Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerslag van de opregting en de vorderingen des genootschaps, om de ontdekking der binnenste deelen van Africa voort te zetten; behelzende een berigt van de twee Heeren door hun tot het doen deezer ontdekkingen verkooren, Mr. Ledyard en Mr. Lucas, en van de voornaamste hunner verrigtingen.(Ontleend uit de Procedings ofthe Association for promoting the Discovery of the interior Parts of Africa. Een Werk dat niet verkogt wordt; maar ten gebruike van de Leden des Genootschap gedrukt is.)
‘De Schryvers van het beroemde Maandwerk The Monthly Review, een Afdruk van het bovengemelde Werk in handen gekreegen hebbende, geeven in hunne Aankundiging van het Genootschap zelve; van de Reizigers, die hun plan aanvanglyk volvoerden; en van derzelver ontdekkingen, het volgend Verslag, 't geen wy der Overneeminge dubbelwaardig keurden: met invoeginge van eene en andere byzonderheid uit een ander Engelsch Tydschrift overgenomen.’
* * *
Elke pooging, om de grenzen der Weetenschappen uit te breiden, mag zich verzekerd houden, om, in den tegenwoordigen tyd, aanpryzing te zullen ontmoeten. De Wysgeerige Ontdekkingen van deezen, en de stoute Onderneemingen van anderen, hebben de nieuwsgierigheid der Geleerden zo sterk gaande gemaakt, dat zy met den Dichter beginnen te denken, nil mortalibus arduun est, en hoope opvatten om ieder tak van weetenschap tot een staat van volmaaktheid gebragt te zien. | |
[pagina 515]
| |
Dewyl de zugt tot volmaaktheid de eenige weg is om 'er toe te geraaken, is het verre van ons, dat wy het zo zichtbaar vuurig verlangen onzer Landgenooten om naspeuringen te doen, zouden zoeken te verzwakken, dat wy ons, in tegendeel, genoopt vinden om hun yver om der Geleerdheid en 't Menschdom dienst te doen, aan te prikkelen, door het aasje onzer goedkeuring te voegen by het gewigt der algemeene goedkeuring welke zy ontvangen Zonder onderstand, kunnen byzondere Persoonen, hoe volyverig, hoe naspeurings gezind, hoe onderneemend, geene groote ontdekkingen doen, byzonder in de Aardryk-kunde De zodan gen die de grootste genegenheid hebben om gevaarlyke Zee- en Landreizen te onderneemen, onbezogte Kusten en Landen aan te doen, zandige Woe tynen door te trekken, en door te dringen tot de Terra incognita des Aard als, zyn doorgaans arm; en 't is alleen door den bystand der Vermogenden, dat wy hoop kunnen scheppen om onze Aardrykskunde te volmaaken. Wy pryzen overzulks het Genootschap, van welks vorderingen wy thans een verslag geeven. De Europeaanen weeten zeer weinig, indien iets, van de binnenste Gewesten van Africa, en wy achten het een geluk, te ontdekken, dat een aantal geleerde en ryke Heeren, een Genootschap hebben opgerigt, met oogmerk om die onbekende oorden te onderzoeken. Dit Genootschap nam een aanvang op den negenden van Zomermaand des Jaars MDCCLXXXVIII, en bestaat, volgens eene Lyst voor dit Werk gevoegd uit 95 LedenGa naar voetnoot(*), van welken Lord rawdon, de Bisschop van landaff, Sir joseph banks. Mr. beaufoy en Mr. stuart benoemd zyn om het Fonds te bestuuren, de Briefwisseling te houden, en de Persoonen tot deeze Aardrykskundige Bezending te benoemen. - Overreed van het aanbelang des Onderwerps van 't Genootschap, lieten deeze Heeren geen tyd te leur loopen om het Plan ten uitvoer te brengen. Twee Heeren werden hun aangepreezen, die wonder geschikt scheenen tot het bedoelde; zy verkooren dezelve. De een was zekere Mr. ledyard, en de ander zekere Mr. lucas. | |
