Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEchte gedenkschriften van het leeven en de menschlievende verrichtingen van wylen John Howard, Esq. L.L.D. et F.R.S.(Uit het Engelsch.)
(Vervolg en Slot van bladz. 341.)
De medelydende deelneeming met, en steeds werkende aandagt op, de rampen der ongelukkige Gevangenen, eerst in den Heer howard opgewekt, door zyne eigene Gevangenis in Frankrijk, waar van wy hier boven gesprooken hebben, werkten nu in ruimer kring door de pligten aan zyn Ampt als Hoog Sherif in Bedford. Deeze bediening bragt de ongelegenheden, waar aan de Gevangenen onderhevig waren, nader onder zyn oog. Hy bevondt dat 'er zeer veele misbruiken sland greep n, en dat het lyden der Gevangenen groot was. Om deeze mis ruiken te weeren, en dit leed te verzagten, ging hy de voornaamste Gevangenhuizen in de nabuurschap bezoeken. In deeze bevondt hy, dat dezelfde misbruiken en elenden plaats greepen; veele Gevangenen, zo Schuldenaars als zwaarder Misdaadigers, aan de Gevangeniskoortzen en Kinderziekte stierven. Dit zette hem aan om verder afgelegene Gevangenissen te gaan zien; en hier mede hadt hy zulke vorderingen gemaakt, dat het Huis der Gemeente het raadzaam oordeelde hem, over dit Onderwerp, te raadpleegen. De uitslag was het vervaardigen van twee Bils - het eene om voor de Gezondheid der Gevangenen zorg te draagen - het ander, tot verhgting der geenen die geslaakt werden, tot voorkoming, dat zy niet gevangen bleeven, gelyk voorheen menigmaal gebeurde, om het niet betaalen hunner Gevangenisschulden. Door deeze Acten werd de traan van veeler oogen gewischt, en de Wetgeevende Magt kreeg den zegen der geenen die op 't punt stonden van om te komen. - Te deezer gele- | |
[pagina 397]
| |
genheid ontving de Heer howard de hooge eer der dankbetuiging van het Huis der Gemeente. By de algemeene Verkiezing in den Jaare MDCCLXXIV, kwam de Heer howard te Bedford op den dag der Verkiezing in aanmerking, om die Plaats in het Parlement te vertegenwoordigen, met zyn Vriend en Bloedverwant de Heer whitbread. Hunne Mededingers, Sir william wake en Mr. parrowe werden weder aangesteld. Er volgde eene beroeping op aan 't Huis der Gemeente, wanneer Sir wiliiam wake en Mr. whitbread als wettig verkooren verklaard werden. Schoon de Heer howard zich dus te leurgesteld vondt in het vooruitzigt, om zyn Plans tot verbetering der Gevangenissen kragtdaadiger ten uitvoer te brengen, door zyne tegenwoordigheid in het Parlement, zette hy onvermoeid zyn groot oogmerk voort. - In gevolge van een Acte van het 19de Jaar der Regeeringe van zyne tegenwoordige Majesteit, tot het oprichten van Verbeterhuizen, werden wylen Dr. fothergill, Mr. howard en george whatley Esq., Thesaurier van het Vondeling Hospitaal, tot opzigters daar over aangesteld. De Doctor en de Heer howard koozen tot eene plaats, om deeze Huizen te bouwen, een plek gronds, niet verre van de stede waar de Kapel te Pentonville Islington onlangs gebouwd is. Mr. whatley, in tegendeel, wilde dezelve gebouwd hebben op of naby het Isle of Dogs, tegen over Greenwich. Naardemaal dir verschil van gevoelens niet kon vereffend worden, eindigde 't zelve met den volgenden brief van Afstand, door den Heer howard gezonden aan den Graaf bathurst, Lord President van den Geheimen Raad, in January MDCCLXXXI.
