Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 409]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Proeve, om aan te toonen dat het haanengekraai, 't geen apostel Petrus hoorde, het blaazen op een trompet was.(Uit het Engelsch.)
Ik geloof, dat de meeste Schriftuurverklaarders zamenstemmen, om de woorden van christus tot petrus, Voorwaar zeg ik u, dat gy, in deezen zelfden nagt, eer de Haan gekraaid zal hebben, my driemaal zult verlochenen, matth. XXVI: 34, in dien zin verstaan, dat, vóór zeker Tydsverloop, de Apostel driemaalen die schandvolle Verlochening zyns Meesters zou pleegen. Maar deeze verklaaring, hoe redelyk ook, redt ons niet uit eene zwaarigheid, ontstaande uit het 75ste vs., en terstond kraaide de Haan. - De verhaalen van alle de Euangelisten zijn geenzins overeen te brengen met het denkbeeld, dat 'er enkel zulk een Tydperk zou verloopen vóór de Verlochening van petrus; want zy allen schryven uitdruklyk, dat 'er een Bedryf plaats hadt, dat 'er een Geluid geslaagen wierd. By marcus XIV: 68, leezen wy, en hy ging buiten in de Voorzaale, en de Haan kraaide, en vs. 72, en de Haan kraaide de tweedemaal. Lucas berigt ons XXII: 60. En terstond als hy nog sprak kraaide de Haan. En joannes XVIII: 27, petrus dan lochende het wederom, en terstond kraaide de Haan. 't Is onmogelyk deeze uitdrukkingen enkel door het stellen van zeker Tydsverloop uit te leggen. Verre weg de meesten, zo ik niet twyfel, verbeelden zich dat dit Gekraai het Gekraai was van een gemeenen Haan; doch dan zou, om tot te grooter verzekering dat deeze Voorzegging wezenlyk en daadlyk vervuld was, den byzonderen Haan moeten zyn aangeweezen; 't zy, by voorbeeld, de Haan van pilatus of van nicodemus; en hadt deeze opgepast moeten worden door bevoegde en geloofwaardige getuigen, om | |
[pagina 410]
| |
ons te verzekeren, dat de aangeduide Haan niet gekraaid hadt geduurende den geheelen nagt, vóór den tyd dat petrus zynen Heer driemaal verlochende. De woorden der Euangelisten moeten blykbaar gebragt worden tot een byzonderen Haan, anders moeten wy, in stede van één wonderwerk, 'er eene menigte veronderstellen: want dan moeten alle de Haanen in Jerusalem wonderdadig wederhouden weezen van kraaijen, tot dat petrus driemaal zynen Meester verlochende, op welken tyd alle hunne tongen werden losgelaaten. Niet gering zyn deeze zwaarigheden, en worden zy niet weinig vermeerderd, door 't geen de Rabbynen ons melden, dat 'er geen Haanen in Jerusalem waren: ze werden daar, en omstreeks, volgens hunne opgave, niet toegelaaten, uit hoofde van de heiligheid der plaatze. 't Is, te deezer oorzaake, dat de hedendaagsche Jooden niet nalaaten te spotten met deezen Haan. Zie wetstein, op matth. XXVI: 75. Ik onderneem eene Uitlegging in 't midden te brengen, die ontheven is van alle deeze tegenwerpingen, en, myns oordeels, alle zwaarigheid wegneemt. Vooraf stel ik vast, dat Jerusalem eene Stad was, waar in Krygsbezetting lag, en wel eene van ten minsten duizend Man, terwyl 'er zich, op de Hooge Feesten, een veel grooter aantal bevondt. Van hier zien wy, dat lysias de Overste, op één tyd, twee honderd Krygsknegten, zeventig Ruiters, en twee honderd Schutters kon uitvaardigen, en nogthans de post genoegzaam bezet houden, handel. XXIII: 23. Deeze Krygsbenden waren gelegerd op het Kasteel Antonia, 't welk over den Tempel zag, onder 't bevel eens Oversten. De Krygsgebruiken, derhalven, die plaats hadden by de Romeinen in het aanstellen en aflossen der Wagten, en wat men daar by deedt, vondt ook plaats te Jerusalem. 't Is wel bekend, dat de Romeinen, zo wel als de Grieken, den nagt verdeelden in vier Wagten, elk van drie uuren: dat is, van zes uuren, in den avond, tot negen uuren, van negen tot twaalf uuren, van twaalf tot drie, en van drie tot zes, uuren. Deeze worden by den Euangelist marcus XIII. vs 35 in deezervoege aangeduid: zo waakt dan: want gy weet niet wanneer de Heere des Huizes komen zal, Laat, of te Middernagt, of met het Haanengekraai, of in den Morgen- | |
