Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 610]
| |
Verslag van de vorderingen des genootschads, om de ontdekking der binnenste deelen van Africa voort te zetten, enz.(Ontleend uit de Procedings of the Association for promoting the Discovery of the interior Parts of Africa. Een Werk dat niet verkogt wordt; maar ten gebruike der Leden des Genootschaps gedrukt is.)
(Vervolg van bl. 523.)
Wy hebben onzen Leezeren den Heer lucas, Zendeling des Genootschaps, om de Ontdekking der binnenste deelen van Africa voort te zetten, doen kennenGa naar voetnoot(*). Hy ging na Tripoli scheep op den achttienden van October MDCCLXXXVIII, met last, om door de Woestyn van Zahara na Fezzan te trekken, om te verzamelen, en over Tripoli aan het Genootschap over te zenden, de kundschap, welke het Volk van Fezzan, of de Handelaars aldaar, hem konden verschaffen wegens de gesteltenisse binnenslands; en over Gambia, of de Kust van Cuinea, weder te keeren. Last, om groote onderneemingen te doen, wordt gemaklyker gegeeven, dan volvoerd. Zo bevondt het de Heer lucas, en zo zal onze Leezer het, te zyner te leurstelling, vinden. Slegts een gedeelte van het plan kon deeze Zendeling in de Aardrykskunde ten uitvoer brengen. Hy toog in de daad op reis, klom op een fraaijen Muilëzel, hem door den Bey des Bassa's oudsten Zoon ten geschenken gegeeven, vergezeld van Shereefs, na het Koningryk Fezzan, met het vast besluit, willen wy veronderstellen, om van Tripoli tot Gambia te trekken; dan zyn reis, die op den eersten van February MDCCLXXXIX aanving, eindigde op den zevenden dier maand, te Mesurata. De Heer lucas, ontzet van de gelegenheid om Fezzan en de andere binnenlandsche streeken van Africa te bezigtigen, nam de berigten in van zyne Reisgenooten, en zondt aan het Genootschap over wat hy uit hunne gesprekken geleerd hadt. Een Verslag, deezerwyze opgemaakt, uit de verhaalen van den Shereef imhom- | |
[pagina 611]
| |
med, zal men niet zeer voldoende keuren, en nogthans verdient het onze aandagt; dewyl het, voor een gedeelte, gestaafd wordt door andere getuigenissenGa naar voetnoot(*). De Shereef mogt geen oogmerk hebben om te bedriegen: nogthans willen wy, uit hoofde van zyne opvoeding, en byzondere vooroordeelen; van wegen de taal in welke hy sprak, en het niet behoorelyk onderscheiden tusschen losse verhaalen en welgestaafde gebeurtenissen; mogen twyfelen of de dingen volkomen zamenstemmen met het gegeeven verslag. De Aga mohammed, gelyk wy gezien hebbenGa naar voetnoot(†), verhaalde den Heer ledyard: ‘dat hy op zyne Reize een Volk zou ontmoeten, 't welk het vermogen hadt, om zich in de gedaanten van verscheide Dieren te hervormen.’ Uit dit staaltje mogen wy veilig afleiden, dat men geen volstrekt vertrouwen kan stellen op de naauwkeurigheid van de berigten der Mohammetaanen, wegens de gesteltenis der inwendige gedeelten van deezen hoek des Aardkloots: en wanneer de Persoon, op wien de Heer lucas afgaat, de huid van een Dier, Hippopotamus genaamd, verwart met die van een Cameelpardel, mogen wy dan niet vermoeden, dat hy ook andere dingen verwarre? Maar geen andere bronnen van kundschap hebbende, moeten wy, voor tegenwoordig, ons vergenoegen met deeze medegedeelde berigten. Uit verscheide gesprekken van den Heer lucas met den Shereef imhommed, kunnen wy hoofdzaaklyk het volgend verslag trekken. Het beschryft het Koningryk van Fezzan, als een kleine in 't ronde liggende Heerschappy, in eene groote Woestyn, als een Eiland in 't midden van den Oceaan; behelzende bykans honderd Steden en Dorpen, van welken Mourzouk de Hoofdstad is, zuidwaards van Mesurata omtrent 390 mylen afgelegen. In dit Koning- | |
[pagina 612]
| |
