Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 524]
| |
Mont-Blanc, beklom, en zyne daar gedaane Waarneemingen mededeeldeGa naar voetnoot(*), zy zullen dien onvermoeiden Natuuronderzoeker gaarne met hunne gedagten vergezellen, en diens belangryke navorschingen, aan een anderen kant van het Alpische Gebergte gedaan, met genoegen, zo wy niet twyfelen, ontvangen. Wy hebben 'er zoo veel nieuws en weetenswaardigs in gevonden, dat wy ons haasten om 't zelve hun onder 't oog te brengen. De breedvoerigheid van het Stuk zal ons noodzaaken, op bekwaame Afdeelingen, af te breeken.
* * * | |
Inleiding.Mont-Rose (Monte-Rosa) ziet heen over de Zuidkant van de Bergketen der Alpen, gelyk Mont-Blanc over den Noordkant van dit beroemd Gebergte. Van Mont-Rose's top beschouwt men alle de vlakten van Piemont en Lombardyen, van Turin, van Padua, van Milaan, en zelfs veel verder dan Milaan. Deeze Berg is door geen Natuurkundigen beschreevenGa naar voetnoot(†). Dezelve | |
[pagina 525]
| |
trok derhalven myne nieuwsgierigheid ten sterksten. Naa Mont Blanc en de streeken rondsom dien Berg, met zo veel opmerkings beklommen en doortrokken te hebben, oordeelde ik het van aanbelang een Berg te bezoeken, die, naast Mont-Blanc, de hoogste is der Alpen. De Graaf de morozzo, dien ik en myn Zoon, in den Jaare MDCCLXXVII, het genoegen hadden te Turin te spreeken, versterkte my in het voorneemen om de reis na deezen Berg te onderneemen; hy wees my het Dorp Macugnaga aan, als digtst aan den voet geleegen, en gaf my den weg derwaards op. Hy hadt dien bereisd toen hy de Goud-mynen daar omstreeks ging bezigtigen: en betuigde te gelooven, dat men, de Ysvlakte boven Macugnaga gelegen, en waar van hy het benedenste gedeelte bezogt hadt, overklimmende, den top van Mont-Rose zou kunnen beklimmen. | |
Reis van Geneve na Domo d'Ossola; Overtocht van Simplon.Met deeze kundigheden voorzien, en door deeze hoop bezield, verliet ik, met myn Zoon, op den vystienden van July MDCCLXXXIX, Geneve, en namen onze nagtrust te Lausanne. Wy hielden ons een halven dag op in die Stad, om het Kabinet van Delfstoffen des Barons van erlach, Opperbaljuw van Lausanne, te bezigtigen. Ik hadt het reeds eenmaal gezien; doch herzag 't zelve met nieuw genoegen; het behelst niet alleen eene schoone verzameling der Mineraalen van Saxen en andere Landen; maar, 't geen veel zeldzaamer en veel kostbaarder is, de volkomenste verzameling welke bestaat van de Mineraalen in Zwitzerland, en inzonderheid van gecristaliseerde Veldspath's Schorls, en Tournaleinen van Saint Gothard. Den zelfden dag kwamen wy te Vevay, en 's anderen daags, den zeventienden, te Martigny. Te deezer plaatze had ik bestemd, dat marie contet, cachat ie geant en saint jean de chamouni, die ons de Muilezels, noodig tot deezen tocht, zouden leverenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 526]
| |
Onze Werktuigen gaven bykans den last aan twee draagmuilezels. Een glazenbol, van een voet diameter, geslooten in een welgemaakte en gevoerde kas, een groote balans om deeze glazen bol op onderscheidene hoogten te weegen, een tent, geschikt, om, gedekt, die werking op onbewoonde plaatzen te verrigten, een Spherische Slinger, met een roede van zes voeten, en de noodige toestel om de langte der slingermgen as te meetenGa naar voetnoot(*); drie barometers, twee kompassen, het benoodigde om een middaglyn te trekken, en verscheide andere werktuigen, ter waarneeminge. Ten onzen eigen gebruike, voerden wy met ons een tweede tent, twee kleine bedden, en kleederen, deeze dun voor de heete lugt in de Zuidlyke Valeiën, geene zwaar tegen de koude voor het Ysgewest, op hooge bergtoppen. Wy hadden dus drie draag-muilëzels, en drie gezadelde, een voor my, een voor myn Zoon, en een voor myn Lyfknegt Onze braave Chamouniards, gewoon ons behulpzaam te weezen, en onze togtgenooten, waren ons hoogst nuttig, zo, om ons de proeven te helpen neemen, als, om onze belaadene muilëzels te geleiden op de ongemaklyke en ongebaande wegen, welke wy moesten doortrekken. Van Martigny kwamen wy te Sterre, en van Sterre te Viege. Wy zouden den zelfden dag Brieg bereikt hebben, als wy geen tyd verlooren hadden in het overtrekken van den Waterval van Millgrabe. Die in de Rhone stort, niet verre van de Stad Louesche. Deeze | |
