| |
Aandoenlyke lotgevallen van mevrouw Carolina Montgomery.
(Uit het Engelsch.)
‘Een Verhaal van Lotgevallen zo zonderling, treffend en leerzaam, al was het ook geheel vereierd, zal onzen Leezeren, zo wy vertrouwen, behaagen. 't Zelve komt voor in ethelinde, or the Recluse of the Lake, à Novel, by Mrs. charlotte smith; en Mevrouw montgomery wordt ingevoerd als vermeldende haare Leevensgeschiedenis aan ethelinde chesterville, de Heldin der Roman; op deeze wyze.’
* * * *
Myn Vader was in Schotland gebooren, en van het edel Geslacht van douglas. Hy was een jonger Broeder uit eene jonger stam, en trouwde zeer vroeg aan eene Dame, schoon van goede askomst, zo behoeftig als hy zelve. In den Jaare MDCCXLV, bevondt hy zich onder die zich by den ongelukkigen carel eduard vervoegden, en sneuvelde in den slag by Colloden, en liet my, toen omtrent twintig maanden oud, en zyne Weduwe, die niet meer dan zeventien jaaren telde, geheel afhangelyk van de goedheid zyns Vaders, en gedompeld in diepe droefenisse: doch, wanneer zy haar ongelukkig Weeskind in de armen nam, het eenig gedenkteken haar overgebleeven van een Man zo teder door haar bemind, greep zy moed, om tegen haar noodlot op te worstelen.
Schoon de Vrede eindelyk aan dit elendig land, 't geen langen tyd de zetel der verwoesting geweest was, weder geschonken werd, vonden veele Familien zich geheel verarmd; en niemand hadt bykans meer geleden dan myn Grootvader, die, het leeven ten nauwer noode 'er afgebragt hebbende, 't zelve sleet in het beweenen van 't verlies van drie braave Zoonen,
| |
| |
en 't beschouwen van een groot gedeelte zyner Landgoederen, in de asche gelegd. Twaalf maanden duurde dit slegts, en hy het, stervende, het gering overschot zyner bezittingen aan zyn éénig overgebleeven Zoon, die een talryk Huisgezin hadt.
Myne Moeder zag, of verbeeldde zich te zien, dat hy gaarne ontslaagen zou weezen van het bezwaar 't geen zy met haar Kind aan dit Huishouden toebragt, en besloot na Engeland te trekken, waar zy een gul onthaal verhoopte van haar eigen Broeder, die te Londen woonde. Zy begaf zich derwaards met my, op de goedkoopst mogelyke wyze, en werdt door haaren Broeder, die zyn Adeldom voor den Koophandel verwisseld had, met vriendlykheid ontvangen; doch eene vriendlykheid van dien aart als eene ziel, bekrompen geworden door het steeds beschouwen van schatten, betoont aan afhangelyke armen. Zyne Vrouw, die zeer veel toegebragt had in het verbeteren van zyn staat, overreedde hem, dat zyne Zuster en Kind niet gevoegelyk in zyn Huis konden geplaatst worden. In de nabumschap werden nogthans kamers voor haar gehuurd, en zy at by haaren Broeder. Doch de tweede maand was niet verstreeken in deeze levenswyze, of de smaadlyke wyze, op welke zy van haaren Broeder bchandeld werd, en de kwaadaartige trotschheid van zyne Vrouwe, deed haar alle de bitterheden smaaken van de elenden der afhangelykheid. Uit den aart van een zeer aandoenlyk gestel, en in een leeftyd wanneer alles gevoel is, vondt myne Moeder deezen toestand van dag tot dag ondraaglyker. och waarheen zou zy zich wenden? Zy hadt geene kundigheid om iets aan te vangen; en dersde ook alle middelen daar toe noodig. Zy hadt geen kennis in Engeland, en in de wereld geen Vriend, die haar kon of wilde helpen.
