| |
Eenige leerzame bespiegelingen over het verloopen van den nimmer wederkerenden tyd.
Daar het onwedersprekelyk zeker is, dat de dagen, die wy genoten hebben, de eens verloopen tyden, nooit of immermeer zullen, noch kunnen wederkeren; daar deze waarheid van een ieder geredelyk word toegestemd, zal het onnoodig zyn omslag te maken, van dezelve te bewyzen; veel liever wil ik dierhalven de aandagt myner lezeren by deze ontegenzeggelyke waarheid weinige ogenblikken stil houden, en eenige nuttige overdenkingen, eenige Leerzame bespregelingen daar over maken.
Dat eens voorby is keert nooit weerom! Het voorledene
| |
| |
weg - voor eeuwig weg - verdwenen, om nooit weer te keren! - Welk een gewigtig stuk - hoe waardig onze overdenking - onze ernstigste overweging! - Is de verloopen tyd kwalyk aangelegd, welk eene gedugte verantwoording voor ieder mensch, die denzelven misbruikt heest! - Heeft men integendeel zyn tyd wel besteed; welk eene gerustheid, welk eene kalmte verwekt zulks in 't gemoed!
Hoe vele Jaren zyn van vele menschen niet al reeds verloopen, die ze doorgebragt, die ze agter den rug hebben, en hoe weinige ogenblikken staan 'er mogelyk, ja zeker voor eene groote menigte, slegts meêr voor handen! - Ziet daar, het gordyn valt, de rol in deze beneden gewesten is uitgespeeld; zy verdwynen van het Tooneel; en, wie men daar ook op moge zien verschynen, die eens verdwenen is, komt even zo min te rug, als de dagen wederkeren, welke wy reeds agter ons hebben.
Hoe vele ogenblikken vervullen een Jaar van deszelfs begin tot aan het einde. - Het schynt eene onoverzienbare lengte, wanneer men het intreed. - Hoe uitgestrekt vertoont zich 's menschen leeftyd, by de eerste verschyning op het Tooneel der wereld; - terwyl het, doorgebragt zynde, waarlyk niets schynt, hoewel gerekt tot eenen hoogen Ouderdom! - Men heeft gezegd van de wereld, de Levensdagen zyn ten einde, men stapt 'er uit, en die verdwenen is, word naulyks meer gedagt!
Dan, sta men eens stil met zyne aandagt by de eerste wording aller dingen. - Hoe vele Jaren - hoe vele millioenen van ogenblikken zyn 'er niet verslonden, zedert de eerste morgen aanlichte, tot op dit ogenblik, waar in wy nu nog ademen. - Alle die Jaren, die voorby zyn - die millioenen van ogenblikken, welke reeds zyn verdwenen zedert 's werelds aanbegin; zedert de God des Lichts sprak: ‘Daar zy licht,’ tot op heden toe, welk eene uitgerektheid van tyd? - Byna zes duizend Jaren, wat sterveling kan deze ruimte ten einde zien! - Dan alle die ogenblikken zyn bereids verdwenen, geen van dezelve komt immermeer te rug. - Welk eene onmetelyke ruimte hadden onze eerste Stam-Ouders voor zich, toen - toen zy, uit de handen hunnes onemdigen Makers voortgekomen, hunne intrede in de wereld deden. - Welk eenen leeftyd zouden zy bereikt hebben, waren zy niet van 't regte spoor gedwaald; baldadig met voeten tredende de bevelen van hunnen Heer en Schepper! - Dan, ziet daar, byna zes duizend Jaren zyn 'er zedert deze gebeurtenissen reeds verloopen, en, leefde dat eerste paar menschen nu heden nog, zy zouden moeten betuigen; by onze eerste verschyning, op dat Tooneel, konden wy de ruimte niet overzien, die wy nu al zyn doorgewandeld. En heden al het geen voorby, 't geen agter den rug is, schynt ons nu maar slegts één ogenblik. - Zo vliegt de tyd daar henen, en laat naulyks voetstappen agter zich? - Zedert ik deze gedag- | |
| |
ten heb beginnen ter neder te zetten - (ziet daar! ô! verbazende, maar al te weinig overdagte waarheid,) zyn 'er al weer zo vele ogenblikken weggezonken naar den grondeloozen kolk der verdwyning!