‘mylord! Toen Sir william blakstone my overhaalde om Opzigter te weezen over de Gebouwen, bestemd tot Bewaarplaatzen van zekere Misdaadigers, bield ik my verzekerd, dat myne Waarneemingen, over soortgelyke Gestichten in vreemde Landen, my eenigermaate in staat zouden stellen om de behulpzaame hand te leenen aan de volvoering van de Vaststelling in het 19de Jaar der Regeeringe van zyne Ma esteit. Met deeze hoope, en het vooruitzigt, dat ik gepaard zou worden met mynen nu overleden Vriend, Dr. fo- | |
[pagina 398]
| |
thergill, wiens wenschen en inzigten, ten aanziene van dit onderwerp, volmaakt met de myne strockten, nam ik bereidvaardig de aanstelling van zyne Majesteit aan, en heb zints dien tyd ernstie getragt aan het oogmerk te beantwoorden; doch, naa het verloop van twee Jaaren, heb ik het verdriet van te zien, dat zelfs niets voorloopigs is vastgesteld. De plaats, waar deeze Gebouwen zouden gesticht worden, heeft eene stoffe van hardnekkigen twist opgeleverd, en is tot op dit oogenblik onbeslist. Derhalven oordeelende uit het voorledene, dat eene verdere opoffering van myn tyd waarschynlyk niets zal afdoen tot het volbrengen van het Plan, en nu door den dood van Dr. fothergill beroofd zynde van den bystand eens bekwaamen Amptgenoots, verzoek ik uw Lordschap verlof, om myn besluit, dat ik van allen verder aandeel in dit Werk aszie, bekend te maaken, en te verzoeken, om voor den Koning myne nederige bede te brengen, dat het zyne Majesteit moge behaagen, myn afstand aan te neemen, en een ander Heer in myne plaats tot Opzigter te benoemen. Ik heb de eer van te zyn, enz. john howard.’
Onvermoeid in het voortzetten van een werk, waar toe hy dagt dat de Voorzienigheid hem byzonder geschikt hadt! reisde de Heer howard, in 't Jaar MDCCLXXV na Frankryk, Vlaanderen, Holland en Duitschland, en in 't Jaar MDCCLXXVI bezogt hy deeze Landen weder, zyne reis tot in Zwitzerland uitstrekkende. De uitslag van deeze werkzaame naaspeuringen gaf hy in 't Jaar MDCCLXXVII in 't licht. Het Werk was getyteld: The State of Prisons in England and Wales; with Preliminary Observations, and an Account of some foreign Prisons. Bezorgd om de Wetgeevende Magt de noodzaaklykheid aan te toonen van eene verdere en kragtdaadiger Verbetering der Gevangenissen, ondernam hy eene derde Reize door de Pruissische en Oostenrijksche Landen. Deeze volbragt hy in het Jaar MDCCLXXVIII, en strekte zyn Reis uit door Italie; eenige Landen, voorheen door hem bezogt, op nieuw doortrekkende. De Waarneemingen, welke hy op deezen Tocht deedt, gas hy in 't Jaar MDCCLXXX uit, in een Appendix to the State of the Prisons in England | |
[pagina 399]
| |
and Wales: containing a farther Account of foreign Prisons and Hospitals, with additional Remarks on the Prisons of this Country. In 't zelfde Jaar gaf hy een tweede uitgave van The State of Prisons. - Wenschende verdere kennis te verkrygen van dit belangryk onderwerp, gaf hy in 't Jaar MDCCLXXXI nogmaals een bezoek aan Holland, en eenige Steden in Duitschland. Hy ging ook na de Hoofdsteden van Deenemarken, Zweeden, Rusland en Poolen, en keerde, over Frankryk, Vlaanderen en Holland, in den Jaare MDCCLXXXIII, te rug. Het hoosdzaaklyke deezer Reize vermeldde hy in eene derde Uitgave van The State of Prisons, in 't Jaar MDCCLXXXIV. In het voortzetten deezer Reizen, waren de Gevangenissen en Hospitaalen de eenige Voorwerpen van des Heeren howards onderzoek, en, om de volledigste kundschap op te doen, liet hy zich door geene zwaarigheden wederhouden, of door gevaaren afschrikken. - Te Parys zynde, begeerde hy de Bastille te zien, en