[pagina 516]
| |
De Leevensgeschiedenis van den eerstgenoemden is te zonderling, om door ons niet bvzonder vermeld te worden. Mr. ledyard was een Americaan van geboorte, en scheen, van zyne jeugd af, een onwederstaanbaare begeerte gekoesterd te hebben, om kundschap op te doen van onbekende of gebrekkig ontdekte deelen des Aardkloots. Verscheide jaaren hadt hy geleefd onder de Indiaanen in America, zich op de kennis hunner Zeden toegelegd, en in die leerschool het middel geleerd om de bescherming en de gunst der Wilden te winnen. - In den laagen rang van Corporaal der Zeesoldaaten, dien hy liever aannam dan zulk een Reis niet te doen, was hy met Capitein cook de wereld omgevaaren. By zyne wederkomst voelde hy een hevig verlangen, om van de Noordwest-kust, door cook gedeeltelyk ontdekt, tot de Oostkust te gaan, welke hem geheel bekend was, en besloot, derhalven, het land van den stillen Oceaan, tot den Atlantischen Oceaan, door te trekken. Zyn eerste plan, ter bereiking van dit oogmerk, was scheep te gaan aan boord van een schip, 't welk gereed lag om een handeltocht te doen na Nootka Sound, aan de Westkust van America; en met dit oogmerk besteedde hy tot het koopen van Zeemans-behoeften tot de reis, het grootste gedeelte van het Geld, hem milddaadig geschonken door zynen voornaamsten Weldoener, Sir joseph banks. Maar dit ontwerp mislukt zynde door de inhaaligheid van een Tollenaar, die het Schip aangehouden en in beslag genomen hadt, om redenen, die, by geregtlyk onderzoek, ongegrond bevonden werden, besloot hy over Land na Kamtschatka te trekken, vanwaar de overtocht na de Westkust van America zeer kort is. Met niet meer dan tien Guinjes in zyn zak, de geheele som die hy overgehouden hadt, stak hy het Kanaal over na Oostende, en ging, over Deenemarken, na de Hoofdstad van Zweeden: vanwaar hy, dewyl het Winter was, de Bothnische Golf over ys zogt over te trekken, om dus, langs den kortsten weg, Kamtschatka te bereiken. Maar, halverweg de Golf gekomen zynde, bevondt hy dat het water niet digt gevroozen was, en keerde weder na Stokholm; van daar den koers Noord-waards zettende, drong hy door den Noordpools-kring, en de Golf aan den bovenkant omgaande, kwam hy aan de Oostzyde, te Petersburg. Te Petersburg werd hy ras bekend als een zonderling | |
[pagina 517]
| |
Man. Zonder koussen of schoenen, en te arm om een van beiden te koopen, ontving hy een uitnoodiging van den Portugeeschen Gezant, om by hem te komen eeten; hy nam dezelve aan. Aan deeze uitnoodiging hadt hy het waarschynlyk te danken, dat hy de som van twintig Guinjes kreeg, op een Wissel op Sir joseph banks, om welken te trekken hy beleedt geen regt te hebben; doch dien hy betuigde te gelooven, dat de Heer banks, uit aanmerking van den Tocht door hem ondernomen, en dus verre volvoerd, wel zou willen betaalen. Aan de tusschenspraak diens Gezants mag men ook toeschryven, dat hy vryheid kreeg om eene bezending van voorraad, die de Keizerin bevolen hadt na Yakutz af te vaardigen, ten gebruike van Mr. billings, een Engelschman, toen beide in haaren dienst, te vergezellen. Dus toegerust, reisde hy Oostwaards op door Siberien na Yakutz, waar hy vriendelyk ontvangen werd door Mr. billings, dien hy zich herinnerde aan boord van Capitein cook gekend te hebben als Knegt van den Starrekundigen; doch thans in dienst der Keizerinne, om