| |
Bespiegelingen over de goedheid Gods in 't algemeen, omtrent alle Zyne schepzelen; en die in het byzonder welke Hy bewyst aan Zyne redemagtige wezens; en de groote verpligting van yder mensch uit dien hoofde aan zynen Schepper.
(Vervolg van bladz. 312).
Ik herinner my de onlangs gedane belofte, by gelegenheid myner Bespiegelingen over onze verlopen Levensdagen, de onzekerheid van het bepaald tydstip van ons sterven, en de weinige oogenblikken, welke ter onzer eigentlyke beschikking zyn; belovende toen vervolgens myne nadere overweging te zullen bepalen by 's menschen verpligting aan zynen Oneindigen Maker, en goedgunstigen Schepper; als mede by zynen pligt aan den Evenmensch, en eindelyk, wat hy zich zelve verschuldigd zy. - Drie stukken voorwaar, welke onze nadere betragting overwaardig zyn. - Laten wy ons voor tegenwoordig tot het eerste bepalen.
God boven alles lief te hebben; Hem te beminnen, Hem te stellen tot het eerste en voornaamste Voorwerp onzer liefde, onzer hoogachting - van onze eer, en van onzen dienst - van onze verootmoediging - van onze aanbidding - Ziet daar het eerste, en voornaamste Gebod - een Gebod, dat van den eindigen Sterveling niet strafloos kan overtreden Worden; want wien zyn wy onze eerste liefde verschuldigd, aan wien onze eer en aanbidding? - voorwaar niet aan eenig Schepzel; want al het Schepzel staat met ons in eene gelyke betrekking tot Hem, van wien wy onzen oorsprong ontvangen hebben. - Maar wy zyn onze eerste liefde, en
| |
| |
al onzen dienst verschuldgd aan een Wezen, dat Oneindig, Onathanglyk en Almagdg is - aan een Wezen, waar aan wy, en alles wat ons omringt, onzen oorsprong, onze wording te danken hebben - aan dat ééne Wezen, den Oorsprong, den Schepper, den Almagtigen Formeerder der Wereld - den wyzen Bestuurder aller dingen, den Oneindigen, den Onbegrypelyken. - Aan Hem alleen zyn wy onze eerste liefde en al onzen dienst verprigt te bewyzen - aan Hem, die by 's Werelds wording sprak - die dat majestueus bevel gas: ‘Daar zy Licht, en daar was Licht.’ - Aan Hem, die de Zon vormde, om de aarde des daags te verlichten, te verwarmen en te koesteren - die de Maan formeerde, om onzen aardbol te volgen, en den duisteren nagt met ontleende stralen flauw te verlichten - die in het wyduitgestiekte Hemelruim duizend van ontzaggelyke werelden gevormd heeft. - Hem zyn wy alle onze hefde, onze eerbied en Godsdienstige aanbidding verschuldigd. - Aan Hem, die de Opper Majesteit is, komt alle Liefde, Eer, Aanbidding en Dankzegging toe. - Is Hy niet de Almagtige, die den Hemel heeft uitgespannen, als een dunnen doek - die 'er met zyne hand de mate af nam - en wiens alvermogende Vingeten den loop der Starren rigtten? - Is Hy het niet, die het aardryk vestigde op zyne grondzuilen? die van de Worken zynen wagen maakt, en op de vleugelen des Winds wandelt? - de den Oeeaan doet bruischen, wanneer zyne Stormwinden loeijen, en aan dezelven zyne palen stelt, welke niet te overschreden zyn in euwigheid? - Zouden wy ons niet verootmoedigen, voor den Almagtigen, door wien de aarde geschud word, wanneer zyne vermogende Vingeren derzelver grondvesten doen waggelen? - wiens uitschietende Blixems, en klaterende Donders, de bozen doen zidderen, en die den vromen met vernederenden eerbied vervullen? - Hy toch is het, die Konmgryken doet opkomen, en te gronde gaan, - die de landen verheft door een woord sprekens, en op een enkelen wenk wereiddeelen vergruist, of in den diepen
afgrond doet verznken? - Hoe rechtmatig is het bevel, Hem zult gy heshebben boven alles - Hem alleen zuit gy dienen: - voor zyne Majesteit zult gy allen eerbied betoonen; want het komt Hem toe: voor Hem zon gy met ontzag en vreeze nederknielen, zyne gramschap nimmer torgen, op dat gy niet tot stos moogt vergruisd worden!