Zyn deze waarheden zo onbetwistbaar, wel, wat staat ons menschen dan te doen in zulke zo gewigtige omstandigheden? - Hoedanig behooren wy ons te gedragen, verzekerd, vast overreed zynde, dat de dagen, welke wy reeds geleefd hebben, die voorby zyn, nooit zullen te rug keren; terwyl wy ook aan den anderen kant weten, dat wy alle zonder onderscheid, wie we ook zyn; hoe hoog verheven, of hoe laag in veragting neêrgezonken - hoe ryk of hoe armoedig - hoe oud of hoe jong wy van dit Tooneel der wereld eens zullen afstappen, ieder onzer 'er van zal afstappen, als zyn rol is uitgespeeld, welken de een lang en de ander kort heeft? - Het gordyn zal vallen, als het gehele stuk voldongen is, en 'er zullen als dan gene Vertooningen van dien aart in euwigheid meer zyn? - Wat staat U te doen, ô mensch! in dusdanige omstandigheden - omstandigheden van zo veel gewigt? - De voorzigtigheid leert in zaken van belang oplettenheid te gebruiken. - Zy leert U, ô mensch, op Uw einde te letten, en niet te vertrouwen op het geen nog aanstaande is; want hoe kort - hoe verbazend kort is de tyd, waar overmen beschikken kan - daarenboven hoe weinige zyn de dagen onzer Jaren. - De tyd, waar over wy, eigentlyk gezegd, beschikking hebben, - is slegts een ogenblik! - Dat ogenblik alleen is het onze - dat ogenblik, waar in wy ademen; - het volgende is niet meer in onze magt. Wy hebben 'er waarlyk gene beschikking meer over; - in het volgend ogenblik kunnen wy den adem uitblazen, en wy zyn niet meer! - Verbazende waarheid! - Kunt gy het wel gelooven, ô Mensch! dat uw bestaan op dit benedenrond zo wisselvallig - zo onzeker is? - hebt gy 't wel ooit zo doorgedagt, en met dien ernst, welke 'er toe gevorderd word, overwoogen? - hebt gy wel ooit by U zelven bepeinsd, mogelyk is dit myn laatste ademhaling; want gene ademhaling geschied 'er, welke de laatste van uw leven niet kan zyn? - Megelyk zegt gy: wie sterft 'er zo schielyk? - Duizend en duizenden bereiken een hoogen
Ouderdom; en hoe treurig is het leven van hem, wiens ogen altoos op den dood staren! - Misleid U niet, onzalige sterveling! - Wie onzer is 'er een langen leeftyd, een hoogen ouderdom beloofd? - 't Is waar, de meeste menschen beklimmen eenen maatig hoogen levenstrap; vele menschen bereiken een goed aantal Jaren. - De gemene schikking van den alwyzen Stichter aller dingen is zo, dat niet aanstonds, by de verschyning in de wereld, ieders levensdraad word afgesneden. - Het is ook de gemene weg niet, welken de Albestierder met de
| |
| |
kinderen des stofs inslaat, om ze alle op het onverwagtst weg te rukken. - Dan sta eens een weinig stil met uwe aandagt, belooft U niet te veel, ô Sterveling! Herinner U voorgaande gebeurtenissen. - Zyn'er niet nu en dan menschen, die op het onverwagtst stierven - die zo ogenblikkelyk gezond en dood waren? Kent gy zulke voorbeelden niet? Mogelyk heeft dat lot wel eens een' uwer Vrienden getroffen - ongetwyffeld wel eenen uwer bekenden. - Ik weet gy herinnert U gevallen van dien aart. - Uw hart klopt alreeds, even als toen men U boodschapte: ‘Die of deze is zo, - zo, op het onverwagtst gestorven! - nog zo was hy volmaakt gezond - en nu al dood!’ - Zulke voorbeelden treft den mensch meer dan eens aan in zyn leeftyd, wanneer zyne dagen slegts tot eenen matigen Ouderdom gerekt worden. - Wel zie daar, kan U het zelve niet treffen 't geen anderen is overgekomen? Wie heeft U verzekerd dat het U niet zal wedervaren; dat ook gy niet op het allerschielykst, op het alleronverwagtst zult sterven, terwyl gy aan dood, noch euwigheid, denkt. - Als de gezondheid nog bloost op uwe wangen? - wie heeft U de verzekering gegeven dat gy niet zo plotslings in de magere armen des doods zult vallen? - Gebeurt dit al niet: wie belooft U egter een lang leven? - Mogelyk nog maar weinige ogenblikken, - gy stort in eene ziekte, en, zie daar, uw Ziekbed is uw Doodbed. - Gy staat 'er niet weer van op. - Eerlang zegt men: ‘hy is gestorven.’ - De rouwklagers gaan om door de wyken, en boodschappen dat gy gestorven zyt, waar toe gy nog de minste gedagte maakte; want weinig dagt gy als toen, dat uw verblyf maar zo kort in deze benedengewesten meer zyn zou; weinige denken 'er nu nog met U op. Duizend en duizenden zyn 'er, welke heden nog met ons leven, nog volmaakt gezond zyn, maar die, eer 'er een Jaar verstreken is, reeds in de groeve der verdervinge zullen zyn neergezonken! - Wie weet wie onzer dit jaar zal ten einde brengen? - Velen zullen nog niet tot
de helft komen. - Mogelyk hebben enige duizend onzer Natuur- en Landgenooten het pas begonnen, en zy blazen den adem uit. - Velen, eer de kring nog gesloten is, sterven voor zy 't einde bereikt hebben! - Wie weet hoe kort myn eigen leeftyd zal zyn, of ik een volgend Jaar met velen, die dit lezen, zal intreden. - Mogelyk ook nog maar een korten tyd, of ik ben niet meer, - en myner word niet meer gedagt. - Ik ga den weg van alle vleesch. - Ik dale neder in de graave der verteringe, en al ras is myne gedagtenis van onder de levende verdwenen!
Onze dagen vliegen haastig daar henen; even gelyk de ligte schaduwen wegvlugten, wanneer de Zon zich van agter schielyk voortdryvende wolken vertoont. Zy laten niets agter zich, alle
| |
| |
hunne beeltenissen, die ze vertoonen, verdwynen op het alleronverwagtste, en zy laten de minste voetstappen niet agter.
Den Wraakgierigen word het hart doorknaagd, door een inwendig vergif, waar door alle zyne zappen aangestoken en bedorven zyn. - De wraakgierige, dien 't smert, als hy zyne snoode opzetten mist, - vervolgt zynen evenmensch, - belaagt zynen natuurgenoot, - sineed duizend snoode aanslagen, om den onschuldigen te verdrukken, om zynen medeburger te schaden, waar hy kan, te benadelen. - Hy woed rusteloos, om hem uit de Maatschappy te verbannen. - Dan, terwyl hy zyne gevloekte maatregels neemt, staat hy vaak op den uitersten rand van het graf te waggelen: - Op den uitersten rand van zyn verderf, waar in hy, neergestort, moet verschynen voor een Regter, wel langmoedig en verdraagzaam - maar tevens regtvaardig, die de werkers der ongeregtigheid vergeldt naar de snoodheid hunner handelingen; - en den wraakzieken vervolger het gewigt zyner gramschap, op de gevoeligste wyze, deet ontwaar worden; - terwyl hy regt doet, zonder aanneming des persoons. - Hoe velen hebben myne ogen in 't verderf zien nederstorten, die nu den loon al smaken van hunne liefdelooze bedryven, van hunne snoode handelwys!
