Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAsmus omnia sua secum portans, of alle de Werken van den Wandsbecker Bode. Tweede Stukje. Te Amsterdam by W. Holtrop, 1790. In 8vo. 124 bladz.In dit Stukje vervolgt claudius met zyne luimige invallen mede te deelen, zo in Proza als Poëzy: indien eenige gerymde regels waarlyk Poëzy mogen heeten; want wy moeten nogmaals erkennenGa naar voetnoot(*), dat deeze den Vertaaler het minst gelukt zyn, nadien hy zelfs het werktuiglyke der Dichtkunst nu en dan niet schynt te kennen. Van een en ander, zie men de volgende proeven. | |
[pagina 365]
| |
Bespiegelingen op nieuwjaars-dag.‘Een vrolyk nieuwjaar, een vrolyk nieuwjaar, voor myn lieve Vaderland, het land der oude deugdzaamheid en trouwe! Een vrolyk nieuwjaar voor vrienden en vyanden, Christenen en Turken, Hottentotten en Kannibalen! Voor alle menschen, over welken God zyne Zon opgaan en het regenen laat! En voor de arme Moorsche slaaven, die den gantschen dag in de heete Zon arbeiden moeten. Een nieuwjaarsdag is toch een heerlyke dag! Ik mag het anders heel wel lyden, dat iemand een beetjen Patriottisch is, en andere natiën niet cajoleert. Kwaad moet men zeker van geen ééne natie spreken, de verstandigen houden zich overal stil, en wie zou, om der luidruchtige heeren wil, een geheel volk lasteren? Zoo als ik zeg, ik mag het anders wel lyden, dat iemand zoo een beetjen Patriottisch is, maar op nieuwjaarsdag is myn Patriotisme zoo dood als een pier, en op dien dag is het net als of wy allen broeders waren, en maar één onze Vader, die in de Hemelen is; als of alle goederen der waereld water waren, dat God voor allen geschapen heeft, zoo als ik eens heb hooren zeggen, enz. ‘Gemeenlyk ga ik daarom op nieuwjaars-morgen, op een' steen aan den weg zitten, en scharrel met myn rotting voor my in het zand; en denk hier aan en daar aan. Niet aan myne lezers, zy zyn my wel alle eere waardig; doch op nieuwjaarsmorgen, op den steen aan den weg, denk ik aan hun niet; maar dan zit ik te denken, dat ik in het verlopen jaar de Zon zoo dikmaals heb zien opgaan, en de Maan, en dat ik zoo veel bloempjens en regenboogen gezien, en zoo dikwyls uit de lucht adem geschept, en uit het beekjen gedronken heb; en dan mag ik niet opkyken; maar neem met beide myne handen myne muts af, en gluur 'er in. ‘Zoo denk ik ook aan myne bekenden, die in dat jaar overleden zyn, en dat zy nu met sokrates, numa, en andere mannen, kunnen spreken, van welken ik zoo veel goeds gehoord heb, en met joännes hus; en dan is het, als of zich rondom my de graven openen, en de schimmen met kaale schedels en lange gryze baarden opryzen, en het stof uit den baard schudden. Dat moet nu zeker de eeuwige jager doen, die zoo na twaalven in zyn gedoente is. Die oude vroome langbaarden zullen wel slaapen, maar ook voor uwe gedachtenis en de assche in uwe graven een vrolyk, vrolyk nieuwjaar!!!! Aan den heer N.N. Litteratus.
‘Een onder veele ryders,
Hadt eens een zeer mooi paard;
Wel goed! en wat nu wyders?
Hy echter was mets waard.’
| |
[pagina 366]
| |
Algemeene geschiedenis van het jaar 1773, of het zilveren A.B.C. defect.
Aan 't Firmament is 't in dit jaar,
Gebleven even als het waar.
Geleerden gingen ongestoord
Met schryven en met wryven voort.
Processen werden ook beslecht,
En niemand klaagde over recht.
Geslacht- en stamboom werden druk
Naargespoord met goed geluk.
De Godsdienst was door twist ontsteld
En met vertaalzucht sterk gekweld.
Het twyfelt al wat twyfelen kan:
Sir Hagel en squire Urian.
Xantippen vondt men nergens niet:
In rym is 't liegen meer geschied.
De Hysop wies schaars aan den Wand:
Naar Hamburg kwam een Olifant, enz.
Hins en Kuns.
kuns.
Hoe veel Doktoren heeft Parys?
Wel honderd, geloove ik, zyn 'er daar.
hins.
Veel meer, gebuur! Zie hier 't bewys:
Deeze eene sterflyst van Parys
Is twintig duizend ieder jaar.
| |
Brief aan Andries, betreffende de illuminatie.Wy hebben hier gister avond eene illuminatie gehad, myn waarde andries. Ziet gy, dan hangen 'er lampjens in alle heggen en steggen, en dan zyn 'er eerepoorten en boogen met lampjens, en zoo een St. Michiel, die met den draak vecht, en de tuinhuisjens zyn vol lampjens boven en onder, en digt by het water zyn lampjens, zoo dat men ook de vischjens kan zien dartelen, en dan gaan 'er zoo veel lieden uit Hamburg in den hof kuieren; ziet gy, en dat heet eene illuminatie, en het is heel curieus ook om te kyken, en kost veel oly. Ja, andries, wy hadden met ons beiden, ons leven lang, 'er genoeg aan te branden gehad, maar dan was 'er geene illuminatie van geworden, andries! en wie dan zoo veel oly heeft, ziet gy, die laat hem dan zoo branden. Dergelyke illuminatien nu, zyn slechts voor groote heeren en potentaten; doch lieden, als gy en ik, kunnen evenwel ook gaan kyken, en gy hadt ook kunnen kyken; maar gy zyt altyd op de verkeerde plaats. Ik zou het u te vooren wel hebben kunnen schryven, maar ik dacht, het was ook nog tyds genoeg, al ver- | |
[pagina 367]
| |
naamt gy het eerst naderhand. Hier is een Prins geweest, en eene Prinses, ziet gy; en daarom heeft de genadige heer het zoo fraai gemaakt, en ook de kanonnen laaten lossen. Ik wou toch, dat ik het u te vooren geschreeven had, dan hadt gy de kanonnen ook kunnen hooren. Maar, als gy tyd van leven hebt, dan zult gy toch nog wel gelegenheid hebben, om kanonnen te hooren. Ik zal het u ook zeker schryven, als 'er weder geillumineerd wordt. ‘Sapperment, andries, dat waren eerst veel lampjens! ook stondt de maan aan den hemel, en scheen - voor den Prins, en voor ons allen. Vaar wel enz.’ Twee Plaaten, waarvan de eerste den President lars verbeeld, versieren dit Stukje. |