Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 313]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Het verband tusschen het geloof in de Godlyke zending van Christus, en dat van Moses en de propheeten, aangetoond.(Uit het Engelsch.)
Op de veronderstelde mogelykheid, dat de Geschiedenissen, in de Schriften des Ouden Verbonds verhaald, eenigen zo onwaarschynlyk, en de Wonderwerken zo ongeloof baar voorkomen, dat de Joodsche Wetgeever moses, huns agtens, niet meer eene Godlyke Zending hadt, dan lycurgus of zoroaster, heeft men als een Vraagstuk in 't midden gebragt: ‘of het noodzaaklyk is, dat Lieden, met deeze begrippen vervuld, Ongeloovigen moesten weezen in jesus christus?’ Hoe verre het mogelyk is het Geloof in de Godlyke Zending van moses, en in de Godlyke Inblaazing der Propheeten, af te scheiden van 't Geloof in 't Christendom; hoe verre het mogelyk is, voor den zelfden Persoon, het eerste te verwerpen, en het laatste vast te houden? behoeft hier niet nagespoord, noch betwist te worden; want dat de Mensch bekwaam is tot het begaan van verbaazende onbestaanbaarheden, en buitenspoorigheden, zo in bespiegeling, als in gedrag, kan men gereedlyk toestaan. Ontelbaare bewysstukken toonen zulks in eene maate, grooter dan wy, waarschynlyk, of zelfs mogelyk, zouden agten. De vraag, naar het my toeschynt, komt hier op neder, of het eene natuurlyke en bestaanbaare zaak zy, de Godlyke Zending van christus te erkennen, en die van moses te verwerpen; en of het laatste, als men 't aan den toetsteen der menschlyke bedryven strykt, bestaanbaar is met het eerste; overeenkomstig met de beginzels op welke wy in christus gelooven; en zamenstemmende met de gevoelens en verpligtingen, welke dat Geloof medebrengt? Het kan niet gelochend worden, door hun, die dit noodzaaklyk verband in twyfel trekken, dat 'er, in de Schriften, door de Christenen voor Godlyk erkend, | |
[pagina 314]
| |
plaatzen voorkomen, die uitdruklyk spreeken van 't Geloof in de Wonderwerken des Ouden Verbonds, en in de Godlyke Zending van moses, als omhelsd door christus en de Apostelen; en dat het Volks gevoelen aan die zyde was. 't Eenige, 't welk zy, derhalven, kunnen veronderstellen is, dat niet vereischt wierd, dat christus of zyne Apostelen eenig berigt hadden wegens de Zending van moses, meer dan hunne Landsgenooten; en dat zy, overzulks, natuurlyk met het Volksgevoelen instemden. - Dan laat ons de zaak van nader by bezien. Meer dan vyshonderd Texten zyn 'er, waar in de Schryvers van het Nieuwe Testament, plaatzen van die der Schryveren des Ouden Testaments, aanhaalen, en daar uit bewyzen ontleenen; en de getuigenissen der eersten voor het Godlyk Gezag der laatsten, zyn zo klaar en sterk, als men met megelykheid kan verlangen. Laaten wy ons op deeze getuigenissen beroepen, en dan zal de vraag weezen, of ze kunnen gewraakt en verworpen worden, bestaanbaar met het Geloof in het Godlyk Gezag van die ze overleveren? - bestaanbaar met de gevoelens van eerbied en onderwerping toegekend aan hunne Characters, en wezenlyk aan hun verschuldigd? Opmerkelyk is de staatlyke verklaaring, in welke christus spreekt van de betrekking, welke zyne eigene Zending en Ampt hadt tot moses en de Propheeten; in dezelve drukt hy zyn eerbied voor beiden uit, en de agting voor hun, als Mannen die van gods wegen spraken: Meent niet dat ik gekomen ben om de Het en de Propheeten te ontbinnden, ik ben niet gekomen om ze te ontbinden; maar te vervullen, of te volmaaken, matth. V: 18. - Opmerkelyk is de wyze op welke christus zyne eigene Godlyke Zending met de van moses verbonden heeft, in een der uitvoerigste en sterkste gesprekken, welke hy ooit met de Jooden hieldt, wegens zyne eigene eischen op eene Hemelsche Zending. Onderzoekt de Schriften: want in dezelve meent gy het eeuwige leeven te hebben, en die zyn het die van my getuigen. - Meent niet dat ik u verklaagen zal by den Vader, die u verklaagt is moses, op welke gy gehoopt hebt; want indien gy moses geloosde, zo zoudt gy my gelooven: want hy heeft van my geschreeven: maar zo gy zyne Schriften met gelooft, hoe zult gy myne Woorden gelooven? joannes V: 39. 45. 46. 47. - Opmerkelyk is het getuigenis door christus, in den persoon | |
[pagina 315]
| |