[pagina 527]
| |
Waterval is van die soort, als waar van ik elders gesprooken hebGa naar voetnoot(*), die slegts eenige uuren aanhouden; maar de, in dat korte tydsbestek, met de grootste hevigheid stroomen, en schriklyke verwoestingen aanrigten. Deeze hadt den weg opgedolven, den grond tot eene verbaazende diepte uitgehold, en de oevers bedekt met eene groote menigte geelagtige aarde. Alle deeze vernielingen waren voorgevallen den voorgaanden avond, en 't was, ten tyde onzes overtochts, bykans droog. Een vierendeeluurs naa denzelven overgetoogen te zyn, ziet men, zich ter rechterhand of ten zuiden afwendende, in de keten bergen die een Valei van een verbaazenden omtrek omringt, zeer hooge bergtoppen, wier kaale, en door den regen uitgegroefde, zyden van dezelfde kleur zyn, als de modder, door den waterval medegevoerd: het valt gereed te bevatten, dat de wateren, hier verzameld, een verschriklyken Waterval moeten veroorzaaken. In twee uuren kwamen wy van Viege te Brieg, of Brigue, de hoofdstad eener Streeke van dien naam. 't Is in deeze Stad, dat men den Berg SimplonGa naar voetnoot(†) begint op te klimmen. Ik zal eene korte beschryving geeven van deezen overtocht der Alpen, die, schoon veel gedaan, egter nog eene beschryving ontbreekt. Van Brieg komt men, in drie en een vierde uur, te Tavernettes, een klein Vlek, 815 Roeden boven het waterpas der ZeeGa naar voetnoot(‡). Hier kan men eenige verversingen | |
[pagina 528]
| |
neemen, eer men den top van Simplon, een kleine myl boven Tavernettes gelegen, gaat bekhmmen. De hoogte van deezen Bergtop is 1029 Roeden. Van daar daalt men, in twee uuren en een vierde, na het Dorp van Simplon (Simpelen-dors) ter hoogte van 759 Roeden; wy bleeven daar in een zeer goeden herberg by den Capitein teyler. Van dit Dorp daalt men, in twee en een half uur, af tot Gontz, het eerste Dorp aan de zyde van Italie; maar egter tot Duitschland en onder Vallais behoorende. Nog twee en een half uur brengen u te Dovedro, de eerste Italiaansche plaats, niet hooger dan 297 Roeden gelegen. Deeze overtocht is, myns bedunkens, een der merkwaardigste van de Alpen. Dezelve levert schoonheden op, van den meest tegen elkander overgestelden aart. Aan de zyde van Zwitzerland, reist men door de schoonste bosschen, onder den verkwiklyksten lommer, bevogtigd niet door Watervallen, maar door zagtvlietende en heldere beekjes. De zyde van Italie vertoont, in tegendeel, de scherpgepuntste en verschriklykste rotzen, gelyk aan verbaazende loodrecht opgaande muuren; en zo naby elkander, dat men ziet hoe een brok Granit, af gerold van een bergtop, tusschen de zyde der valeie hangt, en ter brugge dient, om van den eenen berg op den anderen te komen. Verderop stort zich een Waterval in eene diepte, met zulk een geweld, dat de stukkengestoote druppels, door de lugt, die 'er zich van ontlast, opgenomen, met vaart na boven klimmen, gelyk de damp van een grooten ketel, door de zonnestraalen gekleurd worden, en een mengzel van vlam en rook senynen: dan, men moet een hoofd hebben, 't welk van geen duizelen weet, zullen die vertooningen een vermaak opleveren, door geen vrees gestoord; want de weg, of liever het voetpad, loopt dikwyls geheel over een allerschriklykste diepte, en heeft niet meer dan vier voeten breedte, zonder eenige borstweering. Op veele plaatzen is dezelve door de rots heen gehouwen: zelfs is 'er eene plaats waar de rots, aan den kant eener scherpte, doorgaat is, en zich vertoont als een ring, in de lugt opgehangen, en de Reiziger, die dezelve voor de eerste keer ziet, kan zich niet verbeelden, dat hy, te paard, door deeze ring zal gaan. Deeze weg loopt na het Meir Majeur, en wordt zeer veel gebruikt, om, op muilëzels, graanen en wynen te vervoeren: en de- | |
