| |
Estelle. Door M. de Florian.Uit het Fransch. Te Amsterdam by J. Allait, 1790. In 8vo., 220 bladz.
De Heer de florian, waarschynlyk aangemoedigd door den goeden opgang welke zyn Herdersdicht Galathea, op het spoor van cervantes ontworpen, gemaakt heeft; deelt in deeze Estelle, een ander Herdersdicht, doch van zyn eigen vinding, mede; van welk het Tooneel der Geschiedenis, en de Geschiedenisse zelve, hier op nederkomen.
Het Tooneel van dit gedicht is in Languedoc, een belangryk
| |
| |
land voor de Franschen; en de tyd in welke de gebeurtenissen plaats hebben, is genoegzaam de gouden Eeuw van die Natie, namenlyk die van lodewyk de XIIde. In deezen tyd woonde te Massanne, nemorin, een Herder, en zyne beminde estelle, eene dochter van raymond en margaretha. Herder en Herderin waren van eenen ouderdom, en beiden schoon. Zy hadden elkander van hunne jeugd af aan bemind, en hunne verkeering was dus bekend door het geheele Dorp. Doch hunne Liefde ontdekte zich eerst op een Herdersfeest. Op den eersten dag van May verzamelen alle Herders zich in het Dal, om hunne schaapen te scheeren. Eenigen zyn bezig met werken, andere vermaaken zich met worstelen, speelen en springen. Eenige Herders staaken hunnen arbeid om met de Herderinnen te danssen terwyl de jongste Meisjes hunne zwaare schaaren neemen, en met haare zwakke en ongeoefende handjes de uiterste topjes van de Wol afsnyden, uit vrees van het Schaapje te benadeelen. Des avonds komt alles tot een Zangstryd by een. Helion, een bloedvriend van estelle, overwint de Herders van den Gardon. Hy legt den prys aan de voeten van estelle, en begeert een kusch e tot belooning.
Nemorin toen nog naauwelyks veertien jaaren oud, treed uit een kring van kinderen, en vordert, met een toornig gelaat, helion tot een nieuwen Zangstryd. Deeze heeft de bekoorlyke stranden van den Durance bezongen: maar nemorin bezingt de liefde; en wordt daarop van elk den prys toegekend. Hy brengt denzelven by estelle, en zegt: ‘Ik heb de liefde bezongen; en zo de liefde my deedt overwinnen, 't is om dat gy den prys zoudt bezitten.’ Estelle neemt denzelven bloozend aan, en alle omstanders vorderen met luider stemme, dat zy nemorin, volgens gewoonte, zal omhelzen: zy gehoorzaamt, doch altyd de hand van haare Moeder vasthoudende.
Na deeze omhelzing groeit hunne liefde dagelyks aan, zo dat de Vader van estelle, met verdriet, de drift van den jongen Herder ontdekt. Raimond had zyne dochter aan meril, een landman van Lezan beloofd, aan wiens Vader hy zynen geheelen welvaart te danken heeft. Een naauwkeurig nakomer van zyne belofte zynde, zou hy hever den dood, dan eene verbreeking in zyne beloste, ondergaan hebben. Zo streng voor anderen als voor zich zelven, hield hy alle gevoel, dat geen plicht was, voor eene zwakheid. Hy ontzegt dus aan nemorin zyne wooning, en verbied estelle om met hem te spreeken; en emdelyk begeert hy, dat den eerstgemelden het land zal verlaaten, en aan de andere zyde van den Gardon gaan woonen. Nemorin voldoet aan dit verzoek, verwydert zich van Massanne, en nog denzelfden avond komt meril van Lezan aan, meer gemaakt om eerbied dan liefde in te boezemen. Estelle wederstreeft den wil van haaren Vader niet, en dus wordt haar Huwelyk met dien Jongeling bepaald. Zynde tot dus verre de inhoud van het Eerste Boek.
In het Tweede Boek, zoekt estelle, onderricht van de verwy- | |
| |
dering van nemorin, dien beminden Herder, langs de oevers van den Gardon. Zy ontdekt zyn verblyf; zy vertelt hem de aankomst van meril, van haar aanstaande Bruiloft, en haar tegenwoordige smerte. Nemorin verbergt de zyne, en scheurt zich wanhoopend van haar af. Zy keert te rug, en vindt meril, dien zy weet over te haalen, om de opschorting van hun Huwelyk, by haaren Vader, te verzoeken.
