Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrief van den Heer de la Lande, aan de schryveren van het Journal de Savans, over den naam, gegeeven aan de planeet, door den Heer Herschell ontdekt.myne heeren,
Toen de Heer Herschell, den dertienden van Maart MDCCLXXXI, eene nieuwe Star ontdekte, en het, naa verloop van eenige Maanden, bleek, met de daad, een Planeet te zyn, gaf hy aan dezelve den naam van Georgium Sidus, naar den regeerenden Koning van Engeland. Deeze Vorst is de erkentenis der Starrekundigen wel waardig; hy doet zeer groote kosten tot bevordering der Starrekunde, en, wanneer ik hem ten deezen | |
[pagina 470]
| |
jaars deswegen dankbetuigingen deed, in den naam van allen die deeze Weetenschap beoefenen, gaf hy my dit merkwaardig antwoord: is het met beter zyn Geld daar toe te besteeden, dan het uit te geeven, om 'er Menschen voor te doen dooden? Maar de Yver der Starrekundigen slaagde niet altoos gelukkis in het oprichten van gedenktekenen hunner erkentenisse, voor de Vorsten. Wanneer galilaei, in den Jaare MDCX, de Satelliten van Jupiter ontdekt hadt, wilde hy ze de Medicische Starren noemen; cassini wilde, aan de Satelliten van Saturnus, den naam geeven van Starren van Bourbon; 't werd niet aangenomen. Volksvooroordeelen wederstreesden van alle kanten, die Volksbevooroordeelingen verhinderden den uitslag. Terwyl herschell alleen met zyn erkentelyk hart, in 't geeven van dien Naam, te raade ging, raadpleegden anderen de Analogie, om dier Starre een Naam toe te voegen. Alle de andere Planeeten hebben Naamen in de Mythologie, geheiligde Naamen van de Goden der Oudheid. Jupiter en Saturnus zyn de Vaders der Goden. - De Heer poinsinet geloofde, dat de Naam van Cybele, (de Moeder der Goden) best zou voegen aan de Planeet naast aan Jupiter en Saturnus. - De Heer prosperin, beroemd Zweedsch Starrekundige, in aanmerking neemende, dat Neptunus een der Zoonen van Saturnus was, en dat men Jupiter den Broeder van Saturnus aan de eene zyde gesteld hadt, oordeelde, dat men zeer voegelyk Neptunus aan de andere zyde kon plaatzen, en verkoos dus die Planeet Neptunus te noemen. - De Heer bode, vermaard Starrekundige, te Berlyn, heeft de voorkens gegeeven aan den naam van Uranus, en veele Duitschers hebben hem hierin gevolgd. Te vergeefsch heb ik 'er, by hem, myne aanmerkingen tegen ingebragt. Ondertusschen is de Naam van Uranus, dien de Heer bode bestendig blyft geeven aan de Planeet door den Heer herschell ontdekt, eene ondankbaarheid omtrent hem, die deeze schoone Ontoekking deedt, en eene beleediging des Konings van Engeland, dien grooten Voorstander der Starrekunde, wiens Naam boven alle andere de voorkeus moest wegdraagen, indien de Naam des Ontdekkets niet nog meer onze erkentenisse verdiende. - Daarënboven is die naam van Uranus eene onbestaanbaarheid, zelfs in het stelzel der Mythologie. 't Is waar, | |
[pagina 471]
| |
dat sanchoniaton en diodorus zeggen dat Saturnus de Zoon van Uranus was; doch men weet tegenwoordig, dat dit Zoonschap eene enkele Allegorie is. Deeze Goden waren Kinderen des Hemels en der Aarde, dat is te zeggen van het Heelal; zy waren de eerste voortbrengzels; nooit is Uranus een weezenlyk Persoon geweest, gelyk men de eenvoudigheid gehad heeft, om te onderstellen, toen men zyn Naam aan de nieuwe Planeet gaf. Zulks heeft de Heer dupuis getoondGa naar voetnoot(*). Toen de Egyptische Priesters eene Theogonie vormden, door de Natuur tot eene Allegorie te maaken, werd de Aarde met de Vloeistof, die dezelve omgeeft, aangemerkt als het gedeelte des Heelals, 't welk de zaaden van alle sterflyke lichaamen in zich behelsde, en het middelpunt waar de bevrugtende werkzaamheid der Natuur begon. In de daad, de Hemel, die zich boven de Aarde uitbreidt, en in zyn wyd uitspanzel