| |
| |
| |
Aanmerkingen over de hette en koude, de uitwaaseming, de jaarlyrsche weersge steltenisse, en den invloed des weers op 't menschlyk lichaam.
(Uit het Engelsch.)
Indien de Weêrsveranderingen afhingen van den loop des Jaars, en de Gesteltenis der Lugtstreeken bepaald wierden, door derzelver stand ten opzichte van de Zon, dat is door derzelver breedte, dan zou men een geregeld Beschouwend Stelzel van het Weêr kunnen vormen. Doch dit is zo verre van het geval te weezen, dat de breedte van eene Plaats niet aangemerkt konne worden als eene aanwyzing van de warmte of koude der Lugtsgesteltenisse: want wy vinden de heetste dagen in de koudste Lugtstieeken, en het koudste weer, ja zelfs bestendig liggende Sneeuw, in Landen, grenzende aan of onmiddelyk onder den Evennagtslyn; zo dat wy na eenige andere oorzaaken, buiten den onmiddelyken invloed der Zonnestraalen, moeten omzien.
| |
Van de Oorsprongen der Hette.
Schoon de Zon de eenige oorzaak der hette niet zy, is derzelver tegenwoordigheid ongetwyffeld de voornaamste oorsprong van Hette zo wel als van Licht; en derzelver aswezen de eerste bron van Koude. De Zon is, als 't ware, de ziel der wereld; alles herleeft op haare aannadering; alles verstyft op haar afwyken.
Een andere oorzaak van de Hette is de Aarde. Niemand heeft ooit ongerymd genoeg gedagt, om te onderstellen, dat de Menschlyke uitwaaseming moest toegeschreeven worden aan de lugt, die zyn huid omringt: dezelve heeft een inwendigen oorsprong, en wordt te wege gebragt door een hette van binnen, niet door de buitenlugt. Even zo is het met de aarde gesteld; die, door haare warmte aan den Dampkring mede te deelen, de strengheid der Winterkoude maatigt: 't zy wy veronderstellen dat deeze hette ontstaat uit een middelpuntsvuur of dat de Aardkloot, van de Schepping af aan, bedeeld is met eene hette, genoegzaam tot alle oogmer- | |
| |
ken, aan welke dezelve moet beantwoorden, is het, nogthans, blykbaar dat die hette vernieuwd en in stand gehouden wordt door den invloed der Zonne, en dat 'er altoos eene in stilte en onmerkbaar voortgebragte hette uit de Aarde ontstaat.
De naaste groote bron van hette is de verdikking der Dampen. Damp behelst in zich eene hoeveelheid van vuur; 't is dit vuur, 't welk dezelve een uitgebreiden staat doet aanneemen; verdikt zynde in eene vloeibaare gedaante, laat dezelve het vuur los, 't welk den omringenden Dampkring verwarmt; van hier het zoele Weer, dikwyls vóór het vallen des Regens.
| |
Van de Oorsprongen der Koude.
Gelyk de Aarde een der voornaamste oorzaaken is van Hette in den Dampkring, die dezelve omringt, zo is de afstand van de Aarde een bron van Koude; de grootste Koude heerscht in de hoogste gewesten des Dampkrings: want waar de wederwerking ontbreekt, veroorzaakt door eene drukking der oppervlakte, kan men slegts weinig uitwerking verwagten van de Zonnestraalen. Het wordt verder gestaafd door proeven met brandglazen, dat een heldere onbewolkte lugt geene hette van deeze straalen ontvangt. Van hier is, wanneer wy in een ligter lugt opklimmen, op een afstand van 's Aardryks oppervlakte, de Hette niet genoegzaam, om de Sneeuw te doen smelten: en vinden wy de hoogste Bergen, zelfs onder de Evennagtslyn, steeds met Sneeuw bedekt.
Eene andere veel werkende oorsprong van Koude is de Uitwaaseming. Dezelfde oorzaak, die de verdikking der Dampen een bron van Hette doet worden, maakt, dat de Uitwaaseming Koude voortbrengt: dewyl dezelve, in 't laatste geval, het vuur opslurpt, 't welk het in 't eerste uitlaat. Dit geeft, aan de deeltjes des Damps, derzelver lugtäartige gedaante. Wanneer het vuur voorkomt uit Vloeistoffen, daar door verwarmd, neemt het den loop na boven en sleept altoos eene dunne bedding van de Vloeistoffe mede, in de gedaante van Damp: dus maatigt de Uitwaaseming niet alleen de Hette door de Zonnestraalen veroorzaakt, maar is een groote bron van Koude.
| |
| |
| |
Van de Uitwaaseming.