Terwyl nemorin zich aan de wanhoop overgeeft, ontmoet hem een knaapje van dertien jaaren, welke, met een klaagende stem, en betraande oogen, hem smeekt, om een Wolf met hem te vervolgen, welke een Schaap van zyne Kudde geroofd heeft. Nemorin, getroffen, vergeet zyne droefheid, gaat met het knaapje voort, en komt ongemerkt in het dal van remistan; wiens bewooner een vreemdeling van Iséne zynde, hem tot zich neemt; en, onder voorwendsel, om nog eens voor zyn' dood, zyn Vaderland te zien, hem doet zweeren, dat dal niet te verlaten vóór zyne terugkomst; zyne kudden te hoedeu en zynen boomgaard te onderhouden: en, wanneer hy in twee jaaren niet terug mogt zyn, dat alles dan, als erfgenaam, te willen gebruiken. Waarna hy, zonder den dageraad af te wachten, stillekens vertrekt.
Meril heeft, in het Derde Boek, den ouden raimond overgehaald, om het Huwelyk op te schorten, tot hy van Maguelonne, daar eenige zaaken hem vereisschen, zal terug gekomen zyn. Maar hy komt niet terug, want eenige Spaansche Zeeroovers overvallen Maguelonne, plunderen die Stad, en vermoorden de Inwooners. Raimond was niet meer te vinden. Dit bericht geeft meril zelve, die met hem gereist had. ‘Vaarwel, wyze Moeder!’ schryst hy aan margaretha. ‘Vaarwel, en bedenk dat gy eene Dochter hebt, voor wie gy moet leven; my blyft niets meer overig, dan myn verdere droevige dagen in een Woestyn door te brengen; en ver van u, ver van myn Vaderland, as te wachten, dat de dood my met mynen vriend vereenige.’ - Eenige maanden, na dit bericht, vol droefheid en traanen doorgebragt hebbende, dacht margaretha, voor het eerste, weder aan nemorin, en veroorlooft estelle, hem weder te beminnen. Deeze, en haare gettouwe vriendin roosje, begeeven zich op weg, om zyn verblyf te zoeken. Hunne moeite loopt telkens op niets uit; doch eindelyk belooft een kind, hilarik, haar by hem te brengen. Zy komen in het dal van remistan, de twee gelieven ontmoeten elkander, en verneemen van hilarik, (zynde dezelfde knaap, die nemorin na dit dal gelokt heeft) dat raimond, om nemorin's verlies te vergoeden, en deszelfs deugd te beloonen, met den ouden remistan overeen was gekomen, om dit dal, onder zekeren list, aan nemorin te schenken, terwyl raimond de waarde daar voor aan remistan ter hand stelde. Na dit dal en boomgaard aan hilarik geschonken te
hebben, keeren nemorin, estelle en roosje, naar Massanne terug: met welke terugkeering het Derde Boek eindigt.
| |
| |
In het Vierde Boek bepaalt margaretha de Bruiloft na zes maanden te houden. De Zomer komt, en volgens een oud gebruik, worden al de Kudden der vlakten, naar het gebergte gedreeven, om een minder brandende luchtstreek en verscher Weide te vinden. Nemorin zal de Kudde van margaretha dryven. De smert der twee gelieven, op het zien van op nieuw van elkander gescheiden te worden, is zonder grenzen; maar de welvoeglykheid begeert deeze offerande. Naauwelyks is nemorin op de bestemde plaats, of roosje komt hem berichten, dat raimomd, door meril van de slaverny afgekogt, en, van zyn verlosser vergezeld, terug gekomen is. ‘Wanneer zult gy nu,’ vraagt raimond aan zyne Dochter; ‘wanneer zult gy nu mynen weldoener trouwen? - - Morgen, antwoordt estelle.’
Nemorin in smart verzonken, verlaat (in het Vyfde Boek) de Kudde en het gebergte, en komt eindelyk, altyd voorwaards gaande, zonder een vasten weg te volgen, in de vlakten van Sainte Eulalie. Hier ontmoet hy isidores, de vriend zyner jeugd, die hy, zedert zyne eerste afwezenheid van Massanne, niet gezien had. Zy verhaalen elkander de geschiedenissen hunner rampspoedige liefde, en besloten hebbende elkander niet weder te verlaaten, staan zy op, en begeeven zich op weg, wanneer zy onverwagts een Krygsman agter de haag ontdekken, welke hunne redenen heeft aangehoord, en hen met betraande oogen aanschouwt. Dit is gaston de foix, een Neef van den Koning, welke in zyn natuurlyk karakter hier verschynt. De Herders werpen zich voor zyne voeten neder, zo dra zy zynen naam hooren. ‘Want 'er was geen Herder, die niet van gaston had hooren spreeken. De Moeder die alle morgen haar Kind leerde het Opperwezen te danken, leerde het te gelyk, den naam van gaston zegenen.’ De Herders verruilen den Herdersstaf voor de Lans, en volgen hem naar het leger der Franschen; terwyl de ontrouwe Koning van Arragon dat Ryk beoorloogt, en mendoza Nimes reeds belegerd heeft.