De Wellustige spilt zyne dagen in dartelheid, en wandelt daar henen op den breden weg des verderfs. - Zyne vermaken volgen de een op de andere, en zonder deze verkwynt hy in zich zelven. - Alles verveelt hem buiten wulpsche dartelheden, en zonder deze weet hy niet, hoe hy den tyd schielyk genoeg zal doorbrengen. Hy verdartelt zyn leven, die de verleidende aanzoeken der verlokkende wellusten gehoor geeft, die luistert naar derzelver vleiende stem, en verleid word door de bedriegelyke vertooningen harer bekoorlykheden. - Maar haastig gaan de wellustige dagen voorby, ze verdwynen even als een ligte damp van de toppen der heuvelen, wanneer die door de brandende Zonnestralen beschenen worden.
Dan, wat uitzinnigheid vervoert U, - wat beweegt U, gy wellustige, om uwe Levensdagen zo schandelyk te verspillen, daar gy niet, dan met een koude rilling, aan uw uiteinde denken kunt? - Is dit, ô dwaas, de bestemming van een redelyk Wezen, de wulpsheid en dartelheid na te jagen - en uwen leeftyd te verkorten? - De ogenblikken van weelde en ongebondenheid zyn U ontvloden, voor gy 'er aan denkt, - en daar volgen vele verdrietige dagen, - dagen van smart, dagen van leed - dagen van pyn en jammerklagten! - De wellustige word veelal het treurenswaardig slagtoffer zyner dartele vermaken, en brengt zyne dagen ten einde in verdriet, in jammer, en ellende. - Dan wie weet, hoe vele dartele wereldlingen maar weinige levensdagen meer over hebben, en ziet, zy moeten de weield verlaten; de vermaken en wellusten vaarwel zeggen. - Zy
| |
| |
moeten van de wereld scheiden, en al derzelver volheid verlaten, voor euwig vaarwel zeggen! - Wie weet hoe velen 'er op den rand van het graf, op de uiterste boord van hun euwig verderf staan te dartelen, onbewust wat hun zo ogenbliklyk staat over te komen, - onbewust dat 'er zo - zo ras een eind staat te komen aan hunner vermaken - aan hunne losbandigheden, een eind - voor euwig een eind! - ô Dat gy het wist, hoe zou U het hart slaan! - dat gy het wist, hoe gy hier maar weinige dagen, zoms maar eenige uuren, mogelyk maar korte ogenblikken meer zyn zult! - Gy, die thans nog zwemt in de ongebondenste wellusten! - dat gy het wist, hoe kort het maar duuren zal, of gy zyt een roerloos lyk, - dat men van U zeggen zal: ‘daar ligt hy nu, die zig baadde in alle ongebondenheden;’ - hoe zoudt gy van angst zidderen, en uwen boezem van de doodsangst kloppen. - Dat men U in 't midden uwer vermaken stuitte, op den schonder klopte, en zeide: ‘Gy zult morgen sterven!’ - hoe zou uw boezem door eene benauwde doodvrees aangegrepen worden, in het midden uwer vermaken! - Gewis, uw bloed stremde U in de aderen. De wereld werd U te klein - dan zoud gy zien dat gy bedrogen waart, - maar helaas! - gy zoud het veel te laat zien! - En wat uw lot wezen zou, beslis ik niet, gy zoud het ondervinden!
Al wat ik tot dus ver gezegd hebbe, zal gewis aan dezen en genen myner Natuur- - aan dezen en genen myner Stad- en Landgenoten gebeuren. - Het bepaald stersuur is voor ons allen wel onzeker, en even daarom, dat het onzeker is, kan ons de dood overvallen, eer wy 'er aan denken. - Niets is ondertusschen zekerer, dan dat wy allen moeten sterven; doch niets is 'er voor den mensch verborgener, dan de juiste tyd wanneer. Er is noentans eenige berekening op ons sierven te maken. - Stel U den langst gerekten leeftyd voor - rek dien uit tot negentig, tot honderd Jaren; - dan hoe weinigen valt zulk een ouderdom te beurt! - lemand die vystig Jaren bereikt heeft, kan de vaste berekening maken, van de grootste helft zyns levens bereids agter den rug te hebben; dewyl het duizend tegen een is, dat hy niet sterft voor hy nog vyftig Jaren beleeft. Maar de wellustige brengt zelden zyne dagen ter helft; dus kan hy, als hy vyf en twintig jaren geleefd heeft, wel rekenen meer dan de helft zyner levensdagen te hebben doorgebragt; en hoe vele zyn 'er die dezen trap van jaaren niet bereiken. - Wel, ziet daar! dan kan de wellustige zeker staat maken, als hy vyf en twintig Jaren bereikt heeft, dat hy ten allerlangsten nog zo vele Jaren voor handen kan hebben: dog hoe onzeker is deze alleruitgestrektste rekening! - Ieder Jaar, ieder maand, elke week, iedere dag, uur, ja ieder ogenblik kan de dood hem aanvallen, en in den afgrond des verderfs storten!