Bykans de eerste omstandigheid, die eenigen indruk op my maakte, was, dat myne Moeder, in driftvervoering van moeilykheid, my aan haar hart drukte, over my weende, terwyl zy de schim van haaren gesneuvelden douglas aanriep, om de elende van zyne Weduwe en van zyn Weeskind gade te slaan. In die vroege kindschheid is het nogthans een flaauw overblyfzel van eene na en dan wederkeerende driftvervoering, of treffende omstandigheid, die voetstappen in het geheugen overlaat, Ik kan my niets van myne vroege kindschheid anders herinneren, tot dat het tooneel grootlyks veranderde, en in myne kinderlyke oogen zeer veel verbeterde.
't Was Zomer, en schoon, in dien tyd, de Kooplieden te Londen, min dan tegenwoordig, gewoon waren om op Buitenplaatzen hun verblyf te neemen, hadt myn Oom, die zeer ryk was, een Buiten by Hammersmith, werwaards hy meestal Vrydags vertrok en tot het begin der volgende week bleef. Het weer was zeer heet, en myn Moeder, die nooit mede na Bui- | |
| |
ten ging, maar in Londen gelaaten werd om met de Oppaster van het Huis te eeten, verbeeldde zich, dat zy zints eenige dagen onlustig was door gebrek aan buitenlugt: ongerust door dat denkbeeld, nam zy, toen de Familie na Hammersmith gereeden was, een huurkoets, om haar na de Poort van Hyde-Park te laaten brengen.
Schoon de Zon reeds daalde, hadt dezelve nog kragts genoeg om haar het wandelen zeer moeilyk te maaken; want zy hadt my, op dat ik te minder zou vermoeien, op den arm genomen. Zy zag het volk na Kensington Gardens gaan: zy sloeg mede dien weg op, en een weinig bezogt gedeelte van dezelve in, om te minder gezien te worden. Hier ging zy, door vermoeidheid en harteleed afgemat, op een bank zitten, en, my tegen den boezem drukkende, beweende zy, met een vloed van traanen, niet zo zeer haar eigen lot dan wel het lot van het Kind van haar overleeden douglas, wiens naam zy menigvoud herhaalde, afgebroken door snikken, die duizend tedere naagedagtenissen van hem, en kneliende vreeze voor my, haar afpersten. Uit deeze mymering van vrugtloozen kommer, werd zy opgewekt door de aannadering van een Heer, omtrent dertig jaaren oud, die na haar toetradt, en, met veel heuschheids, nogthans met niet weinig vuurs, vroeg, of haare ongelegenheid van dien aart was, dat hy dezelve kon verzagten of wegneemen?
Myne Moeder, onthutst door deeze aanspraak van een vreemd Heer, rees op, en poogde haare ontsteltems te bedekken, en haare traanen te verbergen; zy bedankte hem met een afgebrooke stem voor zyne beleefheid; hem verzekerende dat zy alleen vermoeid was door de hette, en na huis meende te gaan. - Dan hy liet zich zo gemaklyk niet aszetten. Hadt myne Moeder hem op 't eerste gezigt getrosten als eene zeer schoone jonge vrouw, hy was nog meer verrukt toen zy sprak, en hy, te midden van de verlegenheid, waarin zy zich bevondt, zo veel ongemaakte zedigheid als natuurlyke bevalligheid ontdekte. 't Was te vergeefsch dat zy hem smeekte haar te verlaaten; hem betuigende, dat zy, in een verasgelegen gedeelte van de Stad, by een Broeder woonde, in wiens huis zy geen vreemd Heer kon brengen, en dat zy zich over zyne oppassing zeer verlegen vondt. Hy wilde niet vertrekken: maar my op zyn arm neemende, droeg hy my tot buiten de tuinen, en my toen aan myne Moeder overgeevende, liep by heenen, om, zo als hy zeide, een koets te krygen. Myne Moeder, die beefde, zonder te weeten waarom, over eene beleesdheid, die zy niet kon beantwoorden, ging haaren weg in hoope van deezen Heer te ontgaan; doch zy hadt geen honderd schreden afgelegd, of hy was haar weder op zyde, en nam my andermaal op den arm, en, onder voorwendzel,
| |
| |
dat hy geen koets kon krygen, waar hy geweest was, (doch dat wy 'er waarschynlyk wel een zouden ontmoeten onder het voortwandelen,) haalde hy haar over om zo lang voort te gaan: kort daarop was 'er een koets, geen huurkoets, gelyk hy voorgegeeven hadt te gaan haalen; maar een op welke het wapen van douglas, en dat van eene aanzienlyke Engelsche Familie, stondt.