ryk ziet men eenige eerwaardige Overblyfzels van ouden luister, eenige zeer vrugtbaare Landstreeken, ontelbaare rookende Meiren, die eene soort van Alkali, daar Trona geheeten, opleveren. Land- en Veebouw zyn de hoofdbezigheden der Fezzanneren; het blykt niet dat zy eenig gemunt geld bezitten; zy dryven den Handel met Goudstof; hunne Huizen, of liever hunne Hutten, zyn van klei gebouwd, gedekt met boombladeren, waar op aarde ligt. Dewyl het in Fezzan nooit regent, is zodanig een dak genoegzaam. De Kleeding der Fezzanneren gelykt naar die der Mooren in Barbaryen; doch, geduurende de hitte des Zomers, die allerbrandendst is, draagen zy alleen onderbroeken, en een kap, om het hoofd tegen het steeken der zonnestraalen te dekken. Hun Vorst, die schatting schuldig is aan den Bassa van Tripoli, bedient het regt met onpartydige regtmaatigheid: en, ten bewyze van het gezag, 't welk hy ten deezen opzigte over zyne Onderdaanen heeft, gaven de Fezzanners, die met den Heer lucas reisden, hem 't volgend gebruik op. Indien iemand een ander beledigd heeft, en weigert met hem voor den Regter te gaan, dan trekt de Beledigde een kring rondsom den Belediger: hem staatlyk, in 's Konings naam belastende, deeze plaats niet te verlaaten voor dat de Geregtsdienaars, die hy gaat haalen, zullen gekomen weezen; en zo groot is, (als men dit verhaal mag gelooven) aan den eenen kant, zyne vrees voor de straffe welke den zodanigen, die zulk een oplegging van plaatshouding overtreeden, boven 't hoofd hangt, en aan den anderen kant zyn schrik, dat altoosduurende Ban zyn lot zal weezen indien hy zyne veiligheid zoekt, door uit het Koningryk te gaan; dat deeze ingebeelde Gevangenis werkt als eene daadlyke opsluiting, en de Belediger met geduld de aankomst der Geregtsdienaaren afwagt. Te regt heeft de Heer lucas 'er tusschen gevoegd, als men dit verhaal mag gelooven. Volgens deeze berigten ligt 'er, ten zuidoosten van Mourzouk, op den asstand van 150 mylen, eene Zandwoestyn, 200 mylen wyd; verderop het Gebergte van Tibesti, bewoond door woeste Volken, cynsbaar aan Fezzan. De Valeien tusschen het gebergte worden besproeid door ontelbaare bronnen, leveren overvloed van Koorn op, en de Kameelen, die daar vallen, zyn een beroemd ras. De schatting die de Tibestiners aan den | |
[pagina 613]
| |
Koning van Fezzan opbrengen, bestaat in twintig Kameel-vragten Sena-bladeren. Dit Koningryk komt in geene vergelyking by de twee groote Ryken van Bornou en Cashna, ten zuiden van Fezzan gelegen; het uitgestrekt land beslaande, 't welk zich uitbreidt van de Rivier de Antelopes 1200 mylen westwaards op, en een groot gedeelte van den loop des Nigers bevat. - Cashna, verhaalt men, telt duizend Steden en Dorpen; en in Bornou, 't geen nog opmerklyker is, worden dertigerlei Taalen gesproken. Het laatstgemelde Ryk wordt beschreeven als zeer schoon en vrugtbaar, de Hoofdstad is een dagreizens gelegen van de Rivier Wod-el Garel, die zich verliest in de zandige gronden van de groote Woestyn Bilma, en wordt bewoond door Veelieden, die, gelyk de oude Aartsvaders, in tenten zich onthouden, en wier rykdom in vee bestaatGa naar voetnoot(*). Bornou, of Bernoa, betekent zo veel als het Land van Noach: want de Arabieren denken, dat, naa het wegwyken van de wateren des Zondvloeds, op het Gebergte in dit Ryk, de Ark bleef rusten. Schoon de Inwooners van Bornou verscheide soorten van Graanen teelen, is hun het gebruik van den ploeg onbekend, en de spaade het eenig werktuig des Landbouws. In grooten overvloed groeijen daar Druiven, Abricoosen, Granaat-appelen, Limoenen, en twee soorten van Meloenen; doch een hunner dierbaarste gewassen is de Boom Kedéyna geheeten, die in gedaante en hoogte den Olyfboom gelykt, en het blad van een Limoenboom heest; dezelve brengt een Noot voort, wier kern en schil beide zeer geagt zyn; de eerste als een Vrugt, de ander van wegen de Olie daar uit verkreegen, wanneer dezelve verpletterd wordt, en die aan het Volk van Bornou Olie verschaft, om in hunne lampen te branden, in plaats van Oly van Olyven. De Honigbyën, voegt men 'er nevens, zyn zo veelvuldig, dat de Wasch dikwyls, als iets van geener waarde, op de Markt wordt weggeworpen. De Volkrykheid wordt beschreeven met de uitdrukking van eene ontelbaare menigte. Hunne Godsdienst is de Mohammetaansche; hun Staatsbestuur een verkiesbaare Monarchy; en wordt de | |
[pagina 614]
| |