Het Zesde Boek vertoont raimond, met verscheiden zyner landgenooten, de vlugt neemende in Nimes, na dat hunne Hutten en Boomgaarden verwoest zyn. Gaston besluit om iemand in die Stad te zenden, ten einde den Gouverneur te berichten, dat hy zich tot eenen aanval kan bereiden, die de overwinning zeker zal maaken. Nemorin en isidores bieden zich daartoe aan, en worden afgezonden, doch zien zich beide van de vyandelyke Soldaaten ontdekt: isidores sterst onder hunne lansen, en nemorin wordt gevangen. Eene edelmoedige daad verschaft hem de vryheid. Voor mendoza genaderd, en van alle kanten omringd, krygt hy den brief dien gaston hem toevertrouwd had; en den Spanjaard met eerbied en moed aanziende, zegt hy: ‘Myn Heer! ik heb gezworen dat ik eer zou sterven, dan u deezen brief overgeeven; open dan myn borst, om hem te leezen.’ Dit
| |
| |
zeggende, verscheurt hy den brief en eet de stukken op. Waarna duizend zwaarden tegen hem opgeheven, maar even zo veel weder in de schede gestoken worden, op het gezegde van mendoza; welke hem in vryheid stelt, en te gelyk een Tweestryd tusschen de beide Legerhoofden voorstelt, om dus doende het noodlot der Stad, op eene min bloedige wyze, te beslisschen. Doch eer 'er een hervatte aanval tusschen de beide Legerhoofden plaats heeft, komt het bericht van vrede, (dat denkelyk meermaalen zou gebeuren, indien men de Vorsten, alleen, tot zulke stryden konde noodzaaken) zo dat de beide Legers vreedzaam de Stad intrekken.
N morin brengt den geheelen dag door, om in Nimes naar zyne stelle te zoeken; niemant weet hem eenig bericht van haar te geeven; en dus heest hy byna alle hoop laaten vaaren, wanneer zeker toeval hem ten dienste staat. Des avonds nog eens door de Stad rond dwaalende, bevind hy zich op eene algemeene begraafplaats, alwaar veele nieuwe graven hem de akeligheid der belegeringe herinneren; hier plaatst hy zich op een zark, en vindt eindelyk ook dáár zyne estelle. Meril is, geduurende de Belegering, gestorven, en estelle is haaren nemorin nog trouw gebleven Niets kant zich nu meer tegen zyn geluk; en gaston zelv' overreed raimond, om zyne Dochter aan den Herder te geeven. Binnen weinig dagen zien zy alle Massanne weder, en bouwen, ondersteund door gaston, hunne verwoeste Hutten weder op. Roosje woont by estelle, en verlaat haar niet meer. Margaretha en raimond, van hunne kinderen bemind en geeerd, genieten een langen en vreedzaamen ouderdom. De vrede, de vriendschap, de liefde, waren het erfdeel dat zy hunne kinderen nalieten: en nog heden, zegt de Dichter, leeft hun nageslacht in het schoone land, in het welk ik geboren ben, doch daar my de fortuin heeft uit verbannen.
De Heer de f orian heeft eene Proeve over het Herdersdicht voor dit Stukje geplaatst, welke Proeve den weg aanwyst welken de Schryver, in deezen, heeft bewandeld. ‘Ik heb altyd (zegt hy) op deeze soort van Gedichten hooren aanmerken, dat zy koel en verveelend zyn; gebieken die nooit verschoonbaar zyn, vooräl niet in Frankryk. Men bewondert de Herderszangen van theocritus en virgilius, men kent eenige Lieren-verzen van fonte. nelle van buiten, die men alleen schynt geleerd te hebben, om de anderen niet te herleezen; en zodra men een werkje aankondigt, waarvan de Helden Herders zyn, schynt het of deeze enkelde benaaming den slaaplust opwekt.’ ‘'Er moeten (zegt hy wat verder) zeker veele oorzaaken van verveeling plaats hebben, als de geheele wereld zamenspant om te geeuwen. - Ik ben van oordeel dat geen werk van smaak eenig duurzaam genoegen geeven kan, zonder belangrykheid: maar is het wel gemakkelyk, in een tooneel tusschen twee of meer zamenkouters, die allen
| |
| |
van dezelfde zaak handelen, wier denkbeelden over het zelfde onderwerp gaan, die komen en weêr vertrekken zonder drangreden, om dat belangryk te maaken? en evenwel is dat het Herdersdicht.’ -
‘Het zelve heeft zeer bepaalde grenzen, die het naauwelyks mogelyk maaken om 'er veel belangryks in te brengen; als dat belangryke verschynt is het stuk geeindigd, en men moet een ander beginnen: eene verzameling van Herderszangen gelykt dan niet kwalyk naar eene verzameling van eerste tooneelen van een Tooneelstuk, en de Leezer heeft geen groot ongelyk om het Boek neêr te leggen, en tegen deeze soort van Gedichten vooringenomen te blyven.’
