoorders gereedlyk begrypen kunnen; zy gaen met stilzwygen voorby 't geen hunlieder begrip te boven zou gaen; en gebruiken in hunne voorstellingen ene zeer groote omzichtigheid en inschiklykheid, om voor die genen tot welken zy spreken, of daer ze aen schryven, verstaenbaer te zyn, en hunne oplettendheid te vestigen: welk een en ander onze Redenaer door verscheiden voorbeelden ten krachtigste staeft. Om dit echter, nog meer onderscheidenlyk, in een helder licht te zetten, zo verledigt hy zich wyders, om na te gaen, hoe verre zy die omzichtigheid en inschiklykheid gebragt hebben: waeromtrent hy in 't algemeen beweert, ‘dat ze, met oogmerk om hunne hemelsche leer des te beter voord te planten en uit te breiden, en dezelve aen het verstand en hart van elk aen te bevelen, zoo reklijk en inschiklijk geweest zijn, dat zij zig voor zoo verre zulks met de oogmerken van God bestaenbaer ware, dikwijls tot de algemeene, en, niet zelden, valsche begrippen hunner Natie vernederd hebben.’ - Hierop tracht hy dit verder in ene reeks van byzonderheden, met aenvoering van doorslaende voorbeelden, overtuigend te toonen; 't welk | |
[pagina 382]
| |
hy, gelyk hy zegt, indien hy niet vreesde het geduld zyner Toehoorderen te misbruiken, nog merklyk zou kunnen uitbreiden. - Ter gelegenheid van dit gezegde, word ons, in de Nederduitsche Vertaling, gemeld, ‘dat men dit alles in des Schrijvers bekroonde prijsverhandeling over dit onderwerp, in de werken van Teijiers Godgeleerd Genootschap, breeder ontvouwd, en nader aengedrongen zal kunnen vinden;’ waerom wy 'er, die uitgave afwachtende, voor tegenwoordig niet verder op zullen stil staen. - Alleenlyk hebben wy, om een ongunstig vermoeden, dat die of deze ligtlyk onbezonnen zou kunnen opvatten, af te wenden, den Lezer te berichten, dat de Hoogleeraer van Hemert, schoon hy in dit Stuk veel verder gaa dan het meerendeel onzer Godgeleerden, nochtans geenszins behoort, onder dezulken, die deze inschiklykheid zo sterk uitbreiden, dat zy daerdoor de goede trouw der eerste verkondigeren van de Euangelieleere, als twyfelachtig, of wankelend, maken. Integendeel, zyn groote doelwit is, onze agting voor die Heilige Mannen te versterken, door ons op te leiden, tot een overtuigd bezef van hunne wyze omzichtigheid, ter bevorderinge van het geloovige aennemen hunner Hemelsche Leere. - Men moet hier, ten dezen opzichte, wel gade slaen, het onderscheid dat 'er is tusschen Godsdienst en Godgeleerdheid; tusschen de leeringen, die waerlyk tot het wezen van den Godsdienst behooren, en de manier van Godgeleerde onderrichtingen mede te deelen; en dat het hier beweerde reklijke en inschiklijke in genen deele tot het eerste, maer alleen tot het laetste betrekking heeft. De Redenaer is hier niet buiten vrees van misverstand, maer hy vertrouwt op de kundigheid zyner Toehoorderen. - Zyne Redenvoering derwaerds leidende, ‘om te toonen, dat de heilige Mannen hunne redenen en schriften, zelfs in zaken, welken door velen gerekend worden tot den godsdienst te behooren, naer de verkeerde volksbegrippen somtijds wijslijk ingericht, en zoo gesproken hebben, dat zij dan eens dit, dan dat gevoelen schijnen gevolgd te hebben;’ betuigt hij te vreezen, ‘dat hij hier zaken zal aenroeren, welken allen niet even zeer behagen zullen. Want dat dus het gezag dezer heilige Mannen in gevaer komt, de hun verschuldigde hoogachting ondermijnd, en onze allerheiligste godsdienst zelf in verdenking gebragt wordt - ja dat het dus met hem, en deszelfs vastste gronden, volstrektlijk gedaen is, zullen sommigen misschien heimlijk ver- | |
[pagina 383]
| |
moeden.’ - Doch [zo vervolgt hy,] ‘Doch ik denk, Toehoorers! dat gij anders oordeelt. Gij tog bezit te veel verstand en doorzigt, om niet ligtlijk te bemerken, welk een groot onderscheid 'er plaets hebbe, tusschen den hoofdinhoud van den kristlijken godsdienst zelven, als mede de waerheden, welken tot deszelfs natuur behooren, en tusschen de wijs, waerop deze godsdienst voorgedragen en aangeprezen kan en moet worden.’ - Zulks doet hem onbeschroomd voortgaen, om de opgenomen taek, zo veel de tyd het hem vergunt, te voltrekken; waerop hy voorts deze weldoorwerkte Redevoering, naer eisch der omstandigheden, met treffende aenspraken, in verzuchting om de gunst des Allerhoogsten, doet afloopen. |
|