‘Daar,’ zeide hy, stilhoudende toen dezelve opreedt, ‘daar is een koets, die u en dit lieve Engeltje aan uw huis zal bezorgen. Gy zult my, vertrouw ik, de eer niet weigeren om u te vergezellen, op dat dezelve my vervolgens aan myn huis mag brengen.’
Andermaal wendde myne Moeder alles aan, wat zy dagt dat zou kunnen dienen, om haaren nieuwen Vriend af te brengen van een bewys van oplettendheid, 't geen haar alleen in verlegenheid bragt. Hy wilde na niets hooren, en de drift zyner aanhouding bewoog haar, ondanks alle daar tegen ingebragte zwaarigheden, in zyn koets te stappen, waar zy my op haar schoot nam, en hy ging naast haar zitten. - Hy poogde toen haare zigtbaare bekommerdheid te verzetten, door een gefprek over 't dagelyks nieuws; dit deedt hy op eenen zo inneemenden en bevalligen trant, dat de ontsteltenis myner Moeder allengskens bedaarde. De verzagtende toon van Vriendschap, van Medelyden, welken zy in veele maanden niet gehoord hadt, vondt ingang in haar hart. Wanneer hy ongevoelig het gesprek van min aangelegene zaaken gewend hadt op haare omstandigheid, vloeiden de traanen over haare wangen, haar hart werd vertederd, en zy beleedt deezen Vreemden Heer, dien zy niet langer dan één uur gekend hadt, de ongelukk ge onzekerheid van haaren toestand, de daadlyke elende welke zy leedt, en de boezemsmerte, die haar geheel te nederdrukte als zy bedagt dat zy my niets anders kon nalaaten dan armoede, dienstbaarheid en mogelyk afhangelykheid, bitterder dan die een van beide. Onder het doen deezer bekentenisse hadt zy den naam van haare Familie, en die van haren Vader, genoemd.
‘Ja,’ viel haare Beschermer haar in de reden, ‘Ik hoorde, toen ik uwe alleenspraak beluisterde, den naam van douglas. Ik stam 'er ook van af, myne Moeder was eene doug as: deeze omstandigheid, gevoegd by de hartveroverende schoonheid van de bedroefde, wier uitboezemingen ik afluisterde, maakte myne nicuwsgierigheid onwederstaanbaar; gevaarlyke nieuwsgierigheid! Om aan dezelve te voldoen, heb ik, zo ik vrees, de rust myns leevens opgeofferd.’
Om niet te langwylig te worden, deeze Heer betuigde dat hy geheel verliesd was op de jonge Weduwe: en schoon zy 'er op stondt, dat hy van zulk een wild en harssenschimmig
| |
| |
denkbeeld zou afstappen, verklaarde hy, dat hy het een of ander middel zou uitdenken om zich bekend te maaken by haar Broeder; dewyl hy onmogelyk, zonder haar te zien, kon leeven. Met moeite bewoog zy hem te vertrekken; en, zonder myne Moeder des verlof gevraagd te hebben, was hy den volgenden dag weder by haar, en kwam elken dag tot dat de Familie weder van buiten gekomen was. Vervolgens wist hy het zo aan te leggen, dat hy binnen weinig dagen kennis met myn Oom maakte, en van hem ten middagmaal genoodigd werd: terwyl noch hy noch zyne Vrouw iets in 't minste vermoedden van de reden, waarom hy de vriendschap ten deezen huize zo ernstig zogt, waren zy zeer in hun schik, en 't streelde hun trots, dat een Heer van zo veel rangs zich aan hun zo veel liet gelegen leggen, en steeds in zyne gesprekken betoonde, hoe veel hy ophadt met de innerlyke waarde der zodanigen, die zich op den Handel en drukke bezigheden toeleiden.