bevat, doet het beginzel van leeven en beweeging, 't welk in de Lugt en den Hemel werkt, op 's Aardryks schoot nederdaalen; 't zy door milde regens neder te storten, die de Planten voeden, en de Sappen groeikragt aan de Boomen bezorgen, 't zy door 'er warmte te verspreiden, die de zaaden doet uitspruiten, en de vrugten rypen: zonder zulks, zou de Aarde, aan eene onvrugtbaarheid en eeuwigen nagt blootgesteld, dood geweest zyn voor de geheele Natuur, en nooit den naam van Moeder der Stervelingen en der Goden ontvangen hebben. - Alle deeze betrekkingen tusschen den Hemel en de Aarde, die de vereeniging van den eenen met de andere noodzaaklyk doen worden, ten einde de algemeene oorzaak haare werkzaamheid bekome, werden, in den Allegorischen styl, door het woord Huwelyk uitgedrukt, en de Goden, eerste oorzaaken der Natuur, werden aangemerkt als twee Egtgenooten, die zich vereenigden, om de geboorte te geeven aan alle andere weezens; de een was de Man, de ander de Vrouw, de een de eerste der Goden, en de ander de eerste der Godinnen, wier Huwelyk de Aarde en de Hemelen bevolkte. In dit zelfde Vertoog, toont de Heer dupuis, dat die eigenste denkbeelden zich voordoen in de Stelzels der oude Wysgeeren, by de Chaldeen, de Egyptenaars, de | |
[pagina 472]
| |
Persiaanen, de Indiaanen en de Grieken, ze werden geheiligd, als den algemeenen grondslag van alle bespiegelingen over de Natuur. De Hemel, schryft plutarchus, scheen aan de eerste Waarneemeren toe de daaden van eenen Vader, de Aarde de verrigtingen van eene Moeder, te volvoeren; de Hemel was de Vader, dewyl dezelve de zaaden van vrugtbaarheid in den schoot der Aarde stortte, door de regenvlaagen neder te zenden; de Aarde, die ontvangende, werd vrugtbaar en bragt voort als eene Moeder. Macrobius en synesius, Bisschop van Cyrene, een groot Wysgeer, hebben dezelfde aanmerkingen gemaakt; een langen tyd vóór hun, hadt ocellus lucanus, Leerling van pythagoras, dezelfde zaak geleerd: 't was de oude Wysbegeerte in het Oosten. Het Geheeläl, schryft hy, is onvernielbaar, het is altoos geweest, het zal altoos zyn; het heeft geen begin gehad, en zal nooit een einde hebben; het besluit de voortbrenging in zich, en veroorzaakt de voortbrenging; de voortbrenging heeft plaats waar eene verplaatzing of verandering der deelen gevonden wordt, en de oorzaak, daar bestendigheid in de natuur is: waar uit blykbaar is, dat het aan de oorzaak der voortbrenginge toekomt te beweegen en te werken, en aan 't geen ontvangt, gemaakt en bewoogen te worden. De verdeelingen des Hemels zelve scheiden het onlydend deel der Wereld af, van dat geen welke zonder ophouden verandert, de lyn der onderscheiding, tusschen het Onsterflyke en Sterflyke, is de kring dien de Maan beschryft. Alles wat 'er boven is, is de wooning der Goden, wat 'er beneden is, het verblyf der Natuure en van tweedragt. Dewyl de Wereld onvoortbrengbaar is en onverderfbaar, is het noodzaaklyk, dat het beginzel, 't welk de voortbrenging in een ander dan zich bewerkt, en dat, 't welk ze in zichzelven bewerkt, ahoos te zamen bestaan hebben: het beginzel 't welk in een ander, dan zichzelven, werkt, is boven de Maan, en, 't geen in zichzelven voortbrengt, is de ondermaansche Wereld; de een is altoos beweegend, de ander altoos bewoogen; de een steeds bestunrende, en de andere steeds bestuurd. Met één woord, de zamenstelling der Wereld behelst de werkende oorzaak zo wel als de lydende oorzaak. Van dien aart zyn de eerste verdeelingen, welke de oude Wysbegeerte in de Natuur gemaakt, en gesteld heeft aan 't hoofd van bykans alle oorzaaken. De My- | |
[pagina 473]
| |
