Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 543]
| |
Brief van den beroemden Tissot aan den schryver van de Gazette de Santé, over de zitplaats van het zoogenoemd ZydeweeGa naar voetnoot(*). Vertaald, en met byvoeging van eenige aanmerkingen, nopens de behandeling deezer ziekte, medegedeeld door Lambertus Nolst, Med. Doctor te Zwolle, en Lid van het Bataafsch Genootschap der Proefonder vindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam.Ik heb, Wel Edel, zeer Geleerd Heer! in het 49ste No. van de Gazette de Santé, het uittreksel, het welk gy van de laatste Verhandeling van den Heer portal gegeeven hebt, met het zelfde vermaak geleezen, waar mede ik altoos alle de Werken van dien beroemden Geneesheer doorsnufield heb; en zyne Waarneemingen, die ter betooginge strekken, dat de Zitplaats van het Zydewee in de Long moet gesteld worden, zyn zeer gewigtig: doch gy schynt die waarheid als nieuw te willen opdisschen, en dit is eene soort van belediging, die gy zoodanigen Geneesheeren, die haar voor lang kenden en gevestigd hebben, aandoet: daar ik onder dit getal behoore, zult gy my wel willen toestaan, dat ik, in weinige woorden, de Geschiedenis van het geen men omtrent dit geschilstuk gedagt heeft, herinnere. Caelius aurelianus hadt reeds een HoofdstukGa naar voetnoot(†) tot onderzoek van de Zitplaats van het Zydewee geschikt: hy leert ons, dat euriphon ze voor hippocrates, evenor, praxagoras, philotimus, herophilus, in de Long gesteld had: hy plaatst het Zydewee met hippocrates in het RibbenvliesGa naar voetnoot(‡), en dit gevoelen, welk galenus mede omhelsde, wierd, tot in het midden van de Zestiende Eeuw, algemeen. Te dier tyde kwam alexander petronius wederom tot de oude meening van euriphon, en hield stellig staande, dat de Zitplaats van het Zydewee niet in het Ribbenvlies, maar in de Long, moest gesteld worden; alle zyne leerlingen namen deeze denkwys over, en zedert deezen tyd was zy ook die van zeer veele Geneesheeren. Coiterus, eene be- | |
[pagina 544]
| |
schryving van een Zydewee, welk in het jaar 1563 doorgaande heerschte, geevende, spreekt van gebreken, die hy in de Longen waarnam, en rept zelfs geen enkel woord van het Ribbenvlies. Zecchius, die in 1599 schreef, platerus een weinig tyds daarna, cletus, manelphus, vitagliani, cagnatus, benedictus, bevestigden deeze zelfde waarheid. En servius, die in 1648 te Rome stierf, verklaart, dat hy meer dan driehonderd menschen, aan het Zydewee gestorven, in het Ziekenhuis van den H. Geest geopend, en altoos de Zitplaats der Ziekte in de Long, en het Ribbenvlies weinig of geheel niet aangedaan, gevonden heeft. Het is in de Long waarin vicarus in twintig, galiardus byna in dertig, en nannus in zeer veele lyken, de Zitplaats van de bedoelde Ziekte aangetroffen hebben. Claudini deed te Boulogne dezelfde Waarneeming, en baronio te Forli. Joubert zegt insgelyks, dat de opening der lyken hem geleerd heeft, dat de Zitplaats van het Zydewee in de Long is. Zwinger en dillenius getuigen het zelfde; en hoffmann stelt in eene Verhandeling over het Zydewee en de Longontsteeking, die in 1699 het licht zag, en welke men, in de Verzameling van zyne Werken, geplaatst vind, dat het Zydewee eene ontsteeking van de Long was, en hy haalt verscheiden Geneesheeren aan, die zulks vóór hem geschreeven hadden; in zyne Leerstellige Geneeskunde, welke dertig jaaren daar na te voorschyn kwam, maakt hy van de Longontsteeking en het Zydewee slechts ééne Ziekte. De talryke Waarneemingen van valsalva, morgagni, fischer, gesner, haller, pasta, sauvages, lieutaud, sarcone, bevestigen deeze leer. Ik omhelsde ze in 1760, in myne Raadgeeving voor de Gezondheid van den gemeenen Man, en, in 1762, gebruikte ik drie en twintig bladzyden van myn Brief aan den Heer hirzel, om dit tegen de haen staande te houden. Ik trok myne bewyzen uit de toevallen der Ziekte, uit de natuur der deelen, uit de openingen der lyken door anderen, en uit die, door my zelven in het werk gesteld. In het jaar 1771 beweerde men deeze stelling op de Universiteit te Edinburg, en de Heer dove wilde het woord Zydewee uitgeroeid hebben. In 1778 deed de Heer gruner in eene Verzameling van Akademische Verhandelingen van Jena, drie kleine overweegingenGa naar voetnoot(*) | |
