Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurlyke historie van den Kameel-pardel.(Getrokken uit de Voyage de m. le vaillant, dans le interieur de l' Asrique par le Cap de Bonne-Esperance, dans les anneés MDCCLXXX tot MDCCLXXXV.)
‘Waar wy gelegenheid aantreffen om de Natuurlyke Historie toe te lichten, en het belangryk genoeg vinden, door eene Afbeelding, voorheen gebrekkig gegeeven, te verbeteren, zyn wy steeds gereed om 'er een plaats in ons Mengelwerk aan in te ruimen. | |
[pagina 417]
| |
Hebben wy daar door meermaalen dank verworven by onze Landgenooten, wien de Werken, in welke dusdanige Beschryvingen en Afbeeldingen voorkomen, of niet verstaanbaar, of te omslagtig en te kostbaar zyn, wy zullen dien op meuw, zo wy vertrouwen, verdienen, door het volgende Verslag van den Kameel-PardelGa naar voetnoot(*), gepaard met eene Afbeelding van dit hoogst zonderlinge Dier, zo als dit beide ons voorkomt in de boven aangeduide Reize van den Heere le vaillant, die ons veele nieuwe voorwerpen in de Natuurlyke Historie ontdekt heeft, waar van wy voor hebben, by gelegenheid, gebruik te maaken.’
* * *
Niettegen staande men zo veel, en op zo verschillende wyzen van de Giraffe of den Kameel-Pardel gesprooken heeft, en ondanks de sraaije en naar de kunst opgestelde Verhandelingen over dit voorwerp der Natuurlyke Historie, heeft men tot heden nog geen bepaald en nauwkeurig denkbeeld van de gedaante van dit Dier, en weet nog veel minder van deszelfs Leevenswyze, Smaak, Character en Organisatie. Schonk de Hoogte onder de Viervoetige Dieren den voorrang, de Kameel-Pardel zou onbetwist met denzelven moeten vereerd worden. Het Mannetje, 't welk ik in myne Verzameling bewaar, en welks Afbeelding hier nevens gaat, haalde, wanneer ik 't zelve, naa dat het afgemaakt was, mat, zestien voeten en vier duimen van den Hoef tot aan het einde zyner Hoornen of Gewey. Ik gebruik deeze twee bewoordingen alleen om my te doen verstaan: want ze zyn beide even ongepast, vermids de Kameel-Pardel noch Gewey noch Hoornen heeft; maar, tusschen de beide Ooren aan het bovenste uitstek van den Kop, verheffen zich, rechtstandig en evenwydig, twee deelen van het Bekkeneel, die, zonder eenige afscheiding, tot de langte van acht of negen duimen uitsteeken, van boven rondagtig uitloopen, en gekroond zyn met rechte en stevige hairen, | |
[pagina 418]
| |
die 'er verscheide lynen boven uitsteeken. Het Wyfje is doorgaans veel laager dan het Mannetje; uit alle die ik gelegenheid vond te zien of te dooden, heb ik voor een algemeenen regel mogen opmaaken, dat de Mannetjes vystien of zestien voeten hoog zyn, en de Wyfjes niet meer dan dertien of veertien voeten kunnen haalen. Grootlyks zou hy zich bedriegen, die, uit de opgegeevene maat, over de sterkte en zwaarlyvigheid van dit Dier wilde oordeelen. Bykans zou men mogen zeggen, dat het geheel uit Hals en Beenen bestaat. In de daad, een oog, gewoon aan de diklyvige en lang gestrekte Viervoetige Dieren in Europa, ontdekt geene evenredigheid altoos tusschen eene Hoogte van zestien voeten en eene langte van zeven voeten, zo als het Lyf is, van den Staart tot de Borst gemeeten. Eene andere wanstaltigheid, als men het daar voor moge houden, doet zich op in het onderscheid tusschen het voorste en achterste gedeelte. Het eerste is by de Schoft van eene aanmerkelyke dikte; maar het laatste zo dun, en zo weinig gevuld, dat het een en ander niet schynt tot het zelfde Dier te behooren. De Natuurkundigen en Reizigers, van den Kameel-Pardel spreekende, slemmen overeen, met aan de Achterpooten slegts de halve langte van de Voor-pooten te geeven. Maar, hebben zy, in goeden ernst gesprooken, het Dier gezien? of, zo zy het zagen, 't zelve met aandagt waargenomen? - Een Italiaansch Schryver, die zeker den Kameel-Pardel nimmer onder het oog hadt, heeft in een Werk, getyteld: Deseriptions degli Animali, in den Jaare MDCCLXXI te Venetie uitgegeeven, eene Afbeelding van den Kameel-Pardel geplaatst. Eene Afbeelding, zeer nauwkeurig opgemaakt uit alle voorheen in 't licht gegeevene Tekeningen; maar deeze naauwkeurigheid zelve doet die Afbeelding zo belachlyk worden, dat men dezelve, aan den kant des Italiaanschen Schryvers, voor een vinnige doorstryking konne houden van alle de beschryvingen, die, tot nog, van dit Dier in 't licht kwamen, en tot heden herhaald wierdenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 419]