weetende hoe weinig een staatlyk verzoek ten dien einde zou betekenen, naderde hy stoutmoedig de poort, klopte aan, drong terstond door de wagt heen, tot de ophaalbrug, voor den ingang van het Kasteel; maar terwyl hy dat verblys van elende beschouwde, kwam een Officier buiten, die hem verpligtte heen te gaan. In het verloop van vier Eeuwen, van de grondvesting tot de verdelging der Bastille, was de Heer howard misschien de eenige Persoon, die zich ooit genoodzaakt vondt dit Gebouw met wederzin te verlaaten. Te Rome en te Lissabon tragtte hy verlof te krygen, om de Gevangenhuizen der Inquisitie te bezigtigen; doch te vergeefsch. Te eerstgemelde plaatze bezag hy het uitwendig voorkomen met zo veel opmerkings, dat het opmerking begon te baaren, en hy kon 'er geen ander bescheid van opdoen, dan dat het door Paus pius den V, in 't Jaar MDLXIX gebouwd was. Met meer geluks werden te Madrid zyne poogingen bekroond; door den bystand van den Graaf campomanes, kreeg hy toegang tot den Inquisiteur Generaal, en werd door deezen geleid in de Geregtsplaats; doch kon geen ander gedeelte der Gevangenisse te zien krygen. De voorspraak van dien zelfden Edelman verschafte hem de inlaating in de Gevangenis der Inquisitie te Valladolid. Hier slaagde hy zo gelukkig, dat zyne nieuws- | |
[pagina 400]
| |
gierigheid voldaan werd ten koste zyner aandoeningen. Men vertoonde hem eene Schildery van een Auto da Fe, in den Jaare MDCCLXVII, toen 'er zeven en negentig Persoonen verbrand werden; hier zag hy desgelyks de Geregtsplaats, waar een Altaar stondt, en een deur was met drie sloten na de kamer des Geheimschryvers, boven welke geschreeven stondt, dat de groote Ban werd uitgesprooken tegen allen, die het zich onderwonden daar binnen te treeden. In twee andere vertrekken waren de Insignia der Inquisitie, en de verbodene Boeken, eenige deezer waren Engelsche; in een deide vondt men eene menigte Kruissen, Roozenkranssen, en Schilderyen. Men stondt hem zelfs toe den byzonderen trap op te gaan, langs welken de Gevangenen ter Geregtsplaatze gebragt werden: deeze loopt na een doorgang met verscheide deuren, dan in geen derzelven mogt hy den voet zetten. Hy boodt aan, hier eene maand gevangen te blyven ter voldoening zyner nieuwsgierigheid; doch kreeg ten antwoord, dat 'er niemand in minder dan drie jaaren uitkwam, en dan nog den eed van geheimbouding moest afleggen. 't Was egter in de bygeloovige Landen, Spanje en Portugal, alleen niet, dat de Heer howard foltertuigen, pynbanken en donkere Kerkers, aantrof. Hy berigt ons, dat hy van de Gevangenis te Osnabrugge geheel niet zou gesprooken hebben, dan dat hy het deedt in de hoope, dat het verslag van dezelve mogelyk de aandagt zou trekken van den beminnelyken Vorst, den tegenwoordigen Bisschep. Daar waren zeventien schriklyke Gevangeniskamers voor Misdaadigers; één derzelven was bezer door een Gevangenen, die 'er drie jaaren gezeten hadt, na de wreedheid der Pynbank, hier geweldiger dan elders, doorgestaan te hebben. Te Luik, verzekert hy ons, dat de verblyfplaatzen der elende nog rampzaliger zyn, en dat, in dezelve opgeslooten te zyn, de menschlyke natuur zodanig foltert, dat er krankzinnigheid het gevoig van is. ‘Ik hoorde,’ schryft hy, ‘het geschreeuw der radeloozen, en ging tot hun in.’ Zodanig waren de tooneelen, en de elenden, van weiken de Heer howard uit verkiezing ooagetnige werd, ten beste zyner Medemenschen. Geen eertytels, geen sechitterend voorkomen waren noodig voor een Man, die zich dus kweet van de roemryke pligten der Menschlievenheid, om alle tekens van | |
[pagina 401]
| |