[pagina 545]
| |
van den Hoogleeraar baldinger drukken, waar in dees geleerde Man, met veel orde en juistheid, heeft aangehaald alle Schryvers, die, van de vroegste oudheid af, de waare Zitplaats der Ziekte zeer wel gezien hadden; en de voortreflyke Schryver van het Physician's Vade Mecum omhelst het zelfde gevoelen. Ik kon een groot aantal van andere Geneesheeren, die insgelyks dit gevoelen toegedaan zyn, bybrengen, maar dat getal van aanhaalingen zoude nutloos en verdrietig zyn. De Waarneemingen van den Heer portal zullen wederom deeze waare leer helpen aanzien verkrygen en verspreiden. Ik ben overtuigd, dat zy, in korten tyd, die van alle Geneesheeren zal zyn, en ik geloove dat men gerust kan stellen, Voor eerst: dat het Ribbenvlies nooit de wezenlyke Zitplaats is van de Ziekte, die men een waar Zydewee noemt. Ten tweeden: dat zelfs het Ribbenvlies in deeze Ziekte zeer zeldzaam ontstooken zy - dat, indien zulks al plaats heeft, dit aan de verspreiding van de ontsteeking der Longen te wyten zy, en dat zyne ontsteeking de oorzaak van de pyn niet uitmaakt. Ten derden: dat 'er intusschen somwylen een ontsteeking van het Ribbenvlies en van de Borstspieren, zonder beleediging van de Long, plaats heeft, welke dan de Ziekte vormt, waaraan men doorgaands den naam van het valsche Zydewee geeft; eene Ziekte, voorwaar, zeer zeldzaam! en waarvan men in Edinburg zegt dat het een Phenix is, die in vyfhonderd jaaren eenmaal gebooren wordt. Sta my toe, myn Heer! hier te mogen byvoegen, dat ik geloove, dat men zich bedroogen heeft, met U te zeggen, dat het Geneesmiddel, bekend onder den naam van het Saamgesteld Conserf, of de Marmelade van tronchin, zoude bereid worden uit HonigdauwGa naar voetnoot(*) en Gelei van Abrikozen, in water ontbonden. Ik twyffele, of die beroemde Geneesheer ze immer op die wys heeft doen vervaardigen; ik heb ze zeer vaak door zyn eigen hand voorgeschreeven gezien, en was altoos saamgesteld uit gelyke deelen van Honigdauw, versch gemaakte merg van CassieGa naar voetnoot(†), en Olie van zoete Amandelen; indien de Olie versch is, heeft het middel een aangenaamen smaak; | |
[pagina 546]
| |
dit is het Saamgesteld Conserf uit CassieGa naar voetnoot(a), in de Apotheken, zedert twee eeuwen; in sommigen is het saamgesteld uit Honigdauw, Cassie en Siroop van den HeemstwortelGa naar voetnoot(b); in anderen vind men, in stede van deeze Siroop, die van de bleeke RoozenGa naar voetnoot(c) gesteld; de Londonsche en Edinburgsche Apotheken hebben 'er het merg van TamarindeGa naar voetnoot(d) bygevoegd. Boerhave is, geloove ik, de eerste geweest, die de Siroop van den Heemstwortel de plaats van de Olie heeft doen vervangen, en tronchin plagt dit voorschrift van zyn' wydvermaarden Meester doorgaands te volgen; ik doe het somwylen met de Olie, doch meermaalen met de Siroop van den Heemstwortel, bereiden; in eenige gevallen maake ik gebruik van de Siroop van de zoete AmandelenGa naar voetnoot(e), van ZuikereiGa naar voetnoot(f), of van de vyf openende WortelenGa naar voetnoot(g). - De byvoeging der Tamarinde is niet altoos nuttig. Ik heb de eer met byzondere hoogachting te zyn,
Wel Edel, Zeer Geleerd Heer!
Uwe zeer ootmoedige en bereidvaardige Dienaar,
tissot, M.D. Lausanne, den 20sten der Wintermaand, 1789.