[pagina 529]
| |
wyl het daarenboven de postweg is van Milaan, wordt dezelve zeer wel onderhouden. Ondertusschen valt het zeer bezwaarlyk, gerust te blyven zitten op den muilezel, als men op die enge plaatzen komt, die zo hoog zyn, en geplaveid met granit, glad door het veelvuldig betreeden: en de voorzigtigheid raadt te voet te gaan, boven al, by het afdaalen; maar, welk een smaak men ook moge vinden in deeze woeste schoonheden, men bekomt 'er van, en smaakt een waar genoegen, als men, uit die engten komende, een ruimer landtooneel ziet opengaan by Dovedro. Daar verwyderen zich de bergen aan den oostkant, en vormen een wyden omtrek, 't geen een halfrond van dorpen, wyngaarden, kastanjeboomen, behelst; een bevallig mengzel van heerlyk groen, en aartige Gebouwen. De zyde van Simplon, die na Zwitzerland ziet, verschilt zeer, zo in natuur als in voorkomen, van die na Italie ziet. Boven Brieg en tot Tavernettes toe, is de Berg een kalkagtige rots, meer of min vermengd met Mica, welker beddingen byna overal een rechtstandige, of bykans rechtstandige, rigting hebben; maar, van Tavernettes tot aan Dovedro, zyn het altoos of gewoone rotzen, bestaande uit quartz en mica of geäderde granit, en de beddingen dier rotzen en dier graniten zyn alle, of bykans alle, horizontaal, of hellen ten meesten dertig of veertig graaden over. Nogthans doet 'er, wat de natuur deezer rotzen betreft, zich eene groote uitzondering op: een vierde myl beneden het Dorp Simplon, ziet men in de rots, die den weg aan de noordzyde uitmaakt, een bank van witten kalksteen, verward gecristaliseerd, en bygevolge van de soort van Marmers, die men Salins noemt. Deeze bedding heeft de dikte van zes voeten, en sinaldeelt zichzelve in laagen van zeven of acht liniën dik, groen geverfd op de oppervlakte, door eene stoffe, die tusschen de laagen schvnt ingezypeld. Deeze bank loopt bykans horizontaal; dan zy heft zich eenigzins na 't zuidoostwaards op; en van dien kant volgt men dezelve met de oogen op een vry grooten afstand; steeds dezelfde dikte en 't zelfde vertoon behoudende. Deeze kalkagtige bedding is beslooten tusschen beddingen eveneens gelegen van een rots, zamengesteld uit quartz, mica, of talk. Ik heb daar, tusschen die twee soorten van steenen, geen overgang kunnen onderscheiden. | |
[pagina 530]
| |
Wanneer men de rots, uit quartz en mica zamengesteld, aanmerkt als een oorspronglyke rots, zal men ook dat Marmer voor oorspronglyken kalksteen moeten houden; naardemaal het vast gaat, dat dezelve geformeerd is vóór de rots van quartz, daar op rustendeGa naar voetnoot(*). Naar den Simplon overgetogen te zyn, namen wy het middagmaal in het vermaaklyk Dorp Dovedro, en wy sliepen te Domo d'Ossola. Deeze laatstgemelde plaats ligt slegts drie mylen van Dovedro af; doch wy werden overvallen door den nagt, en verdwaalden; onze muilezels hadden groote moeite om heen te komen door den modder, naagelaaten door het overstroomen eens Watervals, en wy bereikten de plaats onzer ruste niet, voor laat in den nagt. Domo d'Ossola, eene kleine Stad, door tweeduizend zielen bewoond, ligt niet hooger dan 157 Roeden, 36 minder dan het Meir van Geneve. Het is de Hoofdstad van l'Olossa, een klein bergagtig Landschap, eertyds tot het Hertogdom Milaan behoorende, maar, zints het Verdrag van Worms, van 't Jaar MDCCXLIII, in 't bezit des Konings van Sardinie.
(Het Vervolg hier na.) |
|