van abraham, aan moses en de Propheeten gegeeven. Zy hebben moses en de Propheeten, dat zy die hooren; indien zy moses en de Propheeten niet hooren, zo zullen zy ook, al ware het dat iemand uit den doode opstondt, zich niet laaten gezeggen, luk. XVI: 29. 31. - Opmerkelyk was de blykbaarheid, wegens de afhangelykheid des Christendoms van den Joodschen Godsdienst, zo luisterryk ten toon gespreid by de Verheerlyking op den Berg, waar zich moses en elias vertoonden met Christus spreekende, matth. XVII: 3. Opmerkelyk was de wettiging geschonken aan het Volksbegrip wegens de Zending van moses en de Propheeten, en aan het verband waar in de Christenheid daar mede stondt, en het gesprek, 't welk christus hieldt met zyne jongeren, die naa zyne Opstanding na Emmaus gingen, wanneer hy hun te gemoet voerde. ô, Onverstandige en traage van harten om te gelooven al 't geen de Propheeten gesprooken hebben. Moest de christus niet alle deeze dingen lyden, en alzo in zyne Heerlykheid ingaan? En begonnen hebbende van moses en de Propheeten, leide hy hun uit in alle de Schristen, 't geen van hem geschreeven was, luk. XXIV: 25, 26, 27. Mogen wy, alle deeze plaatzen overweegende, niet vraagen, is dit de Taal, is dit het gedrag van iemand, die alleen zich hieldt aan het heerschend Volksbegrip? Is het niet veeleer de Taal en het Gedrag van iemand, die wist wat hy bevestigde, die, in verband met de verlichting, welke hy hadt wegens zyne eigene eischen, onderrichting ontvangen hadt wegens de Zending van moses en de Propheeten, veel verder gaande dan de denkbeelden, welke zyne Landsgenooten, of zelfs de Apostelen, toen bezaten - onderrigting, niet van de valschheid hunner eischen, maar van het Godlyk Gezag op 't welk zy spraken, en van het uitgestrekte, afgelegene en verhevene oogmerk van 't geen zy voorstelden? In de Brieven der Apostelen, ontmoet men eene geduurige overwyzing tot den staat der dingen vóór de Prediking van het Euangelie; van deezen wordt steeds gesprooken als van god herkomstig, als door god bestuurd, en als derzelver vervulling in christus bekomende. Van de Schristen des Ouden Verbonds spreeken zy als de Woorden Gods; en als Schriften geschikt om den Leezer wys te maaken tot zaligheid. De Jooden komen 'er in voor als een hoogst begunstigd Volk, | |
[pagina 316]
| |
dat de Aanneeming tot kinderen, de Heerlykheid, de Verbonden, de Wetgeeving, den Dienst van god, en de Beloftenissen hadt. Wyders wordt de Wet een Tugtmeester tot op christus geheeten; en dezelfde god, die, in deeze laatste dagen, tot ons gesprooken heeft door zynen Zoon, wordt gezegd, voortyds, veelmaal, en op veelerlei wyze tot de Vaderen gesprooken te hebben door de Propheeten; en uitdruklyk luidt de verklaaring, dat de Prophetie oudtyds niet kwam door den wil van een mensch; maar dat de heilige Mannen Gods, door den Heiligen Geest gedreeven, ze gesprooken hebben. Zie rom. IX: 4. gal. III: 24. heb. I: 1. 2 pet. I: 21. Wanneer men deeze Getuigenissen voor het Godlyk Gezag van moses en de Propheeten, door christus en de Apostelen gegeeven, overweegt, hoe onbestaanbaar, ja, ik mag vry zeggen - hoe oneerbiedig is dan niet, de waarheid van hunne eischen, als uit gods naam spreekende, te erkennen, en nogthans, in dat geval, hunne getuigenissen te verwerpen! Indien zy hierin geen geloof verdienen, moeten zy onder eene grove en bestendige begogeling geleesd hebben; hunne redenkavelingen waren niet alleen onbehoedzaam uitgedrukt, of zonder wettige gevolgtrekkingen; maar zy steunden op valsche beginzelen; zy leidden tot dwaaling, en stonden het gezag ten d enste van eene bedriegery, die eeuwen lang het Joodsche Volk misleid en verblind hadt; - Wie schrikt niet voor dusdanige veronderstellingen! - En, indien moses niet meer een Godlyke Zending hadt dan lycurgus of zoroaster, indien de Prophetie voortkwam van den wil eens Menschen, dan waren moses en de Propheeten Bedriegers en Misleiders des Volks: want het kan niet geloehend worden, dat zy niet in hun eigen Naam spraken, maar in den Naam van god, en maakten eisch op eene Godlyke Zending. Wanneer men nu begrypt, dat de Opstanding van christus uit den dooden, op zichzelven alleen genoeg is om de waarheid zyner Leere te bewyzen, kan men dan veronderstellen, dat christus, die een Godlyke Zending hadt, die zich deswegen op zyne Wonderwerken beriep, (als byzonder in het Vyfde Hoofdstuk van joannes Euangelie,) door god, den god der Waarheid, zou toegelaaten worden, om de baarblyklykheden zyner eigene Zendinge te verdonkeren, door de twyfelagtige eischen van eenen anderen: ja, dat hy onderhevig | |
[pagina 317]
| |