Ik neeme deeze gelegenheid waar, om my, over de behandeling der genoemde Ziekten, het zoo genoemd Zydewee namelyk, en de Longontsteeking, een weinig uit te breiden. Ik erkenne gaarne, dat, zedert de Werken van tissot en anderen, ter onderrigtinge nopens de behandeling der Ziekten, voor minkundigen het licht hebben gezien, de vooroordeelen, omtrend het gebruik van verhittende middelen in heete en vooral in Ontsteeking-Ziekten, allengskens worden weggenomen, inzonderheid by Dorp-Chirurgyns en jonge Doctoren, die toch immers wel het | |
[pagina 547]
| |
meest gebruik van deeze boeken maaken. Doch het schynt my toe, dat men, door soortgelyke wys van schryven, wederom andere misslagen in de behandeling der Ziekten voortgebragt, of ten minsten gevestigd, heeft. Laaten de gemelde Ziekten ten voorbeelde mogen strekken! Hoe veele beoeffenaars der Geneeskunde zyn 'er niet, die, zoo ras zy slechts den naam van Zydewee en Longontsteeking hooren noemen, of dat zy eenige wezenlyke tekenen van dezelven by hunne Lyders ontdekken, daadlyk nergens anders dan op Aderlaatingen, Spaansche Vliegpleisters, verzagtende en verkoelende Salpeterachtige dranken, denken? Indien men by herhaaling bloed afgetapt, de gezegde middelen aangewend heeft, en de Lyder sterft, waant men zich zeer wel van zynen pligt gekweeten te hebben: men heeft geen ander denkbeeld omtrend de geneezing deezer Ziekte, dan daar het eene ontsteeking van de Long is, zy ook niet anders, vooral in dit edel ingewand, dan door Aderlaatingen en de gewoone verkoelende Artzenyen, kan worden weggenomen; en men had inderdaad gelyk, indien de Ziekte altoos eene wezenlyke Ontsteeking ware; doch dikwerf is zulks het geval niet. Men behoorde dus, myns bedunkens, onderrichting te geeven omtrent den verschillenden aart, die deeze Ziekten, zoo wel als alle andere, op verschillende tyden van het jaar aanneemen. Men behoorde eenvouwige, doch zekere, gidsen aan te wyzen, om niet altoos in het duistere te laaten omdoolen; kortom, men moest in dergelyke, even als in alle andere, Geneeskundige Werken, meer doen zien, welke ziekten aan ieder byzonder saizoen eigen zyn, welken invloed de luchtsgesteldheid en de algemeene aart, die 'er in alle ziekten op zoodanigen tyd aangetrossen wordt, heeft; langs deezen weg zoude men van tyd tot tyd helpen voortplanten de leer, waardoor de naamen van hippocrates, sydenham, huxham en anderen, tot het laatste nageslacht altoos zullen worden overgebragt, en welke stoll, grant, de plenich en meer andere der hedendaagsche Geneeskundige Schryveren, der vergetelheid, waaraan zy schier was opgeofferd, onttrokken hebben, en waardoor zy zich insgelyks zoo beroemd als verdienstlyk hebben gemaakt. Wanneer tissot zegt, ‘dat in het begin eener Longontsteekinge zich somwylen poogingen tot braaking opdoen, waardoor onkundigen bedroogen worden, en me- | |
[pagina 548]
| |
nigmaalen een braakmiddel hebben voorgeschreeven, het geen doodlyk isGa naar voetnoot(a),’ en ‘dat hy in de behandeling der Longontsteekinge niet gerept heeft van Braak-, noch van Buikopenende middelen, naardien zy in deeze Ziekte geheel strydig zynGa naar voetnoot(b),’ is zulks, onzes oordeels, voor minkundigen te onbepaald gesproken: wy gelooven, dat dit gezegde alleen kan toegepast worden op de behandeling eener waare, ongemengde, Longontsteeking, die 'er in sommige gestellen, en op veele tyden, voorzeker aangetroffen wordt; doch, op andere tyden, en in andere menschen, is de Ziekte op verre na zoo eenvouwig niet, maar deelt of in het zinking-, of in het gal-, of in het slymachtige, of, het geen echter ook zeldzaamer gebeurt, zy heeft byna niets van het waare ontsteekingachtige: zullen nu niet veelen, die de aangehaalde plaatsen leezen, tot het denkbeeld gebragt worden, dat, zoo dra 'er slechts eenige tekens van ontsteeking voorhanden zyn, alle Braakmiddelen terstond moeten