agting van de aanzienlykste Persoonadien te ontvangen. By zulk een Character mogten de grootste Vorsten des aardbodems de toegevoegde onderscheidingen der Maatschappye vergeeten, en met hem verkeeren zonder het denkbeeld van vernedering; de Heer howard bejegende hun met het ontzag aan hunnen hoogen rang verschuldigd; maar teffens met die edele eenvoudigheid en openhartigheid, zo wel voegende aan een Man, die zich tot den edelsten rang onder de Stervelingen verheeven hadt - den rang van Burger en Patriot der Wereld. Prins hendrik, Oom des tegenwoordigen Konings van Pruissen, vroeg hem op zekeren tyd, of hy nimmer 's avonds na eenige openbaare Schouwplaats ging, na zyn werk over dag afgedaan te hebben. Hy verklaarde zulks nimmer te doen, en dat hy meer vermaaks schiep uit het betragten van pligt, dan uit eenige verlustiging. Toen de Groothertog van Toskanen, thans Koning van Hongaryen, hem ten middagmaal in zyn Paleis verzogt, liet hy hem ten antwoord toekomen, dat het hem leed was voor de eere, hem aangeboden, te moeten bedanken: dewyl hy geen drie uuren van zyn tyd daar toe kon uitspaaren. De laatstoverleden Keizer verlangde met den Heer howard te spreeken, en diens gevoelen te verneemen over de Hospitaalen en Gevangenissen in de Landen zyner Heerschappye. Het stondt de Heer howard tegen, zich te schikken naar de toenmaalige Etiquette des Keizerlyken Hofs, om te knielen, als men in 's Vorsten tegenwoordigheid werd toegelaaten; op de beleefdste wyze verschoonde hy zich van zyne opwagting by den Keizer te maaken, oordeelende dat het voor niemand dan voor god alleen paste de kniën te buigen. De Keizer, de reden der weigering bemerkende, stelde die Pligtpleeging ter zydeGa naar voetnoot(*), en ontving den Heer howard in zyn Kabinet, vatte hem by de hand, en hieldt een lang gesprek met hem. Vrymoedig deelde hy den Vorst zyne gedagten mede over de Gevangenbuizen en Hospitaalen in Weenen, die hy oordeelde dat onder geen goed opzigt stonden, en sprak met klem tegen eenige donkere Ker- | |
[pagina 402]
| |
kers, in verscheide Gevangenhuizen te dier Stede. De Keizer was hier over niet zeer in zyn schik, en voerde hem te gemoet: ‘Hoe, myn Heer, wat klaagt gy over myne Kerkers? Hangt men in Engeland de Misdaadigers niet by douzynen op?’ ‘Ik,’ hervatte de Heer howard, ‘werd liever in Engeland opgehangen, dan in 't leeven gelaaten in een van de Kerkers uwer Majesteit.’ - De Keizer zeide, naderhand, tot een Engelsch Heer: ‘In de daad, die kleine Engelschman was geen Vleier!’ Te Constantinopole, werd de Heer howard niet alleen ontvangen met al de onderscheiding aan zyn Character verschuldigd; maar hy merkte, onder andere groote hoedanigheden, den Turken eigen, op, dat hunne dankbaarheid voor ontvangen gunstbewyzen zeer groot was. Zo gelukkig geweest zynde, dat hy een zeer ryken Turk van eene ongesteldheid genas, boodt de edelmoedige Musulman hem een beurs met 2000 Sequinen aanGa naar voetnoot(*). De Heer howard wilde dezelve niet aanneemen, en verzogt alleen de vryheid, om nu en dan aan den hof des Patients te mogen zenden om eenige Druiven en Oranjeappelen, om by zyn ontbyt te gebruiken. De Turk zondt hem alle morgens een korf vol van de uitgeleezenste vrugten, die zyn hof uitleverde. Naa de Gevangenissen, ten aanziene van de Gezondheid en de Zeden beide, te hebben zoeken te verbeteren, (zyn hoosdwerk,) elf jaaren lang, en naa door alle mogelyke middelen beproefd te hebben, om de schriklyke kwaal, de Gevangenis-koorts, uit te rooijen, vormde de Heer howard een Plan, het menschlievendste en weldaadigste, 't geen ooit in de gedagten van een Mensch opklom - om den