Doch de oplettenheid, welke hy aan myne Tante moest betoonen, en de weinige gelegenheden om myne Moeder te zien of met haar te spreeken, welke by deeze wyze van be zoeken voorkwamen, vielen hem zeer moeilyk. Eindelyk, naa langen tyd met zichzelven geworsteld te hebben, besloot hy het te waagen haar zyn weezenlyken toestand bloot te leggen. Waarschynlyk wist hy reeds, dat hy haar hart zo zeer ingenomen hadt, dat myne Moeder, wat ook de Eer haar mogt voorschryven, niet bestand zou weezen om zyne voorslagen te wederstaan.
Met eenige moeite gelegenheid bekomen hebbende om myne Moeder te spreeken, verklaarde hy haar, dat hy zich verzekerd hieldt hoe zy niet onkundig kon weezen van zyne vuurige en onwederstaanbaare Liefde, ‘die ik,’ voegde hy 'er nevens, ‘misschien nooit moest plaats gegeeven hebben; maar, helaas! van het eerste oogenblik af, dat ik u zag, was myn hart geheel het uwe! terwyl dat hart my steeds de heillooze waarheid herinnerde, welke ik u rondborstig moet verklaaren. Ik ben getrouwd! Ik ben niet slegt genoeg om u te bedriegen; maar hoor, wat ik ter vergoelyking van myn gedrag heb in te brengen, eer dat gy my ter wanhoop verwyst.’
De verontwaardiging, met welke myne Moeder deeze verklaaring hoorde, en de poogingen haars Minnaars om die te doen bedaaren, behoef ik niet te vermelden. - Eindelyk op haar verkreegen hebbende, dat zy zou luisteren na 't geen hy te zyner verschooninge te zeggen hadt, verhaalde hy haar, dat hy, weinig meer dan twintig jaaren oud zynde, om zyne Familie genoegen te geeven, getrouwd was, aan de Erfgenaame van eene edele en ryke Familie, leelyk en mismaakt van persoon, met eene geaartheid ongemaklyker geworden door haare ongezondheid, en de bewustheid van haare veelvuldige gebreken;
| |
| |
zy was daarenboven van de alleronaangenaamste zeden. Meer dan drie jaaren fleet hy een volstrekt rampzalig leeven, met eene Huisvrouwe, wier kwaadaartigheid alle medelyden, anders aan haare natuurlyke gebreken verschuldigd, uitdoofde; toen kreeg zy de kinderziekte van de slegtste soort; doch zy doorworstelde deeze kwaal, zo geschikt om een leeven weg te neemen, en welks verlies een zegen voor beiden zou geweest zyn. Geweldige vlaagen van vallende ziekte bleeven haar zedert by, en deeze, met vermeerderende hevigheid, eenige maanden aangehouden hebbende, hadden haar geheel beroofd van het weinige verstand, 't geen zy immer bezat, en eindelyk in volkomene krankzinnigheid doen vervallen, in welken staat zy nu, zints de laatste zes jaaren, zonder verandering bleef. In deezen toestand merkte hy zichzelven, schoon de huwelyksband met wettig kon verbrooken worden, aan, als daadlyk ongetrouwd, en in vryheid om zyn hart aan te bieden aan het beminnelyk voorwerp, 't welk het thans geheel bezat: hoewel de harde omstandigheid, door hem vermeld, het voor hem onmogelyk maakte haar den rang aan te bieden, waarin hy haar anderzins zou willen plaatzen; een rang waaraan zy zo veel eers zou gedaan hebben.
Ik was toen in de armen myner Moeder, hy nam my teder in de zyne, en zeide. ‘Spreek voor my, lieve carolina! by uwe Moeder. Ach, vermurw dat dierbaar en onverbiddelyk hart; zeg haar, dat zy, om uwent wil, een verblys verlaate, ongeschikt voor u beiden, en de bescherming aanvaarde van een Man, die voor carolina, als voor zyn eigen Kind, zal zorgen’. - Hy ging heenen, en liet een papier agter, waarop hy al het voorgemelde geschreeven hadt; betuigende dat zyn eerste werk zou wezen my te bezorgen.