afgekeurd worden? - behoort dit niet mede onder de Vooroordeelen? - en eindelyk, zal dit veele Lyders niet doen omkomen, die men anders in het leven zoude konnen behouden? Ik beken, dat tissot, in een ander Hoofdstuk, over de Galachtige Longontsteekingen en Zydeween, Braakmiddelen toestaat; maar, behalven dat hier als van eene geheel andere Ziekte, en wel van eene Rotkoorts, met verstopping in de Long, gesproken wordt, en waar door wy niets anders kunnen verstaan, dan dat men in dit geval de oorsprong der Ziekte zoo niet geheel, ten minsten voor zeer ver het grootste deel, aan Gal heeft toe te schryven, zal men echter ook hier geen Braakmiddelen mogen toedienen, voor dat alle ontsteeking-gesteldheid ten eenenmaale verdreeven is; daar intusschen de ondervinding leert, dat, indien 'er galachtige onreinigheden in de Maag en Darmen zyn, de toevallen, die aan eene ontsteeking in de Long en Zydewee eigen zyn, of dezelve voortbrengen, of vermeerderen en verzwaaren, deeze niet voor de toediening van Braakmiddelen of verminderen, of geheel verdwynen zullen. Het aantal der Waarneemingen van de beroemdste Geneeskundigen, die tot staa- | |
[pagina 549]
| |
ving van dit gestelde kunnen strekken, is zoo verbaazend groot, en thans (ten minsten zoo ik hoope) by alle Geneesheeren, die den naam van een regtschapen Artz waardig zyn, zoo wel bekend, dat ik het noodloos achte ze hier ten betooge by te brengen. Het is dus zoo yslyk niet, een Braakmiddel in Longontsteekingen te geeven, mits deeze maar door de prikkeling eener galachtige stoffe veroorzaakt of verslimmerd worden. In eene Bloedspuwing of liever Bloedhoest zyn de bloedvaten in de Long of verwyd, of reeds gebroken; in dit geval zouden dus de Braakmiddelen vooral schadelyk zyn, en, niettegenstaande dit, hebben de waarneemingen geleerd, dat herhaalde Aderlaatingen de Ziekte niet slechts niet verminderde, maar verërgerde, en dat, integendeel, Braakmiddelen dezelve schielyk en veilig wegnamen; en ik herinnere my nooit, dan met het grootste vermaak, hoe ik eenmaal zeker jong Heer, die een hevigen Bloedhoest had, en by wien zigtbaare tekens eener galstoffe in de Maag aanweezend was, doch die men niet had durven aantasten; maar waar men integendeel, met ruime en herhaalde Aderlaatingen en verzagtende Borstdranken, de Ziekte hadt getragt te overwinnen, door één toegediend Braakmiddel, en daarna met verzagtende Dranken, waarin ik de Tamarinde liet doen, het graf tot nog toe ontrukt heb. Ik schryve dit intusschen niet, om de nuttigheid der Aderlaatingen in genoemde Ziekte te betwisten; ik wensche hartlyk, dat men, in zeer veele gevallen, waar zy aangeweezen worden, haar spoediger en ruimer in het werk stelde dan men somwylen wel eens ziet gebeuren; maar myn doelwit is, om tegen te gaan, dat, terwyl men bezig is om eenige vooroordeelen uit te rooijen, men geen aanleiding geeft, dat 'er op nieuw andere en niet min gevaarlyke gebooren worden, en om, ware het my mooglyk, iets toe te brengen tot de verspreiding dier gewigtige leer, dat men, in de behandeling der Ziekten, minder op derzelver naam, dan op de geaartheid, heeft acht te geeven. In een Hoofdstuk over de Longontsteekingen en Zydeween zal men dan, onzes oordeels, moeten leeren; Voor eerst: dat, naarmaate deeze Ziekten van eenen waaren en ongemengden ontsteekingachtigen aart zyn, naar die maate ruime en spoedig herhaalde Aderlaatingen, verzagtende, verkoelende en verdunnende Artzenyen, week- | |
[pagina 550]
| |