Dan is God, wegens zyne oneindige, zyne onbegrypelyke, Grootheid, alle onze liefde, onzen eerbied, onzen dienst, aanbidding en dankzegging waardig; hoe duur is al het rodenmagtig schepzel aan Hem verpligt, - daar Hy alles bestiert door eene ondoorgronoelyke Wysheid; - dag aan dag - | |
| |
ja ieder ogenblik, ontdekt men dezelve in alle zyne groote en verheven werken. - Hy doet zyn Zonne opgaan, en maakt het aardryk vrugtbaar door eenen milden regen. - Dagelyks waakt zyne alregerende Voorzienigheid over al het geschapene; zonder deze voorzorge zou de wereld wel dra in eene geheele woestheid en Bajert verkeren. - De wereld - het gansch Heelal, bestiert Hy langs de geschiktste, billykste, en allerwysste inrigtingen; langs eenen regel van vastgestelde bepalingen, van Wetten, die euwig en onveranderlyk zyn, om dat ze genomen zyn met de allervolmaaktste inzigten. - Geen Wezen, hoe verheven - hoe groot - of hoe min aanzienlyk voor ons oog, of hoe klein en veragtelyk, dat niet bestierd word door die zelfde Wetten, of daar aan niet onderworpen zou zyn. - Hoe onnagaanbaar de verscheidenheid der weezens ook zyn moge, welke in het Geheelal voorkomen, geen één van die, of de Almagtige bestiert dezelve alle naar hunnen aart, en naar de wetten, welke Hy zich daaromtrent voorgesteld heeft. - Allen moeten zy zich schikken naar den wil van Hem, die hen heeft voortgebragt. - ô Onbegrypelyke Wysheid! - Welk eene oneindige, onbevattelyke, kennis! - Wie der Stervelingen kan zulk eene ruimte doorzien? Zyne Wysheid, zo wel als zyne Almagt, is een dtepe afgrond, dien wy niet peilen kunnen! - In Hem leven wy, bewegen ons, en zyn wy; - in onzen God is alles opgewonden. - De Verborgenheden der toekomstige zaken zyn voor zyne alziende oogen naakt, en geopenbaard: - Hy verstaat van verre alle onze gedagten, de verborgenste overleggingen onzer harten zyn Hem tot één toe bekend. - Der menschen geheimste raadslagen zyn, lang voor ze ontworpen worden, reeds
aan Hem bekend en openbaar. - Nog eens - ô Aanbiddelyke Wysheid! onbevattelyke Kennisse! Wie der Stervelingen kan derzelver lengte, wydte en breedte overzien! - Zy gaat alle onze bevatting oneindig te boven! - Wie moet hier over niet gestadig, met eene heilige verwondering, uitroepen: ô Diepte der wysheid en der kennisse Gods; hoe ondoorgrondelyk zyn uwe oordeelen, hoe onnaspeurelyk uwe wegen! - Eere zy onzen God in de hoogste Hemelen. - Onzen God, die wonderen doet op de aarde! - Buigt u dan neder gy wereldbewoners! - Buigt u neder in het stof, en eerbiedigt uwen God, den Schepper en Opperbestuurder aller dingen!
Zo Almagtig - zo groot is onze God - onze God, die Hemel en aarde geschapen heeft! - zo onnaspeurlyk groot is Hy in Wysheid, - in Wysheid, die allen Verstand te boven gaat! - Dog zo groot is hy, niet alleen in Almagt en Wysheid, maar ook in onbegrypelyke Goedheid! - Wel
| |
| |
aan, laat ons deze volkomenheid in God een weinig nader by de stukken bepeinzen.
