Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijIV. Structuur van een Blad der Abrus Plante.De Heer hill, na van de Structuur der Bladeren in 't gemeen gehandeld te hebben, gaat thans over tot de | |
[pagina 290]
| |
beschryving van die der Abrus Plante, welke hy, als eene Egyptische Plant zynde, waaraan deeze werking het kennelykste is, tot deeze waarneemingen had uitgekooren. Het Blad deezer Plant, vervolgt hy, bestaat uit dertien paar kleine Blaadjes of Vleugeltjes, welke, door byzondere korte en dunne Steeltjes, aan eenen gemeenen Steel verbonden zyn, die weder met den Stam der Plante vereenigd is: naamelyk uit het midden des Stams deezer Plante ontspringt een menigte kleine vaten, welke, door zig in een kromme lyn te verlengen, den gemeenen Steel uitmaaken, en of in een oneffen Blaadje, of in een spitse pnnt eindigen, wederzyds echter ziet men dertien paar kleine bundeltjes van vaten, welke alle in korte Steeltjes uitloopen aan wiens einde zy wederom samen koomen, en zo veele Blaadjes formeeren. Dus heeft de Autheur kortelyk het byzonder maakzel der Bladeren van de Abrus Plante beschreeven, om daar na dies te klaarder de verandering, welke de Vleugeltjes ten aanzien hunner richting door den verschillenden invloed des Lichts ondergaan, te kunnen bewyzen. Het Licht (zegt hy) is eene zeer fyne, werkende, en doordringende stoffe; wier kleinheid van deelen maakt, dat zy door de lichaamen heendringt, en haare beweeging is zo hevig, dat zy de wonderbaarste veranderingen in dezelven kan te weeg brengen. De verandering, welke het Licht in de houding der Bladeren veroorzaakt, is een werking der Beweeging; doch deeze werkingen kunnen niet altoos plaats hebben, wyl de straalen, die dezelve voortbrengen, verdwynen, en niet altoos voor handen zyn. | |
V. Oorzaak der Verandering, die de Planten ondergaan, en waaraan men den naam van Slaap geeft.De Heer hill, in deeze afdeeling de oorzaak van den zogenaamden Slaap der Planten zullende opgeeven, beschryft ons de oorzaak haarer beweeging, houdende deezen Slaap voor de natuurlyke richting derzelve. Doch naardien eene zoodanige houding, op den duur, den wasdom der Planten nadeelig zoude weezen, heeft daarin de wyze Schepper voorzien, door deeze gevleugelde of zaamgezette Bladeren een Structuur mede te deelen, die, aan de werking des Lichts blootgesteld, bekwaam ware deszelfs invloed aan te neemen. Men heeft te vooren gezien, dat de Steelen deezer | |
[pagina 291]
| |
kleine Blaadjes uit een menigte vaten bestaan, welke, aan de beide uitersten, als in een bundel zamen komen. De werking des Lichts op deeze vaten is, dat het dezelven in een gestadige trilling houdt, het welk een natuurlyk gevolg is der voortduurende aanstooting, en daarop volgende verstroojing der kleine lichaamtjes, waar uit de Lichtstoffe bestaat. Deeze trillingen zyn of sterker of zwakker, naar maate een sterker, of zwakker, Licht op de Planten werkt. Zeer gering echter is deeze trilling in de afgezonderde vaten, doch zy verschilt, waar dezelve als in een bundel zamen komen; en het is alleen van de werking des Lichts op deeze Bundels, dat de verschillende Stelling der Bladeren afhangt; zo nogthans, dat dezelve verschille naar de onderscheide soort van bundels zelve. Deeze zyn, by voorbeeld, dik en slap in de Abrus Plante, van waar komt, dat derzelver kleme Blaadjes die verschillende stellingen aanvoeren; zy zyn daarentegen stevig in den Tamarinden Boom, en in de RobiniaGa naar voetnoot(*) met breede bladeren, waarom zy zich zelven zydwaards open- en toedoen; nog kleinder en vaster zyn zy in de Parkinsonia aculeataGa naar voetnoot(†): weshalven ook haare gansche beweeging bestaat in het naar boven openen, en sluiten hunner Bladertjes. De aanstooting der Lichtstraalen, en de trilling, die hier door verwekt word, is in alle deeze gevallen eenerlei; alleen de richting der Beweeging, welke daar door in de kleine Bladertjes word te weeg gebragt, hangt af van de verschillende richt ng der vaten, en een grooter beweeging, by een gelyken graad van Licht, van de Structuur der Bundeltjes aan de Bladeren der Planten; zo is dan deeze beweeging grooter, wanneer die Bundeltjes langwerpig en los zyn; kleiner, wanneer dezelven korter en vaster zyn. | |