maakende Klisteeren, en warme, pynstillende, niet prikkelende, Pappen te stade komen. Ten tweeden: dat, wanneer de Ziekten meer uit galstoffen geboren worden, de braak-, ontbindende- en buikopenende middelen meer in aanmerking komen. Ten derden: dat, wanneer de genoemde Ziekten eene zinkingachtige natuur hebben, de Aderlaatingen spaarzaamer, en de aanlegging van Spaansche Vliegpleisters meerder dienen in het werk gesteld te worden; en eindelyk Ten vierden: dat, naarmaate de vereeniging der onderscheiden geaartheden meerder is, 'er ook meer omzichtigheids en oordeels vereischt wordt, om te beslissen, welke der gemelde middelen behooren aangewend te worden, waarin echter de saizoenen, de, in den laatstafgeloopen tyd, heerschende koorts, de luchtsgesteldheid, Temperament, Ouderdom, enz. als de zekerste baaken moeten worden aangemerkt. Eene Longontsteeking en Zydewee zullen dus by voorbeeld in de maanden November, December, January, wanneer 'er N.N.O. winden gewaaid hebben, en sneeuw gevallen is, en de heerschende geaartheid van alle ziekten meer of min ontsteekingachtig is geweest, geheel anders moeten behandeld worden, dan dat men deeze ziekten in den Zomer en het Najaar, wanneer Z.Z.W. winden gewaaid, het langduurig warm, droog of regenachtig weder is geweest, en de heerschende koorts van eenen galachtigen aart was, zou moeten tegengaan: doch laaten de heerschende koortsen wederom van eene andere natuur zyn, zoo dat ze in het eerste geval gal-, en in het tweede ontsteekingachtig waren, dan zal men, niettegenstaande den Winter, aanleiding tot ontsteeking - en de Zomer tot galziekten geeft, meer omzigtigheid zoo wel met de aderlaatingen in het eerste geval, als in het tweede, met de braakmiddelen, noodig hebben. Ik heb dus, met het grootste genoegen, gezien, dat myn oude Kunstvriend, de Heer bicker, die schrandere en vlvtige Artz! in zyne voortreslyke Aantekeningen op het Werk van den Heer pringleGa naar voetnoot(*), (die mede de Longontsteeking en het Zydewee als eene Ziekte beschouwt) het voetspoor van den Hoogleeraar stoll volgende, | |
[pagina 551]
| |
een veel duidelyker onderscheid in de behandeling dier Ziekte heeft gemaakt, dan wel in Raadgeeving voor de Gezondheid van den gemeenen Man; het heeft my echter toegescheenen, dat hy ook hier niet duidelyk en breedvoerig genoeg heeft aangetoond, welke invloed de onderscheiden saizoenen, heerschende luchtsgesteldheid - en geaartheden der Koortzen, zoo wel op deeze, als andere, Ziekten hebben. En gelyk nu deeze gewichtige waarheid toepasselyk is op deeze Ziekten, tot welker geneezing zeer vaak niet anders dan de ontsteeking tegengaande Geneeswys gevorderd wordt, heeft zy haaren invloed ook op Ziekten, ter welker bestrydinge men gewoonlyk lynregt tegenovergestelde braakmiddelen namelyk, in zeer veele gevallen niet te onregt, hemelhoog verheft. Laat ik den Kinkhoest hier tot een ander Voorbeeld mogen bybrengen. - Laaten wy toestaan, dat de naaste oorzaak eene prikkelende stof, geplaatst in de kliertjes van de luchtpyp en des keelgats - dat die stof eene soortlyke smetstof, door de lucht aangebragt, zy; zal men dan, zoo ras men erkent, dat de Ziekte zich aan geen saizoen houd, maar dat zy na alle weersgety wordt waargenomen, kunnen vaststellen, dat de geschiktste manier om den Kinkhoest in zyn begin te geneezen, in het gebruik van Braakmiddelen bestaat? is dit niet veel te algemeen gesproken? heeft men het niet voor eenen Wiskundigen regel, door de Waarneemingen van hippocrates af tot stoll toe gedaan, te houden, dat de Ziekten, door onderscheiden smetstoffen voortgebragt, den aart aanneemen van de heerschende Koorts, die 'er op dien tyd, als ze aanweezend zyn, plaats heeft? de ondervinding leert, dat deeze niet altoos dezelfde is. De waarheid hiervan wordt maar al te duidelyk bevestigd in de onderscheiden handelwys, die Kinderpokjes, Mazelen en Roodvonk, op verschillende tyden, in onderscheiden Epidemien, vereischen; en hy, die zulks eenmaal naar waarde heeft bevroed, zal zich moeten bedroeven, dat men, by aanhoudenheid, in veele Geneeskundige boeken, Kina, Kamser, Vitrioolgeest, Spiesglasmiddelen, enz. als soortlyke onwaardeerbaare middelen blyst uitventen, daar zy niet dan in bepaalde gevallen, en op zekere tyden, van de grootste nuttigheid zyn: hy, die eenmaal het gewigt deezer waarheid naar waarde heeft bezeft, zal zich moeten verwonderen, hoe dat sommige Geneesheeren blyven | |