thologie behelst even dezelfde tafereelen, en vertoont ze ons aan 't hoofd van de Geslachtlyst der Goden en der Helden, Kinderen der Goden: dewyl de Mythologie niets anders is, dan de oude Wysbegeerte in berlige taal beschreven, en, in haare dichterlyke allegoriën, niets anders uitdrukt, dan de speeling der natuurlyke oorzaaken, en de verwantschap der werkende oorzaaken in de Natuur, tot Persoonen gevormd. Nu deeze volmaakte gelykheid tusschen de Leerstellingen der Wysbegeerte, en de Vercieringen der Mythologie, en de overeenstemming van de eene met de andere, met de tafereelen welke het beloop der Wereld aanbiedt, vinden wy in alle Theogoniën, of in de Wonderbaare Geschiedenissen, aan het hoofd van de Jaarboeken aller Volken geplaatst. Uranus en Ghe, de Hemel en de Aarde, zyn de eerste Goden door de Dichters bezongen, als of zy de eerste Koningen des Heelals geweest waren. Hesiodus, wiens geheele Theogonie niets anders behelst, dan de figuurlyke Historie van de Natuur en alle haare deelen, maakt van Ghe de Vrouw van Uranus, en plaatst deeze twee Egtgenooten aan 't hoofd der andere Goden, daaruit voort gesprooten, gelyk die ook aan 't hoofd praalen van alle de zigtbaare oorzaaken in de Wereld. - Apollodorus begint zyn lyst der Goden, in deezervoege: in den beginne was Uranus, of de Hemel, de Heer van gansch de Wereld; by zyne Vrouwe Ghe, of de Aarde, hadt hy veele Kinderen. - Proc us vangt mede aan met het Huwelyk van Hemel en Aarde. - Berosus, of de Schryver onder dien naam bekend, noemt den Hemel het Zaad der Wereld, den Vader der groote en kleine Goden, en geeft 'er Aretras ter Vrouwe aan, deeze noemt hy dezelfde met de Aarde, aan welke de Hemel de vrugtbaarheid instort. Dit is het zelfde denkbeeld, als waar mede virgilius de vrugtbaarheid der Aarde in den voortyd, in deeze verrukkende reg len, beschryft:
Tum pater omnipotens foecundis imbribus oether
Con ugis in gremium loetoe descendit, et omnes,
Magnus alit, magno commixtus corpore foetus.
georg. II. 325.Ga naar voetnoot(*)
| |
[pagina 474]
| |
By de Celten was de eerdienst des Hemels niet onderscheiden van dien der Aarde, deeze Volken beweerden, dat de een zonder de ander onvrugtbaar zou geweest zyn, en dat het Huwelyk deezer beiden het Heelal hadt voortgebragt. De Scandinaviers erkenden, voor den eersten Koning, den Hemel, en gaven hem de Aarde ter Vrouwe. Rudbek voegt 'er by, dat hunne Voorouders zich overtuigd hielden, hoe de Hemel, met de Aarde huwende, en zyne kragten met die zyner Egtgenoote paarende, de Dieren en de Planten hadt voortgebragt, - en dat zy 'er den eersten Koning der Scandinavieren van maakten. Men vindt, in de Boeken der Persiaanen, plaatzen, in welken de Hemel de Man, en de Aarde de Vrouw, genaamd wordt; de Indiaanen drukken dit denkbeeld uit in hunnen Godsdienst, door het zinnebeeldig teken van het werkend en lydend deel der voortbiengende Natuur; het berugte zinnebeeldig Standbeeld der Wereld, door de Bramins geheiligd, was half Man, half Vrouw. Men ziet dan, dat men allerwegen overeenstemde, om den Hemel en de Aarde, of het werkend en lydend deel der Natuure, aan te zien, als de twee eerste weezens, van welke alle andere voortgekomen zyn, en dat men ze in de Theogoniën als Goden geroemd hebbe; en heeft men ze, in de ondste geschiedenissen, als Koningen en Prinsen, ingevoerd, het geschiedde alleen, om dat de geheugenis der eerste denkbeelden verlooren geraakt was, en men derzelver Allegorischen Oorsprong vergeeten hadt. Doch, daar men thans dien zin wedergevonden heeft, kan men aan Uranus geen bestaan, weezenlyk onderscheiden van 't bestaan des Hemels, toeschiyven, en den naam van Hemel niet geeven aan een der kleinste Planeeten, welke zich aan den Hemel vertoont. - Het dunkt my, derhalven, myne Heeren, dat alle Starrekundigen zich behoorden te vereenigen, om eene Benaaming, zo verkeerd, zo slegt gegrond, en zo beledigend voor den Ontdekker van die Planeet, te verbannen. |
|