VI. Waarneemingen aan een Abrus Plante.Dat in het Licht de oorzaak der beweeging van de zaamgestelde Bladeren te zoeken is, ziet men, zo uit derzelver opgerichte houding des daags, welke na het | |
[pagina 292]
| |
afneemen deezer allengs verdwynt, als uit de volgende Waarneemingen. Ik nam (zegt de Autheur) den zevenden Augustus, des avonds een Abrus Plante uit de kast, en plaatste dezelve in myn kamer, aan een hoek, waar zy door de Zon niet kon bescheenen worden; haare Bladertjes hongen perpendiculair af, en waren nederwaards geslooten; zy bleeven in deeze volkomene ruste, geduurende den ganschen nacht, tot een half uur voor het aanbreeken des dageraads, wanneer zy zig begonnen te openen. Een quartier naar Zonnen opgang, namen zy een horizontaale stelling aan, en openden zig volkomen; lang voor derzelver ondergang boogen zy zig naar onderen, en met den aanvang des nachts slooten zy zich weder. Ik verplaatste, den volgenden dag, deeze Plant in een kamer, die in 't geheel niet verlicht was; de kleine Blaadjes openden zig des morgens, zonder echter een horizontaale houding aan te neemen, en slooten zig weder met den aanvang des nachts. Den derden dag, verplaatste ik dezelfde Plant op een venster, regt tegen het Zuiden; waar de Zon haar hevig bescheen; reeds vroeg namen de Bladeren eene horitaale stelling aan; zy richtten zig tegens negen uuren in de hoogte, en bleeven in deezen toestand tot aan den avond, wanneer zy weder van langzaamerhand hunne horizontaale stelling aannamen, en zig op nieuw slooten. Den vierden dag zag men de Zon niet doorbreeken, zo dat de Blaadjes tegen den morgen wel hunne horizontaale houding tot aan den avond aannamen, doch zig niet in de hoogte verhieven. | |
VII. Nadere Waarneemingen en Proeven omtrent dezelfde Plante.Den vyfden dag plaatste ik deeze Plant in een minder verlichte kamer. Haare Bladeren boogen zig tegens negen uuren, en maakten een stompen hoek naar beneden. Nu verzette ik dezelve op een plaats, daar het Licht sterker was, en, na verloop van een quartier, namen zy reeds een horizontaale richting aan, wanneer ik dezelve op een venster plaatste, het welk door de Zon bescheenen wierd, en de Bladeren richtten zig als naar gewoonte weder in de heogte; doch, na dat ik de Plant weder in de voorige kamer gebracht hadde, vielen zy terstond naar onderen; zo dat zy zich, tusschen des morgens van negen, tot des middags | |
[pagina 293]
| |
om twee, uuren, viermaal, by het zelfde weder, alleen door het verwisselen van plaats, veranderd hadden. Den zesden dag bewaarde ik dezelve in een gemaatigd Licht, en hunne Bladeren bleeven in een horizontaale stelling; doch des avonds verplaatste ik dezelve zodanig in myn Boekvertrek, dat de straalen der Zon, door de deur ingelaaten, vlak op dezelve vallen konden; het was des anderen daags zeer schoon weder, en nu begonnen de Bladeren, die geduurende den nacht geslooten gebleeven waren, zig terstond te openen, en verlieten, na negen uuren, hunne horizontaale houding met zig in de hoogte te verheffen. Toen sloot ik de deur der Boekenkamer, en liet de Plant in de duisternis, tot dat ik een uur daar na de deur weder opende, en de Bladeren zodanig bevond, als dezelve des nachts gewoon waren zig te vertoonen; spoedig echter veranderde deeze stelling, zo dra de deur geopend was, en, naar verloop van twintig minuten, hadden zy zig weder in de hoogte verheven; het welk ik verscheide maalen herhaalde. Hier uit nu besluit onze Autheur, dat het Licht alleen, de oorzaak der beweeging, en deszelfs verscheidene graaden die hunner houding is, als mede, dat het geen wy den Slaap der Planten noemen, de natuurlyke houding derzelven is, en alleenlyk aan de afweezendheid des Lichts moet toegeschreeven worden; wyl wy door de ondervinding leeren, dat de werking van een gemaatigd Licht, gelyk dat eens helderen dags, de Bladeren eene horizontaale stelling doet aanneemen, een sterker Licht dezelve zodanig in de hoogte verheft, dat ze een stompen hoek naar boven formeeren, terwyl een zwakker Licht zulk een naar onderen veroorzaakt; en eindelyk zien wy, dat eene geheele afweezendheid van Licht hun de richting des zogenaamden Slaaps doet aanneemen, welke wy gevolglyk naar ons goedvinden veranderen kunnen. | |