haar plan van ontdekkingen in 't Noorden voort te zetten. Van Yakutz trok hy na Oczakow, op de kust der Zee van Kamtschatka; van daar meende hy naar dat Schiereiland over te steeken, en aan den Oostkant scheep te gaan op een der Russische Vaartuigen, die handeldryven op de Westkust van America; doch ontdekkende, dat de Scheepvaart door het ys geheel gestremd was, keerde hy te rug na Yakutz, om 'er het einde van den Winter af te wagten. In deezen toestand werd hy, in gevolge van vermoedens, tot hier toe niet opgehelderd, of door partyschap tegen hem, waarvan geen reden gegeeven wordt, uit naam der Keizerinne van Rusland, door twee Russische Soldaaten gevat, die hem op een sleede plaatsten, in het holste van den Winter, door de woestynen van Noord-Tartaryen heen voerden, en eindelyk op de grenzen van het Poolsche Grondgebied bragten. Zy verlieten hem, met de verklaaring, dat hy, in Rusland wederkeerende, zeker zou opgehangen worden; maar dat zy hem, als hy verkoos na Engeland te gaan, goede reis wenschten. In de diepste armoede gedompeld, met lappen tot klee- | |
[pagina 518]
| |
ding, blootgesteld aan alles wat zulk een gewaad op reis vergezelt, door aanhoudend leed afgemat, en kwynende van gebrek, zonder vrienden, onbekend, en vol elenden, bereikte hy Koningsbergen. - Hier besloot hy, in den prangensten nood nog eens de toevlugt te neemen tot zyn ouden Weldoener; hy vondt gelukkig iemand, die hem vyf Guinjes wilde schieten op een Wissel op den Voorzitter van de Koninglyke Societeit. Met deezen onderstand bereikte hy Engeland, en vervoegde zich terstond by Sir joseph banks, die, ledyards geaartheid kennende, hem verhaalde, dat hy hem kon aanpryzen tot een tocht ruim zo gevaarlyk als een dien hy tot nog toe gedaan hadt, waarop hy hem de begeerte te kennen gaf van het Genootschap om de binnenste gedeelten van Africa te ontdekken. Mr. ledyard antwoordde, dat hy, oor lang, vast beslooten hadt om Africa door te trekken, zo ras hy het binnenste gedeelte van Noord-America onderzogt hadt. Een aanpryzingsbrief van den Heer banks ontvangen hebbende, vervoegde hy zich tot den Opsteller deezet GedenkschriftenGa naar voetnoot(*), die verklaart, dat hy, vóór den Naam en de Booschap diens Bezoekers uit den medegebragten Brief vernomen te hebben, zich getroffen vondt door het manlyk voorkomen, de breede borst, het open gelaad, en het ongemeen leevendig oog. Ik sloeg een kaart van Africa voor hem open, en een lyn trekkende van Cairo tot Sennar, en van daar Westwaards in de breedte en de veronderstelde strekking van den Niger, verhaalde ik hem, dat dit de weg was langs welken ik Africa, indien het mogelyk was, gaarne wilde doorreisd hebben. Hy betuigde zich zeer gelukkig te zullen agten, indien men hem het doen dier Reize toevertrouwde. Op myne Vraag, wanneer hy dezelve zou kunnen aanvangen? was zyn antwoord, Morgen ogtend. Zulk een Man, als wy Mr. ledyard uit deeze opgave hebben leeren kennen, was door de natuur als gevormd tot den bedoelden Tocht, en waren wy van 't gevolg onkundig, wy zouden het Genootschap gelukwenschen met het aa treffen van zulk een Zendeling. De Lotgevallen van den anderen Zendeling, Mr. lucas, bylange na zo zonderling niet zynde, worden in de volgende opgave begreepen; doch dezelve is genoeg | |
[pagina 519]
| |