Hoe luisterryk - hoe heerlyk, schittert zyne Goedheid over al het schepzel, van zyne hand voortgebragt! - Zyne zorgdragende Goedheid gaat over alle dingen. - Hy onderhoud, bestiert en regeert al het Schepzelen heir. - Hy, de Bron van alle goed, de oneindige Bron van Goedertierenheid, is goed, de gantsche natuur draagt 'er de sprekendste bewyzen van. - Al wat wezen ontvangen heeft, van het allerkleinste tot het grootste; - van den Myt tot den Olyphant; - van den veragtelyken Mosch tot den hemel hoogen Ceder op den Libanon; - van het geringste, het weerloosste, het kleinste vliegend insektje, tot den fieren Adelaar; - van het tederste, en voor 't bloot oog onzigtbaar waterdiertje, tot den grootsten en schrikbarendsten Walvisch. - Deze allen worden door zyne Almagtige Vingeren bestierd. - Deze allen worden door zyne milddadige Goedheid onderhouden, - van al het nodige verzorgd, en overvloedig bezorgd. - Zo Liefderyk is onze God, dat 'er in de natuur nimmer voor het zelve gebrek is. - Des verkondigen niet alleen de Hemel en de aarde, maar ook alle derzelver Volheid, zyne Eer, zyne Heerlykheid en onbegrensde Goedheid. - Alle schepzelen zingen zynen Lof, vermelden des Heeren Grootheid, en zyne veelvuldige Goedgunstigheden; zy roepen alle als met luider stemme: ‘Gy ô groote God! gy onderhoud ons allen, - bekleed ons met schoonheden - schenkt ons Voedzel, en bewaart ons van geslagte tot geslagte.’ - En zouden wy, zyne edelste schepzelen hier op aarde, zouden wy zwygen, daar zyne Voorzienigheid, over al het geschapene gaande, een byzonder toeverzigt houdt over der menschen-kinderen; over hen, die beschonken zyn, met dat kostelyk voorregt boven alles, wat we in deze beneden-gewesten ontmoeten, - het onwaardeerbaar geschenk, de Rede! Daar zyne Voorzienigheid nog allerbyzonderst gaat, over hen, die van dat voorregt het vereischte gebruik maken. Zouden wy zwygen, die, door deze Rede geleid, de grootheid van onzen God, zyne onbeperkte Goedheid, gevoelen,
met de warmste ontwaarwordingen 'er iets van bezeffen, 'er veel van gevoelen - gevoelen.... dan nimmer in derzelver uitgebreidheid nagaan kunnen? - Moeten wy niet integendeel, door den gloejensten yver aangevuurd, den Lof van hem verkondigen, van wien wy dit vermogen ontvangen? - Zouden wy zwygen, daar Hemel en aarde, met alle derzelver Volheid getuigen van zyne Liefde, en van zyne onafinetelyke goedgunstigheden? - Vanwaar zullen wy begmnen - beginnen om Uwen Lof te vermelden? ô Allerhoogste! - ô Onuitputbare Bron van Goedheid! - Slaan wy onze oogen Hemelwaards - daar
| |
| |
- ja daar vertoonen zich Majesteit en Heerlykheid! - Vestigen wy ons gezicht op de lage aarde, - ô de aarde is vol van uwe goedertierenheden, - vol van aanbiddelyke Liefde, voor ons, uwe met Rede begaafde schepzelen! - Hier ontwaren wy eene Goedheid, die alles, - die alle onze beschryving - alle onze bevatting, te boven gaat. - Alles wat wy ontmoeten, - in alles ondervinden wy, dat uwe menschenliefde het heeft dienstbaar gemaakt aan ons heil, geschikt om ons ook in de beneden-gewesten gelukkig te maken. - Bergen en Valeien, Velden en Vlakten, Bosschen, Weiden en Beemden - Aarde en Zee, alles staat ons ten dienste. - De aarde levert ons, volop, van duizenderlei voedzel. - De Zee verschaft ons eenen milden overvloed. - Gy, oneindige Goedheid, schenkt ons, benevens het voedzel, alles wat wy tot ons tydlyk welwezen nodig hebben: Klederen om onze naaktheid te dekken, en ons tegen vele onheilen te