VIII. Van de Beweeging der gevoelige Planten.De voorgaande Verklaaring brengt ons natuurlyk tot een tweede ontdekking; namentlyk, dat de beweeging der gevoelige Planten, waar van nog geen Philosooph tot hier toe de reden ontdekt heeftGa naar voetnoot(*), grootendeels van dezelfde oor- | |
[pagina 294]
| |
zaak afhangt; zo dat deszelfs verklaaring, welke, vóór dat men de werking des Lichts op de Bladeren kende, geheel duister was, thans zeer ligt en gemakkelyk verstaan kan worden. Een gevoelige Plant is, buiten haare byzondere eigenschap dat zy haare Bladeren sluiten, en weder opent, als men ze aanraakt, dezelfde veranderingen onderworpen, als de Abrus, en andere Planten, van welke wy gesproken hebben. Deeze veranderingen ontstaan uit een werking der beweeging, welke de Bladeren en hunne Steeltjes ondergaan, en, welke zy aan het Licht verschuldigd zyn. De eenigste eigenschap, derhalven, die der gevoelige alleen eigen schynt, is, dat zy zig ook door een andere oorzaak beweegen, namentlyk door de trilling hunner deelen. | |
[pagina 295]
| |
IX. Overeenkomst tusschen een gevoelige en andere Slaapende Planten.De Autheur gelooft, dat ook eenige andere Planten, die eigenschap, ofschoon in een geringen graad, met de gevoelige gemeen hebben, welke men voorheen meende hun alleen eigen te weezen. Men verzette uit den Tuin van den Heer liese, in de St. Jamesstraat, waar de Heer hill woonde, een bloeijenden Tamarinden Boom, van 5 voet hoog, op den middag, wanneer hy zyne Bladeren zodanig geslooten had, als zy des nachts gewoon zyn, en men aan de gevoelige Planten waarneemt, als zy geschud zyn; het welk de Heer hill insgelyks met een Abrus Plante probeerde, doch welke geene verandering hier onder vertoonde, waar uit hy besloot, dat de deelen des Tamarinden Booms op dezelfde wyze gemaakt waren, als die der gevoelige Planten; maar dat, wyl dezelve grover zyn, men ze sterker moet schudden, ten einde zy haare houding kunnen veranderen. Het Licht geeft haare Bladeren die houding, welke haar de schudding ontneemt, en deszelfs afweezendheid brengt dezelfde werking voort, als deeze, ofschoon in minder graad. Een gevoelige Plant houdt zyne Bladeren des middags horizontaal en open, de Steelen maaken een scherpen hoek met den Stam, en de twee Bladeren, die van de eerste voortkomen, zyn van den anderen gescheiden. Tegen den avond beginnen de Bladeren zig te verheffen, als die der Parkinsonia, en hunne zyden naderen malkander; met het aankomen des nachts sluiten zig de Bladeren naar boven op dezelfde wyze, als de Bladeren der Abrus Plante naar onderen, de beide zyden vereenigen zig met den anderen, en de Steel, die hun onderstut, verwelkt. Zodanig vertoont zig een gevoelige Plant, ieder avond, wanneer zy natuurlyk rust; het welk men nochtans door een gemaakte duisternis ook kan te weeg brengen. | |
X. Structuur eener gevoelige Plante, met de oorzaak haarer beweeging.Aan de basis des Steels, die met den Stam vereenigd is, ziet men een Bundel vaten, welke uit het mergachtig deel des Stams ontspringen, en in een regte lyn tot aan het einde deezes Steels uitloopen; waar zy zig in zo veel Bundels verdeelen, als zy zaamgestelde Bladeren van dezelfde Structuur, als der Abrus Plante, formeeren. | |
[pagina 296]
| |
Hier uit besloot de Heer hill, dat de beweeging der gevoelige met die der Abrus, en andere Planten, overeenkwam, en van dezelfde oorzaak afhing, te meer, toen hy het volgende waarnam: Geduurende den nacht, maakt geene schudding eenigen invloed op een gevoelige Plante, wyl hunne Bladeren reeds zoo geslooten zyn, als of men dezelve geschud hadde. Het Licht ontmoet de Bladeren, verwydert de Steelen van den anderen, en richt hunnen gemeenen Steel om hoog; Deeze werking word in de Abrus Plante veroorzaakt, door de Bundels van vaten, die aan de basis der Steeltjes zyn, en daar nu, door de zaamgestelde Structuur deezer Plante, meer zodanige Bundels in deeze gevonden worden, moet ook natuurlyk dezelsde oorzaak grootere werkingen in de gevoelige voortbrengen, dan in de Abrus Plante. Het Licht veroorzaakt eene trillende beweeging in de vaten der gevoelige Planten, waar door zy zig oprichten, en openen; wanneer men nu dat Blad schudt, drukt men hun eene sterkere beweeging in, dan die door het Licht word te weeg gebragt, zo dat deeze hierdoor gestremd, en