Koning uit de Kinderen des overleden Vorsts, op eene zonderlinge wyze verkooren. Van den tegenwoordigen Sultan, diens Vrouwen en Kinderen, treffen wy deeze beschryving aan, Hy is alli geheeten, een Man van een ongemaakt eenvoudig voorkomen: want zeldzaam draagt hy eenig ander gewaad dan een Hembd van Katoen of Zyde; een Zyden of Katoenen Tulband, de algemeene Klederdragt des Ryks. Zo pragtig, nogthans, is zyn Serail, dat de Vrouwen in 't zelve op 500 begroot worden; en hy komt voor als de vermeende Vader van 350 Kinderen, van welken 'er 300 Jongens zyn; eene onevenredigheid, die natuurlyk aanleiding geeft tot het denkbeeld, dat de Moeder, het voldoen der natuurlyke neiging opöfferende aan het genoegen, om de vermeende Moeder te weezen van een mogelyken Throonopvolger, somtyds haar Vrouwlyk Kind verwisselt voor den manlyken Asstammeling van een vreemde. - Men zegt, dat de Vuurwapenen, schoon aan de Inwoonderen van Bornou niet onbekend, van hun niet bezeten worden. Ten Zuidoosten van Bornou, ligt het uitgebreide Koningryk van Bergamee, en verderop dan dit Ryk, wil men, dat verscheide Neger - stammen zyn, Afgodendienaars en Menschenëeters. Deeze worden, luidt het verhaal, alle Jaaren door de Bergameers krygszugtig bestookt, en wanneer die zo veel gevangenen bekomen hebben als zy oordeelen noodig te hebben, leiden zy de Gevangenen, als een kudde vee, na Bergamee: en indien eenigen derzelver in het voortgaan verslappen, grypt een der geleiders, te paard gezeten, den oudsten, hakt hem den arm af, en gebruikt dien als een zweep, om de overigen voort te dryven. - Wy hellen niet zeer over, om geloof aan dit verhaal te geeven. Dat de Negers, die voor Slaaven verkogt worden, een verschillend ras zyn van de andere Africaanen, is niet waarschynlyk, en dat ze zouden voortgedreeven worden met een afgehakt lid, van een hunner Makkeren, gaat het geloof te boven. Het Ryk van Cashna heest, in alle opzigten, eene groote gelykheid met dat van Bornou. Naa alles, wat hier vermeld wordt van de Uitgestrektheid, de Volkrykheid, Vrugtbaarheid, Handwerken en Koophandel deezer Gewesten, staa het ons vry onze verwondering te vermelden, dat ze geheel onbekend | |
[pagina 615]
| |
gebleeven zyn by de Europeaanen. Wy moeten in dit alles zeer veel vergrooting vermoeden. Dat de binnenste gedeelten van Africa bevolkt zyn, wordt genoegzaam beweezen door de Caravaanen die van Cairo en Tripoli gaan, en dikwyls drie Jaaren onder weg zyn; maar of deeze Volken zich verdeeld vinden in geregelde en beschaafde Maatschappyen, mag een vraagstuk blyven. Duizend Steden en Dorpen in één Ryk, en dertig onderscheiden Taalen in een ander Ryk gesproken, duidt, in den Shereef imhommed, een neiging tot vergrooting aan; of althans dat hy op losse gerugten afgaat. Dat zy kennis aan Vuurwapenen zouden hebben, en egter dezelve niet gebruiken; dat zy geen poogingen doen om den Niger te bevaaren, of zelfs den visch, zo overvloedig in de wateren dier Riviere, te vangen, strookt luttel met de geschiedenis van hunnen Koophandel, en van hunne gemaakte vorderingen in Handwerken. Laaten wy, egter, alle mogelyke aftrekkingen maaken, en zo ongeloovig zyn als wy ons betoonen ten aanzien van eenige byzonderheden, nogthans moet het verschiet, 't welk dit verhaal ons opent van het binnenst van Africa, (waar van wy gewoon zyn het grootste gedeelte te beschouwen, als door de Natuur verweezen, tot eene altoosduurende dorheid en woestheid,) ons een groot vermaak schenken; en schoon, gelyk wy reeds hebben aangemerkt, het verhaal verre af is van voldoende te weezen, of beantwoordende aan het oogmerk der Zendinge, mag het by 't Genootschap aangezien worden als verleenende eene soort van blykbaarheid, die 't zelve moet aanzetten om te volharden, en de Europeaanen opwekken, om, zonder toeven, daadlyk de midden inliggende Gewesten des Vastenlands van Africa te onderzoeken. Dit Boekdeel is verrykt met eene Kaart van het Noorderdeel van Africa, de Aardrykskundige onderrigtingen, by het Genootschap ontvangen, opleverende; en met een welgeschreeven Vertoog over de zamenstelling dier Kaart, door den uitsteekenden Aardrykskundigen Major rennell. |
|