bleef, aan eene Volksdwaaling van zo veel aanbelangs als het ongegrond geloof in de Godlyke Zending van moses en de Propheeten zou weezen; dat hy dit op de gemoederen zyner Jongeren dieper indrukte door zyne gesprekken naa zyne Verryzenis? of dat hy eenig gewigt voor zyne eischen ontleende uit de verklaaringen van eenen Bedrieger, en zyne wettiging gaf aan Characters die de wereld bedroogen hadden? Naar gelange de uitmuntenheid van christus eigene Leer en Character derzelver eigene aanpryzing medebragten; naar gelange zyne Wonderwerken, en byzonder zyne Opstanding, in zichzelven overtuigende blyken waren van zyn Godlyk Gezag, wordt de reeds groote onwaarschynlykheid, dat hy zich bediend zou hebben van een heerschend Volksbegrip, gegrond op valschheid, en eene valschheid van de snoodste natuur, nog zeer vermeerderd; en het gevaar hiervan voor de algemeene zaak der waarheid vergroot, naardemaal het Volksbegrip min noodzaaklyk was tot steun van zyne zaak, en 't zelve, door 't gebruik daar van gemaakt, eene nieuwe en allerbyzonderste versterking ontving. Deeze zelfde redenkaveling geldt ook ten opzigte van de Apostelen onzes Heeren. Men neeme hierby nog in overweeging, dat onze Godlyke Meester vry en gestreng was in de beschuldigingen tegen de Schriftgeleerden en Phariseen, wegens het bederven van moses Godsdienst, door het inmengen van hunne eigene Bygeloovigheden en Overleveringen; deeze zag hy, en bestrafte hy als een Propheet. Kan men nu in het begrip vallen, dat, indien hy een Godlyke aandrift gevoelde, om de verdorvenheden van eenen valschen Godsdienst te bestraffen, hy geene kennis zou gehad hebben wegens de valschheid van dien Godsdienst zelve, en een last om die ten toon te stellen? Dit was, als dan, het groot het oorspronglyk kwaad. De wyze ook waar op christus en de Apostelen spreeken van moses en de Propheeten, verschilt zeer veel van de taal, die men moet toestaan dat zy zomtyds gebruiken omtrent andere onderwerpen, en die aanduidt dat zy deswegens geen byzonderen last ontvangen hadden, en zich waarschynlyk overeenkomstig met de Volksbegrippen uitdrukten. Hun taal, in die | |
[pagina 318]
| |
gevallen, als byzonder in die der Bezetenen of Demonische Menschen, betreft enkel iets bykomends, en is eene beschryving van het schynbaar voorkomen der dingen, en raakt in geenen deele de waarheid en geloofwaardigheid van de uitgedrukte verrigting. Maar hunne getuigenissen, wegens moses en de Propheeten, maaken weezenlyke gedeelten uit van hunne gesprekken; ja het eigenst onderwerp waar over zy handelen; zyn van het uiterste gewigt ten opzigte van het bewys door hun aangevoerd. In het eerste geval betreft de Volkstaal, door hun gebruikt, alleen de wyze of de verborgene oorzaak van eene gebeurtenis: in het laatste geval is de geheele waarheid en de gebeurtenis zelve daar in betrokken. Ik moet hier nog byvoegen, dat, wanneer men het Godlyk Gezag van moses en de Propheeten toestaat, en dat de Christlyke Godsdienst op den Joodschen steunt, zulks eer op den eerstgemelden te rugkaatst, als de groote uitkomst van alle de Godlyke Bedeelingen, in de voorgaande Eeuwen der Wereld. Uit de beschouwing van alle, als vormende één groot en weldaadig Plan, welks deelen wonder zamenstemmen om de Menschlyke Natuur tot de hoogste volmaaktheid, waar voor dezelve vatbaar is, op te voeren, ontstaat een treffende blykbaarheid voor het Godlyk Gezag van den Joodschen en Christlyken Godsdienst. Met één woord, een Christen, (kunnen wy ons zodanig een voorstellen?) die de Mosaische Openbaaring verwerpt, moet begrypen dat christus in de eerste, en de Apostelen in de tweede, plaatze, in eene zeer groote dwaaling verkeerden, en, dat zy, by mangel aan eene meerdere ontdekking, dan hunne Landsgenooten bezaten, de sterkste getuigenissen gaven aan valschheid en bedrog. Wie nu kan zulke bevattingen overeenbrengen met het Geloof in de Godlyke Zending van christus? Hoe zeer zouden zy strekken tot verzwakking van zyn Gezag? Hoe zeer dien eerbied en onderwerping, welke het Geloof in hem voorschryft, ondermynen? Myns oordeels is eene aanmerking, door priestley onlangs bygebragt ten opzigte van de Ebioniten, hier toepasselyk, ‘Onzes Zaligmaakers erkentenis van het Gezag des Ouden Verbonds is zo uitdruklyk, dat ik | |
[pagina 319]
| |
niet gereedlyk kan gelooven dat eenige Christenen, 't gezag van christus erkennende, zouden verwerpen, 't geen hy omhelstGa naar voetnoot(*).’ |
|