Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 554]
| |
Natuurlyke historie van den Muscaat-eend.(Volgens den Heer de buffon.)
Deeze Eendvogel, doorgaans in 't Fransch Canard d'Inde, Cane de Guinée, of Canard de Barbarie, in 't Engelsch Guiny Duck, Muscovy Duck, of Indian Duck, in 't Hoogduitsch Endianischer Entrach, Turkisch Endte, in 't Italiaansch Anatre d'India en Anatre di Lybia, en in 't Latyn Anas Indica, Anas Lybica, of Anas Moschata, geheeten, staat by ons bekend onder den naam van Muscaat-Eend; een naam, daaraan gegeeven, van wegen een vry sterke Muscaatgeur, welke dezelve van zich geeftGa naar voetnoot(*). De Muscaat-Eend is veel grooter dan onze gewoone Eendvogel, en zelfs veel grooter dan eenige bekende Eend: dezelve haalt, van den punt des Beks tot het uiterste van den Staart gemeeten, twee voeten. De geheele Pluimadie is donker-zwart, met een groenen gloed op den rug, en doorsneeden met een breeden witten band over de dekveeren der vleugelen; by de Wyfies is, volgens aldrovandus, de Hals van vooren met eenige witte veeren gemengd. Willughby zegt geheel witte Wyfjes gezien te hebbenGa naar voetnoot(†); ondertusschen is het overeenkomstig met de waarheid, dat, naar 't getuigenis van belon, het Mannetje, zo wel als 't Wyfje, zomtyds geheel wit is, of meer of min gemengd van kleurGa naar voetnoot(§): deeze kleurverandering, in wit, is vry algemeen in rassen, die Huisvogelen geworden zyn; dan | |
[pagina 555]
| |
het merkteken, 't welk de Muscaat-Eend onderscheidt, is een groote plek kaale huid, rood en met knobbeltjes bezet, aan de wangen, zich achter de oogen uitstrekkende, en dat op den wortel van den Bek zich een rooden knobbel verheft, door belon by een kers vergeleeken; van het achterhoofd hangt, gelyk aldrovandus opmerkt, een krans veeren af, in de gedaante van een kuif, welke het Wyfje niet heeft; het Wyfje is ook wat kleinder dan het Mannetje, en mist den knobbel op den Bek. Beide zyn ze zeer lang van Pooten, hebben groote nagelen, en die van den binnenvinger gekromd: de randen van de bovenkaak zyn sterk getand, en een scherpe gekromde nagel wapent het uiteinde. Deeze groote Eendvogel heeft een zwaare stem, doch zo dof, dat men dezelve bezwaarlyk kan hooren, of hy moet vertoornd zyn. Scaliger bedriegt zich, wanneer hy denzelven als stom beschryft. Hy gaat langzaam en bezwaarlyk, 't geen egter niet belet, dat hy, in den wilden staat, volgens het berigt van marcgrave, op de boomen rust. Het vleesch is goed, en in America zelfs hoog geagt, waar men een groot getal deezer Eendvogelen aankweekt; van daar hebben ze in Frankryk den naam van Canard d'Indie: egter weeten wy niet, vanwaar deeze Vogelsoort tot ons gekomen is: zy is in 't Noorden even vreemd als in onze GewestenGa naar voetnoot(*); en 't is alleen door eene misvatting der woorden, dat de Overzetter van albin deezen Vogel Canard de Moscovie noemt; ray heeft ter boven aangehaalde plaats, by voorraad, zich tegen zulk eene misneeming verzet. Wy weeten alleen, dat deeze groote Eendvogels voor de eerste maal in Frankryk zich vertoonden, ten tyde van belon, die ze Canes de Guinée noemde. Aldrovandus zegt, dat men ze ten zelfden tyde van Cairo in Italie bragt; het blykt uit het geen marcgrave deswegen geschreeven heeft, dat die Vogelsoort te Brasil zich in 't wilde onthoudt; want men kan niet nalaaten, de Muscaat-Eend te herkennen in zyn Anas sylvestris magnitudine Anseris, of Bosch-Eend van grootte als een Zwaan, even min als in de Ypeca-gaen van pison. | |
[pagina 556]
| |
Volgens den laatstgemelden Schryver wordt deeze groote Eendvogel even goed vet en den gevangen, als in den vryen, staat, en is dezelve zeer aan te pryzen van wegen deszelfs uitsteekende vrugtbaarheid: het Wyfje legt zeer veel Eijeren, en kan bykans in alle tyden des jaars broeden. Het Mannetje is zeer sterk op 't paaren gesteld, en onderscheidt zich, onder de vogelen van zyne soort, door de grootheid der deelen tot de voortteeling geschikt: alle Wyfjes staan hetzelve aan, en de mindere soorten worden van 't zelve niet gewraakt; hy vermengt zich met de gemeene Eenden, hier uit komen halfslachtige voort, die men als onvrugtbaar aanziet, misschien alleen uit vooroordeelGa naar voetnoot(*). Men spreekt ook van het paaren deezes Eendvogels met een Gans; doch dit valt waarschynlyk zeer zeldzaam voorGa naar voetnoot(†), terwyl de andere vermenging dagelyks werk is in de Vogelpleinen onzer Volkplanter u van Cayenne en St. DomingoGa naar voetnoot(§), waar deeze groote Eendvogels in den tammen staat leeven, en vermenigvuldigen gelyk de andere Eenden. De Eijeren zyn geheel rond; die der jonge Wyfjes groenagtig, deeze kleur verbleekt by de volgende legzels, naar het getuigenis van willughby. De Muscusgeur, welk deeze Eenden uitgeeven, ontstaat, volgens barrere, in een geelagtig vogt, zypelende uit het klieragtig gedeelte van den StuitGa naar voetnoot(**). In den wilden staat nestelen zy op de vermollemde boomstronken, en de Moeder neemt de Jongen, zo ras zy uit zyn, den een na den anderen in den bek en werpt ze in 't waterGa naar voetnoot(††). Het is zeker, dat de Krokodillen en Kaimans eene groote vernieling onder deeze Eenden aanrigten: want men ziet naauwlyks ooit meer dan vyf of zes jonge Muscaat-Eenden by den anderen; schoon | |
[pagina 557]
| |
zy een veel grooter getal eijeren leggen. Zy eeten in de moerassen het graan van een Gewas, Riz Sauvage geheeten: 's morgens vr eg vliegen zy uit na deeze onmeetbaare, onder 't water staande, velden; 's avonds trekken zy weder na zee; het heetste gedeelte van den dag brengen zy door, op digtgetopte boomen gezeten; zy zyn woest en wantrouwend; niet gemaklyk laaten zy zich naderen, en vallen zo bezwaarlyk te schieten als de meeste WatervogelenGa naar voetnoot(*). |
|