om hem voor een geschikten Persoon, tot de beoogde ontdekkingen, te erkennen. Nog een Jongeling zynde, werd Mr. lucas na Spanje gezonden, om te Cadix het Koopbedryf te leeren; by zyne wederkomst hadt hy het ongeluk van genomen te worden door een Saleeschen Roover, en kwam als een Slaaf aan het Keizerlyk Hof van Marocco. Drie jaaren bleef hy gevangen, en in vryheid gesteld, trok hy na Gibraltar, waar hy, op 't verzoek van den Generaal cornwallis, de Bedieningen van Vice-Consul, en Chargé de Affaires in het Ryk van Marocco aannam, en hy hadt het genoegen, om, als Afgezant van zyn Vorst, weder te keeren, in een Ryk waar in hy zo lang, als Slaaf, gewoond hadt. Zestien jaaren daar doorgebragt hebbende, bezogt hy Engeland eerst weder, en werd ras aangesteld tot Tolk der Oostersche Taalen aan het Britsche Hof; deeze post bekleedde hy, toen hy bekend werd by het Genootschap tot naspeuringe in Africa, en zyne bereidvaardigheid betuigde, om, met toestemming zyner Majesteit, ten dienste des Genootschaps, alle Reizen te onderneemen, waar toe zyne kennis van de Zeden, Gewoonten en Taal, der Arabieren hem in staat stelde. Van twee zodanige Zendelingen in de Aardrykskunde mogt men buiten twyfel veel onderrigtings verwagten; en schoon de oogmerken des Genootschaps nog niet ten vollen bereikt zyn, mogen de mededeelingen welke het zelve ontvangen heeft, aangemerkt worden van dien aart te weezen, dat ze de nieuwsgierigheid der Aardrykskundigen opwekken, hoewel niet geheel voldoen. Mr. ledyard ondernam, volgens zyn eigen verzoek, de moeilyke en gevaarlyke taak, om van het Oosten na het Westen, op de Breedte aan den Niger toegeschreeven, het wydste gedeelte des vasten lands van Afrika, door te trekken. Op den dertigste van Zomermaand, des Jaars MDCCLXXXVIII, verliet hy Londen. 's Morgens vóór zyn vertrek, gaf hy aan een Vriend de hoofdsom op van de moeilykheden op zyn voorige Reizen doorgestaan; doch met betuiging, hoe hy daardoor niet werd afgeschrikt, om nieuwe, en onbeproefde, gevaaren te loopen. ‘Ik ben,’ sprak hy, ‘aan moeilykheden gewoon. Ik weet wat honger en naaktheid is, in zo verre een Mensch die lyden kan. Ik weet, wat het is voedzel te krygen, als een liefdegaaf aan een dwaas; | |
[pagina 520]
| |
en heb, by wylen, my genoodzaakt gevonden, my zodanig aan te stellen, om grooter kwaad te ontgaan. Myne ongelegenheden en rampen zyn grooter geweest, dan ik immer erkend heb, of ooit aan eenig Mensch zal willen bekennen. Verschriklyk zyn dusdanige dingen om te verduuren; doch zy hadden tot nog toe op my het vermogen niet, om my van myn oogmerk te doen afzien. Blyf ik in leeven, ik zal, in den uitgestrektsten zin, getrouwlyk myne verbintenis aan het Genootschap volbrengen; en kom ik om, in deeze pooging, myn Eer zal beveiligd blyven: want de dood vernietigt alle verbintenissen’ In de maand Augustus, des gemelden Jaars, bereikte hy Cairo. Van hier zondt hy aan de Heeren Bestuurderen des Genootschaps zodanige berigten, die uitweezen, dat hy een Reiziger was, die waarnam, juist opmerkte, en vergeleek. Aldaar deedt hy, by de reizende Slaaven-handelaaren, en anderen, zodanige kundschap op van de binnenste deelen van Africa, dat hy van ongeduld brandde, om dezelve te onderzoeken. Hy schreef aan het Genootschap, dat hy zyn eerstvolgende berigten zou zenden van Sennar, (zes honderd mylen ten Zuiden van Cairo gelegen;) maar de dood rukte hem, in den aanvang zynes loops, te Cairo weg, en stelde de opgevatte hoop op de vrugt zyner reize te leur. De dood van ledyard, met zo veele bekwaamheden tot