De Hoeveelheid der Uitwaaseming, in onze Lugtstreek, is viermaal grooter van den 21 Maart tot den 21 September, dan van den 21 September, tot den 21 Maart.
De Uitwaaseming is grooter in evenredigheid, als het verschil in gesteltenisse tusschen de Lugt en de uitwaasemende oppervlakte, grooter is; schoon 'er, indien de Lugt 15 graaden kouder is, dan de uitwaasemende Oppervlakte, geene Uitwaaseming plaats heeft; maar eene bewaaring van vogt uit de Lugt.
De maate van Koude, veroorzaakt door Uitwaaseming, is altoos veel grooter, wanneer de Lugt warmer is dan de uitwaasemende Oppervlakte, dan die, welke voortgebragt wordt wanneer die Oppervlakte warmer is, dan de Lugt.
De Uitwaaseming is veel menigvuldiger, als de Lugt min bezet is met Dampen; en wordt gevolglyk kragtdaadig bevorderd door kouder Winden, in warmer Landen waaijende.
Grootlyks neemt de Uitwaaseming toe, door een stroom van Lugt, of Wind, gaande over de uitwaasemende Oppervlakte niet alleen, om dat de uitwaasemende Oppervlakte daar door toeneemt; maar ook, om dat 'er onverzaade Lugt steeds in bereik van dezelve gebragt wordt. Van hier heeft men doorgaans waargenomen, dat stille Dagen de heetste waren.
Streeken Lands, met Boomen of groeiende Gewassen bezet, laaten meer Damps uit, dan dezelfde oppervlakte, met Water bedekt. Op dit beginzel is het, dat de Lugt. omstreeks een woud of bosch, koeler wordt door de Uitwaaseming der Boomen en Struiken, terwyl de Planten zelve in een gemaatigder Hette gehouden worden, en beveiligd blyven voor de schroeiende Hette der Zonne, door den Damp, die de bladeren uitgeeven. Zo vinden wy, dat de schaduw der Boomen ons eene meerdere koelte verschaft, en ook aangenaamer is, dan die Gebergten of Gebouwen ons verleenen.
De Hette en Koude, van onderscheidene Gewesten, worden van het eene Land in 't ander overgebragt, door middel van den Wind.
| |
| |
| |
Van de Jaarlyksche Hette en Koude.
Binnen de 10 graaden van de Pool is zeer weinig verandering in de jaarlyksche Hette en Koude, en zo bestaat het ook binnen de 10 graaden van de Evennagtslyn.
De Lugtsgesteltenisse, in onderscheide Jaaren, verschilt by de Evennagtslyn zeer weinig; doch meerder en meerder als de Breedten de Pool nader komen.
Nauwlyks vriest het immer, dan op zeer groote hoogten, op Breedten beneden de 35 graaden; en nauwlyks hagelt het ooit op Breedten boven de 60 graaden.
Tusschen de Breedten van 35 en 60 graaden, op plaatzen digt by Zee, dooit het doorgaans wanneer de Zonshoogte 40 graaden is, en zelden begint het te vriezen voor dat de Zonshoogte beneden de 40 graaden daalt.
De grootste Koude, op alle Breedten in ons Halfrond, is doorgaans een halfuur vóór den opgang der Zonne; en de grootste Hette op alle Breedten tusschen de 60 en 45 graaden, 's namiddags tusschen twee en drie uuren.
Het koudste Weer heeft men meest in 't midden van January, en het warmste, in de maand July.
De Hette en Koude eener Lugtstreek hangt af van veele omstandigheden, byzonder van de ligging des Lands, deszelfs boogte, blootgesteldheid aan de winden, en den streek der Bergen welke men 'er in vindt. Alle Landen door hooge Bergen, of uitgestrekte Boschadien, tegen den wind beschut, zyn warmer dan die op dezelfde Breedte deeze beschuttingen derven.
De nabyheid van de Zee is eene andere omstandigheid, welke op de Hette en Koude der Lugtstreek werkt: dewyl dezelve de Hette van het Land maatigt, en den Dampkring tot eenen stand brengt, best geschikt voor onze Menschlyke Gestellen. In ons Halfrond zyn de Landen, die ten Zuiden van een ge Zee liggen, warmer dan die de Zee ten Zuiden hebben; dewyl de wind, die ze zou bekoelen, in den Winter verzagt wordt door over de Zee te gaan: terwyl Landen, ten Noorden van de Zee gelegen, in den Zomer, door den Zeewind bekoeld worden. Een Noorder of Zuider Ligging
| |
| |
aan Zee, maakt een Land warmer dan een Ooster of Wester Ligging.