Dien avond keerden myn Oom en Tante, die den geheelen dag uitgeweest waren, weder t'huis, en het geviel dat myne Tante, die altoos ongevoelig en ruw was in haare bejegeningen, myne Moeder op eene meer dan gewoone bitze wyze behandelde. Haar Broeder, die, by toeval, of door eenige kundschap welke hy gekreegen hadt van de bezoeken zyner Lordschap, sprak tot haar op een schamperen toon! verweet haar dat zy nu reeds meer dan twaalf maanden hem tot last geweest was; met bygevoegde raadgeeving, om te onderstaan of zy niet ergens eene plaats van Gezelschapsjuffer, of Gouvernante, zou kunnen krygen; 'er koeitjes aanhegtende, dat hy, in dat geval, zorg voor my zou draagen, en my by iemand bestellen, tot dat ik oud genoeg ware om myn brood te winnen.
Eer en hoogagting voor de gedagtenis haars Egtgenoots hadden in het hart van myne Moeder een tweestryd verwekt, die door deeze onmenschlyke behandeling in ééns eindigde. Aan den eenen kant overvloed, met den Man, dien zy reeds meer
| |
| |
beminde dan zy wist, en eene zekere bezorging van een Kind, 't geen zy allervuurigst lief had; aan den anderen kant, armoede, afhangelykheid, en veragting, haar kind van haar afgescheurd, en zy zelve in een dienstbaaren staat. - Het onderscheid was te groot; zy ging na haare kamer, en, zonder langer op het stuk te denken, schreef zy aan Lord pevensey: den volgenden dag verliet zy haare ongunstige en baatzugtige Bloedverwanten; zonder hun eenig berigt van haarent wege to laaten, en trok vervolgens met zyne Lordschap na Parys. Ik kreeg eene Meid voor my, alles, wat Liefde en Overvloed konden opleveren, schonk hy myne Moeder, en wy woonden in een fraai huis op de oevers van de Seine, in een luistervollen staat, die egter haar niet gelukkig kon maaken.
Steeds bewust van de onvoegelykheid haarer omstandigheden, kon zy nimmer de droefgeestigheid, welke haar vermeesterde, overwinnen, schoon zy zomtyds dagt, dat een Dogter van douglas te bezorgen en op te voeden, gelyk zyn Lordschap met de tederste bezorgheid my deedt, een grooter betoon van hoogagting was voor haaren overleden Man, dan dat zy my gelaaten hadt in den behoeftigen en afhankelyken staat, aan welke de medoogenlooze Gierigheid myns Ooms my zou blootgesteld hebben.
De twee Zoons, welke zy by zyne Lordschap kreeg, deelden in haare moederlyke tederheid, zonder dat deeze mywaards verminderde; en terwyl de uiterste zorge voor hunne opvoeding gedraagen werd, zo ras zy oud genoeg waren om onderwys te ontvangen, had ik de beste Leermeesters, die men in Parys kon vinden, en met die voordeelen kreeg ik vroeg kennis aan meest alle Europische taalen. Lord pevensey, die zo veel van my hieldt, als ware ik zyne eigene Dogter geweest, en wiens genegenheid tot myne Moeder door den tyd niets in 't minste afnam, zag myne vorderingen met het uiterste genoegen, en streelde zich met het denkbeeld, dat hy my eens in een voordeeligen stand zou plaatzen; schoon de omstandigheid van myne Moeder, (die, schoon men haar in Frankryk met alle beieefdheid bejegende, wel bekend stondt de Egtgenoot van Lord pevensey niet te weezen,) voor my ook in dat Land niet dan nadeelig kon zyn. De wereld noemde my schoon, en ik had eene opvoeding ontvangen, zeer verschillende van die doorgaans aan de jonge juffrouwen in Parys gegeeven wordt.