het doen van ontdekkingen begaafd, en door de natuur geschikt, om zo veel moeilykheids en gevaaren door te worstelen, mag aangemerkt worden, als een algemeen verlies. De Jufferschap, zo wel als de Wysgeeren, zullen het beweenen; de eerstgemelden inzonderheid, als zy leezen hoe hy het Character der Schoone Sexe opgeeft. - ‘Ik heb,’ schreef hy, ‘allerwegen opgemerkt, dat de Vrouwen, in alle Landen, beleefd, verpligtend, teder en menschlievend zyn; dat zy altoos overhellen tot vrolykheid en vergenoegen, schroomagtig en zedig zich aanstellen; en dat zy niet morren, gelyk de Mannen, om eene edelmoedige daad te doen. Niet trotsch, verwaand of zich alles aanmaatigend, zyn ze beleefd en gezellig; in 't algemeen meer voor dwaaling blootgesteld, dan de Mannen, waren zy integendeel deugdzaamer, en gereeder tot goede werken, dan deezen. By eene Vrouwe, 't zy eene beschaafde of wilde, vervoegde ik my nimmer | |
[pagina 521]
| |
met de taal van welvoegelykheid en vriendschap, zonder een betaamlyk en vriendelyk antwoord te ontvangen. Met de Mannen was het anders gesteld. - Zwervende door de dorre vlakten van het ongastvry Deenemarken, door het eerlyk Zweeden, door het bevroozen Lapland, het ruw en boersch Finland, het beginzelloos Rusland, en de wyduitgestrekte Landstreeken der zwervende Tartaaren, zyn de Vrouwen eenpaarig vriendlyk aan my geweest als ik hongerig, dorstig, koud, nat, of ziek was, en, tot vermeerdering van deeze deugd (den naam van Goeddaadigheid zo zeer verdienende), betoonden zy die daaden op eene zo onbedwongene en gulle wyze, dat ik, dorstig zynde, den aangenaamsten drank dronk, en een stuk broods, met dubbelen smaak, at.’ Wegens Egypte, zondt hy hoofdzaaklyk de volgende bescheiden. ‘Een Reiziger, die, door juiste vergelyking, tusschen de dingen hier en in Europa, zyn berigt zou opgeeven; die met een ziel, niet betoverd door voorgaande beschryvingen, al te sterk, al te stout, al te eerlyk om te kunnen liegen, sprak, gelyk hy dagt, zou ongetwyfeld aangezien worden voor een zwervenden Gek, en een Domkop. By voorbeeld, een Engelschman, die Egypte nooit gezien hadt, vroeg my, welk soort van Vrouwen de Egyptische Vrouwen waren? Indien ik my dan verbeeldde, door myn antwoord, zo veel my mogelyk was, aan zyne vraag te zullen voldoen, hem voorsloeg om te gaan zien de eerste troep Gypsies, agter een hegge in Essex, zo veronderstel ik, dat hy dwaas genoeg zou weezen, om my voor een gek te houden. Wanneer wy stil hielden by een Dorp, had ik voor een gewoonte, om 'er met myn Gids in te treeden; deeze, een Musulman zynde, en een Afstammeling van mahometh, droeg een groenen tulband, en werd daarom met eerbiedenis bejegend; en ik was van myne veiligheid verzekerd; dan, in de daad, in gewoone Turksche kleeding, gelyk ik droeg, zou ik, zo 't my voorkwam, even veilig geweest zyn. Ik zag onder de Inwoonders geene neiging, altoos, tot onbeleefdheden. De Dorpen bestaan meest uit jammerhartige verzamelingen van arme hutten, ruw zamengesteld, zonder eenigen smaak, vol vuiligheid, luizen, vliegen, en | |
[pagina 522]
| |