| |
Gillius heeft onder de OudenGa naar voetnoot(*), die ik ken, ons de nauwkeurigste Beschryving van den Kameel-Pardel gegeeven; hy schryft stellig ‘de Giraffe heeft vier Pooten van dezelfde langte; maar dat de Voor-dyen zo lang zyn, in vergelyking van de Achter-dyen, dat de Rug van het Dier gelyk een Huisdak schynt af te hangen.’ By aldien gillius door de Voor-dyen het Schouderbladsbeen verstaat, is zyne Waarneeming ten vollen gegrond, en stem ik geheel met hem in. - 't Zelfde kan ik niet zeggen van 't geen wy by heliodorus leezen: indien wy anders aanneemen dat hy van den Kameel-Pardel spreekt; wanneer hy aan den Kop van het Dier slegts de dubbele grootte geeft van den Kop eens Struisvogels, zou men moeten besluiten, dat de dingen, zedert zyn tyd, niet weinig veranderd zyn, en dat de Natuur, in dat tydsverloop, de eene of de andere soort dier Beesten, byster groote veranderingen heeft doen ondergaan. Naardemaal de Hoorns aan het Bekkeneel gehegt zyn en 'er een gedeelte van uitmaaken, gelyk ik boven reeds aanmerkte, kunnen dezelve nooit afvallen. Ze zijn geen vast en hard lichaam gelijk de Hoorns der Herten, ook niet van een zamenstelling die overeenkomt met de Hoorns der Runderdieren; nog veel minder bestaan ze, gelyk de Heer de buffon onderstelt, uit aan elkander gegroeid Hair. Ze zyn alleen eene kalkbeenige zelfstandigheid, vol van een onnoemlyk getal porien, gelyk alle beenderen, over de geheele langte bedekt met kort en ruw hair, 't welk geen de minste overeenkomst heeft met het zagte dons, 't geen men waarneemt by het vernieuwen van de Hoorns der Reebokken of Herten. De Asbeeldingen van den Kameel-Pardel, in de Werken der Heeren de buffon en vosmaer voorkomende, zyn over 't geheel gebrekkig. Men heeft de Hoorns spitspuntig doen uitloopen, 't welk vlak tegen de waarheid strydt: in stede van de Maanen niet verder dan tot de Schoft te brengen, heeft men die tot aan den | |
[pagina 420]
| |
wortel van den Staart verlengdGa naar voetnoot(*); eene onwaarheid, welke, gevoegd by eene menigte andere, die veelvuldige Afbeeldingen, ten onrechte door de hoogagting der Schryveren, die ze voor egt erkennen, als waar aangenomen, ontluistert, en geheel nutteloos voor de Weetenschap maakt. Het Mannetje zo wel als het Wyfje is gevlakt. Nogthans kan men dezelve, buiten aanmerking van de ongelykheid in Grootte, zeer wel, en zelfs op een verren afstand van elkander onderkennen. Het Mannetje heeft, op een ligt graauwen grond, groote, donkere, en bykans zwarte vlakken: die van het Wyfje zyn, op een dergelyken grond, van eene geele kleur, 't geen dezelve min doet assteeken. De jonge Mannetjes hebben eerst de kleur der Moeder, maar de vlakken worden bruinder naar gelange zy ouder en grooter worden. Het voedzel deezer Viervoetige Dieren bestaat voornaamlyk uit Boombladeren; die van de Mimosa, byzonder eigen aan den Oord, waar zy zich onthouden, hebben by hun de voorkeuze. Gras maakt ondertusschen ook een gedeelte huns Voedzels uit, zonder dat zy, om te graazen, of te drinken, gelyk men verkeerdlyk beweerd heeft, behoeven te knielen. Dikwyls gaan zy nederleggen, zo om te herkaauwen als om te slaapen: waardoor zy veel Eelts aan het Borstbeen bekomen, en ook hunne kniëen altoos zeer met soortgelyk een uitwas bezet zyn. Had de Natuur aan den Kameel-Pardel eene grimmige geaartheid toegedeeld, zou dit Dier gewisselyk reden gehad hebben om zich des te beklaagen: dewyl het zeer geringe middelen, os ten aanval, of ter verdeediginge, bezit. Doch 't zelve is van eene vreedzaame en vreesagtige geaartheid. Het ontvliedt het gevaar, en verwydert zich op een zo snellen draf, dat een goed Paard werk vindt om 't zelve by te houden. Te verre gaat men, ondertusschen, met te zeggen, gelyk zommigen gedaan hebben, dat de Kameel-Pardel | |
[pagina t.o. 420]
| |
DE KAMEEL-PARDEL.
| |
[pagina 421]
| |
geheel niet in staat is om zich te verweeren: want ik weet, met zekerheid, dat hy, door achteruit te slaan, den Leeuw afmat, moedloos maakt en zelf verjaagt. - Nooit heb ik gezien, dat hy eenig gebruik van zyne Hoorns maaktGa naar voetnoot(*). Men zou deeze, derhalven, voor nutloos kunnen aanzien, ware het geoorloofd de Wysheid en Voorzorgen in twyfel te trekken, welke de Natuur weet aan te wenden, en waarvan zy ons met altoos de redenen laat begrypen. |
|