Op den dag dat ik veertien jaaren geworden was, kwam Lord pevensey by my, als ik bezig was met my aan te kleeden om een bezoekje te ontvangen, 't welk te dier gelegenheid onthaald zou worden; hy wenschte my geluk met mynen laardag, en gaf in myne hand een Banknoot van duizend Ponden sterlings; zeggende: ‘Neem dit aan, myne lieve carolina! als een gering bewys van myne genegenheid voor
| |
| |
u. Gebruik het tot uwe kleine uitgaven, en wees verzekerd dat ik niet zal nalaaten, vervolgens, voor u te zorgen, overeenkomstig met de opvoeding, welke gy ontvangen hebt, en waaraan gy zo loflyk beantwoordt.’
Ik ontving deeze edelmoedige gift op zulk eene wyze als my betaamde. Helaas! myn weldoender ging, eenige weeken daar naa, na Engeland, en ik zag hem nooit weer. Een zonderling voorgevoel van ons naakend lot drukte myne Moeder, en maakte haar geheel onlustig. Zy kon niet denken aan 't laatste vaarwel van zyne Lordschap; en hy, die leefde om haar te believen en te verpligten, stelde van tyd tot tyd zyne reis uit, tot herhaalde brieven van de zodanigen aan welken hy de bezorging zyner goederen hadt aanbevolen, nem drongen tot het vertrek. Zyne twee Zoons, de een tien de ander twaalf jaaren oud, waren toen op een kostschool in Engeland, en hy beloofde myne Moeder, haar, by zyne wederkomst, op het gezigt van deeze haare Kinderen te zullen onthaalen; en dat hy, zo ras de zaaken, welker bezorging hem in Engeland riepen, in orde waren, de terug reize zou aanneemen.
Toen hy weggegaan was stortte myne Moeder in eene diepe zwaargeestigheid, en daar wy meest altoos alleen by elkander waren, sprak zy menigmaalen van de lotgevallen haars leevens, en vertelde my de byzonderheden, die ik voor u heb opgehaald. Zy vroeg my, of ik het haar kon vergeeven, dat zy in een leevensstand ingewikkeld was, die, hoe ook dezelve mogt weezen in 't oog des Hemels, in dat der Wereld my aan veel verwyts zou blootstellen. Vergeefsch smeekte ik haar, dat zy uit naare gedagten wilde verbannen alle aanmerkingen, die konden strekken om haare gezondheid, voor ons allen zo dierbaar, te ondermynen. Zy kwam 'er geduurig weder op, en haare tedere gesteltenis leedt zigtbaar.
Naa dat Lord pevensey, die gewoon geweest was elken postdag te schryven, omtrent zes weeken weg geweest was, kreegen wy geen br even meer van hem. Eenige dagen lang, streelde myne Moeder zich met het denkbeeld, dat dit ophouden der Brieven enkel daaraan toe te schryven was, dat hy zich op weg bevondt, om ons door een onverwagte t'huiskomst te verrassen: dan haare hoop bezweek, en maakte plaats voor de kommerlykste vrees, een vrees die maar al te gegrond bevonden werd.
Wy zaten op een morgen by elkander, wanneer een schielyk geraas van knegts op het voorplein ons ontzette. Ik stond op, om te verneemen was 'er gaans was, en, de deur openende, stond ik versteld, op het gezigt van myne twee Broeders en hun Gouverneur, die zyn best gedaan hadt, om dit schielyk instuiven te beletten. De arme Jongens, my ziende, borsten uit in traanen, en riepen. ‘Ach carolina! myn Vader!’ Zy liepen
| |
| |
my voorby, en wierpen zich in de armen van hunne Moeder, die, geheel verschrikt, geen vermogen hadt om te vraagen na 't geen zy haar schielyk vertelden. ‘Och Mama! onze Papa, onze Papa, onze waarde Papa is dood!’ ‘Zy hebben ons herwaards tot u gezonden - zy hebben hem van ons afgenomen, en alles wat het zyne was!’