voortgang der Pest te stuiten. - Hier toe was, in de eerste plaats, noodig, kennis te krygen aan de verblysplaatzen dier kwaale, de voornaamste Lazaretten; de uitsteekendste onder deeze was te Marseille. Gevaar en moeilykheid vertoonden zich in allerlei gedaanten. De verregaande jalousy der Fransche Regeering, ten opzigte van den Levantschen Handel, hadt dezelve bewoogen om het Lazaret te Marseille, voor 't oog van vreemden zorgvuldig bedekt te houden. Des Heeren howard's voorwerp geen onmiddelyke betrekking tot den Handel of Staatkunde hebbende, onderstondt | |
[pagina 403]
| |
een aanzienlyk Edelman, by het Fransche Hof, een verzoekschrift in te leveren, dat het dien Heer zou vergund worden dit Lazaret te zien; het werd voluit geweigerd. De Heer howard liet zich hier door niet afschrikken: dewyl de onderrigting, daar te bekomen, van zo veel belangs was, tot het volvoeren van zyn Plan. Derhalven het Character van een Engelsch Geneesheer aanneemende, die tot zyn vermaak, en om zyne Gezondheid, reisde, trok hy naar Marseille, en daar hy voor niet de lieden bediende, hadt hy geen gebrek aan Patienten. Om deeze rol te speelen was hy bevoegd, dewyl hy niet alleen, gelyk wy reeds vermeld hebben, in zyne vroege jeugd in de Geneeskunde zich geoefend, maar zints met de voornaamste Geneesheeren in Engeland gemeenzaam verkeerd hadt. In omtrent negen dagen naa zyne aankomst in Marseille, verkreeg hy, door aanhouden, en het kragtigst van alle overreedmiddelen, het verlangde onderrigt, en zelfs een nauwkeurig plan van het Gebouw. Vervolgens bezogt hy de Lazaretten van Genua, Livorno, Maltha, enz. ook toog hy na Smyrna en Constantinopole. Van daar weder na Smyrna keerende, besloot hy om de beste berigten op te doen, scheep te gaan op een Venetiaansch Schip, met een Brief dat 'er de Pest heerschte, om dus Quarantaine in het Lazaret te dier Stede te houden. Hy hadt een lange en gevaarlyke reis. By zyne aankomst werd hy met een boot na land gebragt, die men met een langen stok na land zette. Men geleide hem in een der vertrekken, een zeer morsig verblyf, zonder tafel, stoel, of bed. Over dit verblyf klaagende, bragt men hem, na verloop van twee of drie dagen, in een ander, niet min slegt dan het voorgaande. De plaats, in welke hy sliep, hadt een steenen vloer, en hy was bykans omringd van water. Zes dagen laater werd hy verplaatst in een besmette kamer. Zyn eetlust ging over, en hy oordeelde gevaar te loopen van de teeringkoorts; doch zich een kleine voorraad van muurwitzel verschaffende, liet hy de wanden daar mede bestryken, waar door hy een zuiver en bewoonbaar vertrek kreeg, en zyn eetlust met zyne gezondheid weder bekwam. - Op de reis van Smyrna na Venetie, ontkwam de Heer howard zeer gelukkig een groot gevaar, het Schip, waar op hy zich bevondt, werd aangevallen door een Roofschip van Tunis, 't welk, na een hevig gevegt, zich genoodzaakt vondt af te houden. De Capitein verklaarde hem nader- | |
[pagina 404]
| |
hand, dat hy beslooten hadt, veeleer dan het Schip over te geeven, en tot eene altoosduurende slaaverny gedoemd te worden, 't zelve in de lugt te doen vliegen. De Heer howard, alle mogelyke onderrigting opgedaan hebbende, ten aanziene van de natuur en de verschynzelen der Pestziekte, en de middelen, die met de meeste vrugt tegen deeze schriklyke geessel des Menschdoms scheenen te werk gesteld te kunnen worden, gaf weder een bezoek aan de meeste Gevangenissen in Europa, byzonder aan die in Groot-Brittarje en Ierland. Als hy in deezervoege de Schryfstoffe verzameld hadt voor zyn Account of the principal Lazarettos in Europe betoonde