[pagina 552]
| |
waanen, dat 'er een soortlyk inwendig middel uitgevonden, of nog uit te vinden zy, het geen in de Kinderpokjes, op alle tyden en in alle Epidemien, als een onfeilbaar tegengif zou konnen dienen. Even zoo heeft de ondervinding geleerd, dat 'er sommige Epidemien van den Kinkhoest geweest zyn, waarin, byaldien de Aderlaatingen en de loutere Ontsteeking tegengaande geneeswys niet wierden aangewend, byna alle Lyders in eene onherstelbaare Longteering vervielen. Indien dan de Kinkhoest, b.v. in den winter of de lente heerscht, op tyden dat 'er eene langduurige koude plaats heeft, N.N.O. winden gewaaid hebben, en dat 'er, in alle voorkomende ziekten, eene ontsteekingachtige geaartheid aangetroffen wordt, zal men dan met het gebruik der Braakmiddelen niet zeer omzichtig moeten te werk gaan? is dit niet te meer noodzaakelyk, naarmaate de smetstof voorondersteld wordt te werken op het keelgat, strottenhoofd, de luchtpyp, en haare takken - deelen, die het meest aan ontsteeking onderheevig zyn, en by wien eene geringe eerstbeginnende ontsteeking, niet zelden te laat gekend! een schielyken dood veroorzaakt? leert de ondervinding ons niet, dat dit ook in kinderen van allen ouderdom plaats heeft, en dat wy misschien al te schroomachtig zyn om in deeze voorwerpen bloed te doen aftappen? en eindelyk heeft dan stoll niet, met het grootste regt, wanneer hy over de geneezing van den Kinkhoest handelt, gezegdGa naar voetnoot(*), ‘dat hy het voor overtollig rekent, eene bepaalde geneeswys voor te schryven, daar de onderscheiden Epidemien, door de Schryveren te boek gesteld, zoo verschillende zyn, en de Ziekte in onderscheiden opzigten by onderscheiden toevallen ook geheel anders moet weezen.’ Het heeft my dus regt gegriefd, dat deeze Verhandeling, benevens eenige, met deeze leer overeenstemmende, korte stellingenGa naar voetnoot(†), niet onder het oog van den Heer veirac schynen gekomen te zyn; zoo dit hadt mogen gebeuren, zouden zy immers niet onder de laatste in de beknopte opgave van sommige Verhandelingen en Waarneemingen, agter zyne schoone Verhandeling over | |
[pagina 553]
| |
den KinkhoestGa naar voetnoot(*) gevoegd, zyn gesteld geworden. Meermaalen sprak ik met mynen opregten Vriend, den vernuftigen en oordeelkundigen pruys, om de Verhandeling van den Hoogleeraar stoll in ons magazyn te plaatsen, en dit zoude ook geschied zyn, indien de omstandgheden, waarin het Vaderland zich toen bevond - - doch hiervan niet meer!! Ik wil echter hierdoor aan de waardy der Verhandelinge van den, met het grootste regt wydvermaarden, Heer veirac niets verminderd hebben: niemand toch is 'er, die zyne redeneer- en schryfwyze meer roemt - niemand, die meer in de gelegenheid is geweest om zyn vernuft, oordeelkunde en schier onbeschryflyke noestigheid telkens te bewonderen - niemand, die misschien meer overtuigende blyken eener allezins edelaartige vriendschap van hem genooten heeft, dan ik! Doch de overtuiging alleen van de noodzaakelykheid, om in alle Ziekten, en inzonderheid van de zoodanigen, die doorgaande kunnen heerschen, den, boven alle andere, hoog te waardeeren regel in derzelver behandeling voor oogen te houden, dat, namelyk, de sa zoenen, luchtsgesteldheid, en de heerschende aart van alle voorkomende ziekten, den Geneesheer moeten ontdekken, welke middelen hy tot derzelver geneezinge heeft aan te wenden, deed my besluiten, om de bovengemelde aanmerkingen op het papier te stellen, en indien ik ooit mogt hooren, dat zy ter onderrigtinge van iemand, die de Geneeskunst beoeffent, gediend hebben, zal ik my ten hoogste verblyden, dat geene verkeerde vrees my te rug gehouden heeft om ze het licht te doen zien.
l. nolst.
zwolle, den 18den van Wynmaand, 1790. |
|