Eilanden hebben grooter aandeel in de Lugtsgesteltenisse uit de Zee herkomstig, en zyn daarom warmer dan het Vaste land. De meeste groote Eilanden hebben derzelver grootste uitgestrektheid van het Noorden na het Zuiden. By ons zyn de Zuidelykste gedeelten naar evenredigheid warmer dan de Noordlykste. Een Keten Bergen doorloopt meestal de Eilanden in de richting van derzelver langte.
De grond van groote vlakten Lands heeft zyn aandeel in den invloed op de Hette en Koude: zo zullen Steenen, of Zand, rasser verhitten en bekoelen, en in een grooter maate dan de Aarde of Tuin-grond.
Groeijende Gewassen hebben zeer veel uitwerking op het veranderen der Lugtsgesteltenissen, en doen het Weer aan. Landen, met hout begroeid, zyn veel koeler dan die open liggen, en bebouwd zyn.
Sir william young levert ons een merkwaardig voorbeeld op, wegens de uitwerking van Bergen, om dampen op te houden, en regen voort te brengen: terwyl de uitwaasemingen uit de Boomen, op de oppervlakte, de lugt bekoelen; waarneemende, dat de vlakke en effen Barbados, en onze Leeward Eilanden, van droogte verschroeien en opsplijten, terwyl het hobbel en oneffen Dominica, St. Vincent, en Tabago, by aanhoudenheid, regen genieten, en fris en groen staan. - Men stemt algemeen toe, dat het by tyds wegneemen van houtgewas de dampen vermindert, en gevolglyk de Regen van een Land.
| |
Van den Invloed des Weêrs, op 't Menschlyk lichaam.
De Lugt doet 's Menschen gesteltenis aan, door haare zwaarte, haare vogtigheid, haare droogte, haare hette en haare koude. 'Er zyn twee kragten, die op het Dierlyk gestel werken, en ze zyn beide even noodig om de leevens-hette en leevens-beweeging in stand te houden. De eene kragt is die van den Dampkring, van buiten op de oppervlakte des lichaams drukkende; de ander die van de Lugt binnen in zich uitzettende: en deeze twee behooren elkander op te weegen.
Wanneer de Barometer hoog staat, werkt de druk- | |
| |
king der oppervlakte sterk op het Lichaam aan de buitenzyde des Lichaams waar door de Zenuwen versterkt worden: de bekleedzels der vaten oefenen derzelver wederwerking op de vogten daar binnen, het bloed wordt voortgestuwd, de afscheidingen worden bevorderd, het Lichaam is geheel werkzaamheid, en de Ziel in haare veerkragt. Sterke gestellen, gehard tegen de ongemakken des Weêrs, voelen geen of weinig hinder van eenige Weêrsverandering: maar tedere gestellen, of zieklyke, zyn aandoenlyk voor drukking of ontspanning, wanneer de zwaarte der Lugt vermindert: de kragt van binnen heeft geen genoegzaam Tegenwigt, de wederwerking der vaste deelen op de vloeibaare is zwakker, de wanden der vaten worden uitgezet, de spieragtige deelen opgespannen, het Lichaam is minder werkzaam, en de vermogens zwakker, dan gewoonlyk.
Als de Lugt vogtig is neemt dezelve de Leevens-hette weg, veroorzaakt eene aandoening van koude en huivering op de huid, belet de doorwaaseming, verschraalt het bloed, en doet het wateragtig vogt toeneemen, alsdan ontstaan 'er koortzen, waterzugt, zeere keelen, enz. - Als de Lugt te droog is, gelyk veelal by Noorde of Noord-Ooste winden, veroorzaakt zulks, door de fyner deelen der dierlyke vogten in de uitwaaseming weg te neemen, een dikbloedigheid, en verscheide kwaalen, naar de verschillende gesteltenissen der Lichaamen.
Van alle liggingen is misschien de meest gezondheid beloovende, die aan den voet van een hoogen berg, ten Zuiden ziende, met houtgewas 'er boven op, een drooge grond van zand of gruis, met een mengzel van leem, een loopend water, en groene weidlanden 'er voor; of de Zee met een steil en zuiver strand Daar mag de Gezondheid haaren zetel vestigen. Doch dat niemand denke, dat de wooning op zodanig eene plaats hem by de Gezondheid, met alle de voordeelen daaraan verknogt, zal bewaaren als hy de voorzigtigheid niet heeft om voor zichzelven te zorgen Alle de verscheidenheden van het wisselbeurtig Weêr, alle de Saisoenen, en alle de Hoofdstoffen, voeren kryg tegen den vadzigen en onmaatigen. |
|