| |
| |
Daar dan deze dingen alzo zyn, vraag ik andermaal, wat staat U dan te doen? ô mensch! Myne dierbare Natuur- en Landgenooten! wat behoort ons eerste, ons voornaamste, werk te zyn? Dit, dat wy van ieder ogenblik, 't geen ons vergund word, een goed, een nuttig, gebruik maken. Waarlyk, dit is eene edele bezigheid, die we niet kunnen verzuimen, dan ten koste van ons eigen geluk. Ieder ogenblik, dat verslonden word, is dierbaar - en moet by ons op een hoogen prys staan. Omtrent onze goede voornemens mag geen dralen plaats grypen. - Een ogenblik uitstels kan alles verydelen, om dat wy over een volgend geen beschikking hebben. - Wy zyn van gene meester, dan alleen van dat, waar in wy ademen. - Hy die des morgens uitstel neemt tot den avond, om zyn voornemen uit te voeren, kan zich dikwils jammerlyk bedriegen. - Weet gy, ô mensch, wat de avond zal voortbrengen, wanneer gy den morgenstond ziet aanlichten? - Hoe vaak word een blyde morgen vervangen door eenen treurigen avond! - Des morgens is 'er wel eens gejuig, dat 'er des avonds geween is. - Zo wisselvallig zyn alle ondermaansche dingen. - Zo wisselvallig is ons leven, ô mensch! Overweegt dat by U zelven. - Werp uwe aandagt op uwe Natuurgenooten. - Keer tot u zelven in. - Zyt opmerkzaam. - Vergader Wysheid uit al het gebeurde. - Overweeg uwe bestemming. - Denk waar toe gy verordend zyt. - Van uwen goeden Maker hebt gy vermogens ontvangen; - Welaan laat ze niet euwig by U rusten: gy ontvong dezelve, om 'er een goed een nuttig gebruik van te maken. - Met uwe Natuurgenooten, met uwe Staden Landgenooten staat gy in de nauwste betrekking. - Verlies dit nimmer uit het oog: - beschouw uwe verpligting omtrent anderen, uwe verpligting omtrent uwen Evenmensch. - Gy hebt behoeften, welke gy gaarne vervult ziet: maar uw Evenmensch heeft dezelve ook, en die maakt op uwe hulp, even als gy op de hunne, dezelfde aanspiaak. - Leer dan hier uit uwe verpligting, en vorder even van U het zelfde, dat gy van anderen
eischt. - Maar voor alle dingen moet gy leeren uwe verpligting kennen, welke gy aan uwen Maker, aan uwen Onderhouder, aan uwen genadigen Weldoener, verschuldigd zyt. - Gy moet ook de verpligting aan U zelven leeren kennen, ten einde U in de wereld een gerust, een uitgerekt leven te mogen kunnen belooven, en zonder ziddering aan eene Euwigheid te denken, om dezelven met eenen rustigen en blymoedigen geest te kunnen instappen.
Dan dewyl deze Stof eene nadere en uitgebreidere overweging dubbel waardig is, en een te ruimen veld opent, om 'er thans in te treden, zo zal ik myne overdenkingen deswegens tot eene nadere gelegenheid uitstellen, om die, zo God wil en ik leve, dan, als een vervolg op deze bespiegelingen, voor te dragen
C. v.d. G. |
|