De Gouverneur, die veel agting voor myn Moeder hadt, poogde de Kinderen van haar weg te neemen; maar zy hieldt ze in haare armen, terwyl zy, met een opslag van haar oog, dien ik nimmer zal vergeeten, en met de stem der beklemdste droefheid zelve, vroeg, wat dit alles te beduiden hadt? Die waardige Man verhaalde daarop, dat Lord pevensey op een zyner Landhuizen aangetast werd door een koorts, en daar, naa eenige dagen ziekleggens, overleeden was; dat diens Broeder, Erfgenaam van den Tytel wordende, terstond bezit genomen hadt van alle diens goederen, en last gegeeven om de twee jonge Heeren terstond na Frankryk te bezorgen, en hun den naam, dien zy tot hier toe gedraagen hadden, te ontneemen. Met veei wederzin voegde de Gouverneur 'er by, dat de tegenwoordige Lord pevensey ten oogmerk hadt, om, binnen weinig dagen, zich ten deezen huize te vervoegen, om de juweelen en andere kostbaarheden, zynen Broeder toebehoorende, tot zich te neemen.
Geen traan ontrolde de oogen deezer ongelukkige Vrouw, geen zugt ontglipte haar boezem. Zy verzogt my de arme knaapjes tot bedaaren te brengen, die nog rondsom haar hingen; schreiende om hun Vader. Zy klaagde over zwaare pyn in 't hoofd, en verlangde na bed te gaan. Ik bleef by haar, en poogde haar aan 't schreien te helpen door myne traanen, die ik onophoudelyk stortte, maar de zwaarte en schielykheid van den slag overmeesterde haare geheele gesteltenisse; doch behieldt zy kragt van geest genoeg, om op den toestand haarer Kinderen te denken.
‘Carolina, sprak zy, terwyl ik aan haare bedsponde zat,’ ‘Ik zal misschien binnen weinig uuren gebragt zyn in dien staat van behoefte, uit welken het mogelyk beter was dat ik nimmer verlost geweest ware. Doch uwe Broeders! Voor hun ben ik angstig bekommerd! De handelingen van den tegenwoordigen Lord pevensey geeven my weinig grond, om te hoopen dat 'er in Engeland een uittersten wil bestaat, welke hun verzekert van de ruime voorzieningen, die hun Vader hun toedagt. 'Er zyn in een kistje, door Mylord agtergelaaten, verscheidene Papieren, welke hy my zeide van aangelegenheid te weezen; doch ze zullen my ontnomen worden, zonder het draagen van onmiddelyke voorzorge. Zend derhalven om den Heer montgomery, en lever hem dat kistje over.’
| |
| |
Zy onderregtte my omtrent dien Heer verder. Ik had hem nooit gezien, schoon hy een Vriend was van Lord pevensey. Ik haastte my om haare bevelen uit te voeren. Myne boodschap ontvangen hebbende, vloog hy na ons huis; en, in stede van een Man te zien op Boedelzaaken afgerigt, gelyk ik verwagtte, zag ik een jong Heer van omtrent zeven en twintig jaaren in het Uniform van een der Schotsche Regimenten door den Koning van Frankryk in dienst gehouden, naa dat de zaaken huns Meesters onherstelbaar verlooren waren. Hy hadt eenigen tyd in een wydafgelegen Landschap in bezetting geweest; doch, van verre, aan wylen Lord pevensey vermaagschapt, en by deezen in hoogachting zynde, hadt hy bestendige briefwisseling met hem gehouden, en was zyne vertrouweling omtrent zyne oogmerken met myne Moeder, myne Broeders, en myzelve.
Ik kan u den persoon van montgomery niet beschryven. Staa my toe te zeggen, dat zyne weezenstrekken sijner waren dan die van zyn zoon, welk hem anders zeer wel gelykt. Zyne vuurige deelneemingen in de belangen myner Moeder; eene manlyke tederheid, welke hy ontdekte toen hy onze verlegenheid vernam, en de moeite, die hy zich steeds getroostte om alles voor ons te doen, waren kragtige beweegmiddelen voor my om hem te bewonderen en hoog te agten. Ik hield hem voor het edelaartigste van alle menschelyke weezens; in eenige weinige dagen overtuigde hy my, dat hy al die voorkeur verdiende, welke myn nog jong hart hem toekende.
('t Vervolg ter naaste gelegenheid.) |
|