beschermen; Vuur om ons te verwarmen, en het ons tot vele nuttige einden te doen dienen; Water om ons te reinigen, om den dorst te lessen, en om alles groei en leven te schenken; en by dit alles verleent gy ons ontelbare verkwikkelykheden, om ons het leven aangenaam en gelukkig te maken. - Dan, zou uwe Goedheid alleen in deze foort van zegeningen bepaald zyn? Neen! zy strekt zich veel verder uit, wyder dan myne tong uitspreken, dan myne pen die beschryven, kan. - Een allerdierbaarst geschenk, dat alles te boven gaat, is het, dat wy verwaardigd worden met de kennisse van U, ô Vader aller Goedheid. - Gy hebt ons begiftigd met een verstandlyk vermogen, waar door we van verre eenige flauwe trekken Uwer Heerlykheid bespeuren, en eenigermate Uwe onnavolgbare Volmaaktheden bezeffen: - terwyl gy ons tevens bedeelde met eene onderscheidenlyke Spraak, om, hoewel stamelende, Uwen Lof verstandiglyk te vermelden - Uwen oneindigen Lof verstandiglyk te verkondigen. - Met dit voorregt hebt Gy den Mensch, boven al het overig schepzel in dit ondermaansche, beschonken; -
een voorregt - dat hem altoos behoorde te vervullen, met den warmsten yver, om U, den Oneindigen, gestadig groot te maken, en te verheerlyken. Wie toch heeft onzen Geest verheven boven alles, wat op dit beneden-rond huisvest? - Gy immers hebt denzelven begaafd met het vermogen van overoverweging, - met de kragt van overdenking, van verstandige beschouwing van alles, wat zich rondom ons bevind - en van enige bevatting uwer onbegrensde volmaaktheden. - Aan U alleen, die alles in de Natuur gevormd hebt, die de beste orde bewaart, en van gene Uwer schepzelen Uwe liefdehand aftrekt, dan in de dringenste noodzakelykheid, zyn wy dat gunstig voorregt verschuldigd. - | |
| |
Zyt gy het daarenboven niet, die ons rigt naar de billykste Wetten - Wetten, die zo volmaakt instemmen met 's menschen natuur en geluk! - Ja, zyt Gy het niet - Gy oneindige Rechtvaardige God, die naar Recht, en billykheid, rigt? - Zyt Gy het zelve niet, die het middel hebt uitgedagt, en daargesteld, om, zonder kwetzing uwer Heiligheid - zonder kwetzing uwer Rechtvaardigheid, - aan den van U ver afgeweken Zondaar, Euwige Genade, onwrikbare Goedertierenheden, te kunnen bewyzen? - Zyt Gy het niet, die, langs dezen weg, aan al het menschdom, aan moedwillige Overtreders - Overtreders, die uwe Wetten en bevelen met baldadige voeten vertrappen, eene Euwige Genade in Jesus Christus wilt aanbieden? - Wilt Gy ze hun niet dadelyk schenken? - Eene Euwige Gelukzaligheid - eene onberekenbare Heerlykheid, die nooit ooge gezien, nooit oore gehoord heeft, noch immer in 's menschen hart is opgekomen? - ô Ja, zo goedertieren zyt Gy! - Wel aan dan, Loof den Heere onze Ziele, en vergeet gene Zyner Goedertierenheden! - Loof Hem met dankzeggingen en lofzangen! - Overdenk Zyne Liefde, Zyne Wonderen, de bewyzen Zyner Goedgunstigheid, in stille overdenkingen dag en nagt! - Loof den Heere onze Ziele, en vergeet gene Zyner Weldadigheden! Dat onze tongen Hem loven; onze lippen den veelvuldigen lof vermelden van Hem, die
ons dag aan dag overlaad met Zyne Goedertierenheden; - die ons Zyne Euwige Genade in Jezus Christus schenken wil! - ô Heere myn God! Laat my U vrezen alle de dagen mynes levens, en doet my wandelen in de paden des rechts! - Schenk my, aanvankelyk, uwe onveranderlyke Genade in den Borg en Middelaar Jezus, die Genade, in welke hare volkomenheid ondervonden word in de gewesten der Euwigheid!
C. v.d. G. |
|