‘Marius, (dus vangt hy aan,) was wel niet meer dan een arme Boerenzoon, werd Soldaat, en gedroeg als Soldaat zich overal zoo goed, dat hy spoedig Hoofdman, daarna Overste, ja ten laatsten verscheidemaalen Burgemeester in Rome, en nog meermaalen de opperste Veldheer der Romeinen werd.
Hy was groot en sterk van ligchaam. Ging het op een houwen, zoo ging hy driest op den vyand los, hieuw fluks om zich heen, en wie hem slechts in den weg kwam, dien stortte hy ook ter aarde. Dat hy zelf ook houwen bekwam, en zwaar gewond werd, dat scheelde hem byna altoos niets. Hy bleef by het houwen, al bloedde hy reeds zelf, zo veel hy konde; en daarby was hem anders ook al het zelfde. Had hy vleesch, zo at hy het, en had hy wyn of bier, zoo dronk hy het. Ontbrak het hem echter aan vleesch, aan bier en aan wyn, nu, dan at hy brood en dronk water, en dat at en dronk hy zonder morren; en smaakte hem wonderlyk goed. Was 'er intusschen ook geen brood meer in het Leger, nu, dan hongerde hy, en was vergenoegd daarby. Ontbrak het hem ook aan rein water, zoo dronk hy zonder schroom uit putten die moerassig waren; en gaf ook daar niets om, of hy in storm, in regen en in sneeuw, in huizen en tenten, of onder den vryen hemel, slaapen moest. Was de vyand naby hem, dan sliep hy in het geheel niet; en moest men ylend op den vyand los gaan, zoo bleef hy zekerlyk niet te rug. Hy liep, gelyk de beste kaerel loopen kan, en zeide nooit dat hy moede was. Had hy reeds ook nog zoo veel moeten gaan, en zoude 'er nu rondom het leger een graft opgeworpen worden, zoo was hy met zyn schop tot het graaven schier altoos nog eer dan anderen gereed, en arbeidde en groef veel vlytiger dan anderen. In het kort, hy was een Soldaat, gelyk veel duizend anderen niet zyn. Hy geviel alzoo den Romeinen, ja hy geviel hun dermaaten, dat zy hem tot Bevelhebber maakten, wyl zy werkelyk geen dapperder Mensch daartoe vinden konden.
Marius intusschen was, gelyk reeds gezegd is, slechts een Gemeenmans Zoon. De luiden in Rome maaken hem echter tot hunnen Burgemeester en tot Veldheer. Dat verdriet nu den voornameren geweldig, dat zy, gelyk zy meenen, onder het bevel van een zoo slechten geringen karel staan moeten; en dit geeft dan de eerste gelegentheid tot veel twist en bloedvergieten.
Want Marius ziet 'er niet slechts grimmig uit, maar hy is inderdaad ook grimmig genoeg, wanneer hem iemand iets te na komt. Hy kan ook in het algemeen van geen Mensch iets lyden, en wie hem te na komt, aan dien zoekt hy zeker ook zich te wreeken. Hy wordt alzoo bitterer en boos op de voornaamere in Rome, scheldt zoo veel hy kan op hen; geeft den armen altoos gelyk, wanneer zy over de voornaameren klaagen, en zoekt hen tegen de voornaameren altoos meer en meer recht boos te maaken.’ - Dit had, bovenal, toen Marius, door herhaalde gelukkige Veldtogten, die zynen roem vermeerderden, waardoor