Na verder aangevoerd te hebben, hoe guarini en tasso het Herderdicht eene grootere ruimte gegeeven hebben, door het invoeren van herderlyke dramas; na geleerd te hebben, door welk zeker middel men het Herderdicht belangryker kan maaken; worden de voordeelen overwoogen, welke in een Herderlyke Roman, zodanig als die met het Drame verbonden kan worden, plaats hebben. Men heeft aan den inhoud van de estelle gezien, dat de Dichter van dat stuk alle moeite gedaan heeft, om dat belangryke, dat hy in het romaneske meent te vinden, in zyn Herderdicht te brengen: wy erkennen ook gaarne dat hetzelve 'er niet ongevallig in is, en te meerder daar het zyn land raakt, en de Vaderlandsliefde en moed overal doorstraalt; doch of men in Frankryk zo slaaperig is, by het zien van Herderdichten in 't gemeen, zullen wy niet beslissen. Die de Herderszangen van theocritus koel vindt, moet waarlyk al tot eene groote hitte gestegen zyn. De smaak van een enkel mensch kan aan de tafel van het algemeen niet beslisschen, want indien dezelve door sterk gekruidde, of met speceryen verhitte, Ragouts, eens bedorven is: wie zal zich dan aan denzelven kunnen onderwerpen? - Hoe veel verschil zal een minder verhitte tong dan niet gewaar worden?
Intusschen willen wy de estelle van den Heere de florian, om die weinige gezegden in de Proeve, die men, met grond, ondoordacht kan noemen, geenszins veroordeelen. Voor gewoone Leezers, die minder liefhebbers van Dichtstukken dan van Romans zyn, zal dit gemengd product een zeer smaakelyk beetje weezen. Ook is het zo wel ingericht om het bevallig te maaken, dat het geene verdere aanpryzing dan het gezicht, en eenige bladzyden leezens, behoeft. De Druk is zwierig en zindelyk; de Vertaaling is getrouw, en tevens vloeijend; en de Gezangen, die 'er telkens met veel smaak ingelast zyn, en 'er, volgens het doel van den Dichter, noodzaakelyk ingelast moesten worden, zyn, over 't geheel, zuiver en bevallig. Men oordeele uit het volgend Stukje, waarvan het eerste couplet, in 't Fransch, dus luidt.
| |
| |
Ce matin, dans une bruyère
j'allais dénicher ces oiseaux,
quand un vieux berger en colère
est venu me dire ces mots:
méchant, ton adresse cruelle
meriteroit qu'on la punit.
Jai répondu: c'est pour Estelle;
le vieux berger plus rien n'a dit.
Ik vond deez morgen vroeg dit nestjen,
Dit eenzaam nestjen, op de hei;
Ik nam het - toen een oude herder,
Het ziende, toornig tot my zei:
Wat doet gy, ongevoelig knaapje?
Uw wreede daad verdiende straf:
Ik antwoordde: ‘Ach! 't is voor Estelle!’
Terstond liet de oude herder af.
De kleine moeder vloog, al beevend,
My na, door bosch en veld - hoe teer
Was haar gekerm! - zy klaagde en schreeuwde:
Ach! geef my toch myn kinders weer!
Geef, geef ze weêr! het zyn de vruchten
Die 'k van myne tedre min verkreeg!
Ik antwoordde: ‘Ach! 't is voor Estelle:’
En zie, de droeve moeder zweeg.
Schetst, lieve vogels! in uw zangen,
Myn gadelooze en zuivre min:
Helaas! een wreede wet belet my
Te zingen voor myn zielsvriendin:
Haar Nemorin bemint standvastig,
Maar vreest voor Raimond; zwygt en zwicht;
Zyn hart spreekt altyd van Estelle,
Al volgt zyn mond den strengsten pligt.
Dit liedje zingt estelle in het Derde Boek, in het byzyn van roosje, en in het afzyn van haaren Vader, en van nemorin en meril. |
|