[pagina 411]
| |
stond. Deeze Waakuuren of Wagten, (want de woorden φυλακη & κυςωδια, worden de een voor het andere gebruikt,) werden aangekundigd door het steeken van een Trompet, en wanneer de eene Wagt de andere afloste, werd de Trompet geblaazen. De vier Wagten werden geslooten door het blaazen op een Hoorn. Drakenborch zegt, de laatste Trompet, die ten drie uuren in den Morgenstond blies, liet men driemaal hooren, om het kraaijen van een Haan na te bootzen; doch uit de woorden van ausonius, was het de Hoorn, die driemaal blies; dit maakt de naarvolging nog sterker! Aan den voet der bladzyde breng ik, uit ontelbaare bewyzen voor dit stuk, alleen als voldoende de volgende byGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 412]
| |
Uit deeze stukken blykt, dat de Wagten afgelost wierden met het blaazen op een Trompet. De twee laatste werden beiden het Haanengekraai geheeten: dewyl de Haanen doorgaans omtrent dien tyd kraaijen. Maar, dewyl de Trompet by deeze Wagten geblaazen werd, hadt dit Geblaas den naam van het Kraaijen van den eersten Haan, en het Kraaijen van den tweeden Haan. En inzonderheid werd het laatste steeken van de Trompet het Kraaijen van den tweeden Haan geheeten, dewyl, gelyk ausonius zegt, die Trompet driemaal geblaazen werd: 't geen, naar de aanmerking van drakenborch, in nabootzing van den Haan geschiedde. Zy zonden, gelyk graevius schryftGa naar voetnoot(*) hunne Wagten uit, en verdeelden ze door een Trompet; vanwaar goede Schryvers aan deeze Wagten den naam van Trompetten geeven, als de eerste, tweede, derde, en vierde Trompet, dat is Wagt. Maar de twee laatste Wagten noemden zy niet alleen de derde en vierde Trompet: maar, zo als wy gezien hebben, het Kraaijen van den eersten Haan, en het Kraaijen van den tweeden Haan. Zo noemt aristophanes, gelyk whitby hem aanhaalt, bykans met dezelfde woorden van marcus, de vierde Trompet οτε το δευτεξον αλεκτϩυων εφεγτετο, wanneer de tweede | |
[pagina 413]
| |
Haan kraaide. En juvenalis, Sat. IX. v. 100. Quod tamen ad cantum Galli facit ille secundi; 't geen hy doet op 't Kraaijen van den tweeden Haan. Deeze Schryvers gewaagen van het Kraaijen van den tweeden Haan, 't welk marcus uitdrukt door, de Haan kraaide de tweede maal. Ik besluit, derhalven, dat, wanneer onze Heer voorspelde, dat eer de Haan tweemaalen zou gekraaid hebben, petrus hem driemaal zou verlochenen, hy dit niet liet aankomen op 't geen nooit met nauwkeurigheid kon bepaald worden, of ashing van een Dier; maar op een ding dat zeker en bestendig was - de Trompet, blaazende by de vierde Wagt. Hierby merk ik aan, dat deeze Wagt waarschynlyk voor een gedeelte geplaatst was op 't Kasteel van Antonia, 't welk over den Tempel zag: want wy vinden dat lysias het oproer in 't Voorhof der Heidenen ontdekte, op 't oogenblik dat het ontstondt. De Overste, vreezende dat paulus in stukken zou gescheurd worden, beval de Soldaaten na beneden te gaan, hem met geweld van onder hun weg te neemen, en in het Kasteel te brengen. Indien, derhalven, de Trompet zich liet hooren van zulk een hoogte, moest het gemaklyk gehoord kunnen worden door de gantsche Stad, en inzonderheid in 't huis van cajaphas, 't geen niet verondersteld kan worden op een grooten afstand van den Tempel gestaan te hebben. Althans kon dit geluid dit huis veel gemaklyker bereiken dan een Haanengekraai. |
|