ongedierte; het Volk is havenloos gekleed, de kinderen loopen naakt; het gemeene volk draagt niets, dan een hembd en een onderbroek; in huisvesting en kleeding beide, moesten zy wyken voor alle Wilden, die ik immers zag. Op den zes- en twintigsten van Augustus, werd ik door rozetti, den Venetiaanschen Consul, ingeleid by den Aga mahommed, den vertrouwden Staatsdienaar van ismaël, den magtigsten der vier regeerende Beys. Hy gaf my zyne hand te kusschen, en teffens de belofte van brieven van bescherming en voorschryving door Turksch Nubia, als mede aan eenige Opperhoofden, diep landwaards in. - By een volgend onderhoud, verhaalde hy my, dat ik op myne Reis een Volk zou ontmoeten, 't welk het vermogen hadt, om zich in de gedaanten van verscheide Dieren te hervormen. Hy vroeg my, wat ik 'er van dagt? Ik oordeelde het niet raadzaam de onkunde, de eenvoudigheid en ligtgeloovigheid, van den Turk, aan den dag te leggen. En zeide, dat het een gedeelte van het Character van alle Wilde Volken uitmaakte dat zy groote Tovenaars waren; doch dat ik nimmer gehoord hadt van zo groote, als hy my de eere gedaan hadt, om te beschryven; dus het my zo veel te behoedzaamer op myne reis moest maaken; en dat ik, zo 't mogt gebeuren dat ik ze aantrof, in myn brief aan hem, dien ik beloofde te zullen schryven, een volkomener verslag van dit Volk zou geeven, dan hy tot nog ontvangen hadt. - Hy vroeg my, hoe ik zou kunnen reizen, zonder de taal des Volks, waar ik kwam, te kennen? Ik antwoordde hem door Woordenboeken. Ik zou hem even goed een bladzyde uit newton's Principia hebben kunnen voorleezen. - Hy keerde weder tot zyne fabelagtige vertellingen. Is het niet zeldzaam, dat de Egyptenaars (want ik spreeke van de Inboorelingen zo wel als van hem, wanneer ik deeze aanmerking maak,) tot nog toe, zich zo zeer door de toveryen laaten bedriegen? Was dit het zelfde Volk, 't geen de Pyramiden bouwde? Ik kan niet ontdekken, dat de Turken een beter denkbeeld hebben van onze verstandige bekwaamheden, dan wy van de hunne vormen. Zy zeggen van ons, dat wy een Volk zyn, die onze Zielen op het uiterste onzer vingeren draagen; hier door aanduiden- | |
[pagina 523]
| |
de, dat wy ze steeds te werkstellen, en dienstbaar maaken tot allerlei einden, en met vaardigheid en gemak alles verrigten, wat wy doen. De Muzyk-Instrumenten bestaan uit een Trommel en een Fluit: welke beide zeer gelyken na die Instrumenten in de Zuidzee, de Trommel is volmaakt gelyk aan den Trommel op Otaheite, en heb ik meer overeenkomsten gevonden tusschen de Egyptenaars en de Inwooners der Zuidzee-Eilanden: de Fluit is van Riet gemaakt, en bestaat uit een kort en lang stuk zamengevoegd; het geluid heeft veel van de Zakpyp, en is niet onbevallig. Al hun Muzyk gaat vergezeld of wordt beslooten met handgeklap. Vreemd deedt het my, dat de Vrouwen alhier met haaren mond een geluid maaken als dat der Kikvorschen, en dat dit Kikvorschen-muzyk altoos geslaagen werdt op Huwelyksfeesten, en ik geloof by alle andere gelegenheden van vrolykheid, als 'er Vrouwen tegenwoordig zyn. Ik heb de bestmogelyke naspeuringen gedaan, zints ik hier geweest ben, wegens den aart des Lands, 't welk ik zal doortrekken, van Sennar, Darfoor, Wangara, Nubia, Abyssinia, van andere genoemde, en my, by naame, onbekende Gewesten. Ik zou het my een geluk gerekend hebben, als ik u een beter berigt hadt kunnen geeven van deeze plaatzen, dan ik tot nog toe in staat ben te doen. 't Zal u in Engeland zeer zonderling voorkomen, dat wy in Egypte zo onkundig zyn van de Landen, die 's jaarlyks bezogt worden; de Egyptenaars weeten zo weinig van de Aardrykskunde, als de Franschen over 't algemeen, en nogthans zingen, dansen en arbeiden zy, gelyk deezen, zonder dat.’
('t Vervolg by de naaste gelegenheid.) |
|