hy weder zyn wonderbaaren vlyt om dit Werk voor de Drukpers gereed te maaken, en 't daar op te bezorgen. Zestien weeken lang, in welk tydverloop, een der strengste Winters, ooit beleefd, inviel, rees hy bestendig 's morgens ten drie uuren op, en zette zich aan 't werk. - Zyne groote onthouding, en byzondere wyze van eeten, stelde hem niet alleen in staat om veel meer tyds aan den arbeid te besteeden, dan zy de de gewoone leevenswyze houden; doch was hem van zonderlingen dienst op reis. Doorgaans ontbeet hy 's morgens ren zes uuren, daar toe thee met brood en boter gebruikende; vervolgens gebruikte hy niets voor naamiddags, wanneer hy weder thee met brood en boter nam; zomtyds gebruikte hy eenige fruit tusschen beide, doch geen vleesch of wyn. De Heer howard, niet te vrede met het geen hy dus verre gedaan hadt, gaf, in 't slot van zyn Verslag der Lazaretten, zyn oogmerk te verstaan om Engeland weder te verlaaten, andermaal Rusland, Turkyen, en andere Gewesten, te bezoeken, en zyn reis verder Oostwaards uit te strekken ‘Ik bezef,’ schryft hy, ‘zeer wel de gevaaren van zulk eene Reis. Nogthans vertrouwende op de bescherming van die goede Voorzienigheid, welke my dus lange behoed heeft, beveel ik my zelven, met alle bedaard- en gerustheid aan de schikking der nimmerfaalende Wysheid. Behaagt het gode myn leevensdraad af te snyden in de volvoering van dit oogmerk, dat dan myn gedrag niet verkeerdlyk toegeschreeven worde aan ligtvaardigheid of geestdryverye; maar aan eene ernstige en welberaadene overtuiging, dat ik het | |
[pagina 405]
| |
pad van pligt betreede, en aan eene opregte begeerte om een werktuig te weezen van uitgebreider nuttigheid voor myne Medeschepzelen, dan verwagt zou kunnen worden, wanneer ik my in den engen kring van een afgezonderd leeven bewoog.’ Zyn voornaamste oogmerk op deeze Reize was, om een Geneesmiddel, in Engeland zeer geagt in Kwaadaartige KoortzenGa naar voetnoot(*), toe te dienen; zich verzekerd houdende, dat even dienstig zou weezen tegen de Pest. Hy gaf een Vriend een bezoek kort vóór zyn vertrek, en nam met veel genoegen afscheid. By het vermelden van de vrees dat hy niet leevend zou wederkomen, betuigde hy, ten dien opzigte, zeer gerust te weezen, en voegde 'er de woorden by, die Vader paul gebruikte, toen zyne Geneesheeren zeiden dat hy niet langer zou leeven: ‘'t Is wel, wat god ook behaage, dat behaagt my!’ Met dit volkomen en vast betrouwen op de Godlyke Voorzienigheid, ging hy in den Zomer des Jaars MDCCLXXXIX op reis. - De Eerw. Dr. price, Mr. howard's Boezemvriend van zyne Jeugd af, met wien hy op alle zyne Reizen Briefwisseling hieldt, ontving van hem den laatsten Brief gedagtekend Moscow, tweeëntwintig September MDCCLXXXIX, waar in hy onder anderen schreef: ‘Eenige weinige dagen geleden, ben ik in deeze Stad aangekomen, en heb myne Bezoeken aangevangen; de Hospitaalen zyn in een slegten staat. Meer dan 70000 Matroozen en Recruten stierven 'er in het jongstverloopen jaar. Ik doe myn best, om de toorts der Menschlievendheid in deeze wydafgelegene Gewesten te ontsteeken.’ - Dan hy werd een slachtoffer van zyn gadeloozen yver voor het welweezen zyner Medemenschen, op den 20 van January MDCCXC, te Cherson, de Hoofdstad van de KrimGa naar voetnoot(†). Hy werd, | |
[pagina 406]
| |
volgens zyn eigen verzoek, begraaven in den tuin van een Landgoed, toebehoorende aan een Fransch Edelman, van wien hy veele beleefdheden ontvangen hadt; en deeze laatste pligt werd aan hem volbragt door den getrouwen Lyfknegt, die hem op alle zyne Reizen vergezeld hadtGa naar voetnoot(*) | |
[pagina 407]
| |
|