de trilling, door het Licht in de vaten veroorzaakt, vernietigd word. De Bladeren sluiten, en de Steelen krommen zig, wyl de werking des Lichts, die de eene open, en de andere om hoog, hield, op eenmaal vernietigd word; zo zien wy, als men zig vergenoegt dezelve met den vinger aan te roeren, dat zig alleen hunne Bladeren sluiten; daar, integendeel, als men ze sterker schudt, zig ook de Steelen buigen. Als men de aarde sterk schudt, zonder de Plant aan te roeren, sluiten zig de Bladeren, en hunne Steelen krommen zig; het welk ook door den wind word voortgebragt: waar uit volgt, dat de uitzetting der Blaadjes, en de verheffing der Steeltjes, welke het Licht bewerkt, alleen gestuit word, als hun dat Licht ontbreekt, of men dezelve op zodanig een wyze beweegt, waar door deeze trillingen gestremd worden; welk laatste de oorzaak is van dat Verschynzel, 't welk aan een zodanige Plante de naam van Kruidje roer my niet heeft gegeven. De voortplanting der beweeging van de kleine Bladeren op den Stam is geringer, dan die van den Stam op de Blaadjes. De grootste beweeging die men een Plant geeven kan, is, als men hunnen Stam sterk schudt, en egter heeft deeze schudding geen invloed op die jonge Blaadjes, welke nog niet open zyn. Een volkome duis- | |
[pagina 297]
| |
ternis heeft meer invloed op een gevoelige Plante, dan de sterkste schudding. De laatste maakt alleen, dat zig de Bladeren sluiten en krommen, doch de Steelen blyven van den anderen verwyderd. Daarentegen is de werking eener volkome duisternis oneindig grooter; want door deeze voegen zig de Steelen zodanig te zamen, dat zy maar één Blad schynen uit te maaken; een bewys, dat de uitspanning deezer deelen een werking des Lichts is, en dat, of men deeze door een harden slag sterk verminderen kan, de duisternis alleen in staat is dezelve geheel te verhinderen, wyl ook die Planten, wier Bladeren zig, of door de duisternis, of door den stoot, dien zy geleeden hadden, een zeer spoedige verandering ondergaan, zo dra het Licht begint door te breeken, of men dezelven uit de duisternis neemt, waarin zy zig bevonden, als namentlyk door de trillende beweeging der Lichtdeelen, de verheffing der Bladeren zo spoedig geschiedt, dat men dezelve maar eenige minuuten waarneemt; het welk echter even als de onderscheide houding, die de Planten in verschillende Hemelslreeken aanneemen, naar den graad des Lichts nauwkeurig gemaatigd is. Zo zyn in de Oostelyke Landstreeken de Bladeren uitgezet, niet wegens de warmte, maar dewyl het Licht daar zeer sterk is. In de Noordelyke sluiten zig de Bladeren niet, wegens de aldaar heerschende koude, maar wyl het Licht daar zwakker is; zy sluiten zig by regenachtig weder niet wegens de vochtigheid, doch alzo het dan gemeenlyk donker is; als zy in Egypten open blyven, is zulks niet, om dat het daar nimmer regent, maar dewyl het daar doorgaans heeter is. Ten einde zig hier van te overtuigen, behoeft men maar een Abrus of gevoelige Plante op een tegens het Zuiden gelegen vengster te plaatzen, en zy zal, naarmaate van het schoone of slechte weder, meer of minder gevoelig zyn, ofschoon zy op dezelfde plaats bewaard worde. De Bladeren beginnen zig te openen, eer de Zon boven den Horizont is, wyl de Lucht alsdan helderder wordt; zy beginnen zig te sluiten, voor dat de Zon is ondergegaan; wyl, daar 't vengster tegen 't Zuiden slaat, de Plant zig in de schaduw bevindt, die het gebouw veroorzaakt. De Heer hill merkte op, dat de Bladeren eener Abrus of gevoelige Plante zig by lang regenachtig weder in de zelfde gedaante vertoonden, welke zy in een land, dat veel regen onderworpen is, gewoon zyn te behouden; zy | |
[pagina 298]
| |
namen nooit eene Horizontaale stelling aan, slooten zig des avonds eerder, en openden zig des morgens laater dan naar gewoonte. De koude verhardt de vaten, en maakt dezelve minder bekwaam tot beweeging; dit is de reden, dat een gevoelige Plant een deel haarer gevoeligheid verliest, als zy eenige dagen uit de kast geweest is, zo dat men de Bladeren verscheide maalen kan aanraaken, zonder dat die zig sluiten: zo dra men echter een weinig harder aan dezelve stoot, sluiten zy zig oogenblikkelyk; een lichte trilling werkt alleen op die Blaadjes, die men schudt, daar een sterkere de tegenovergestelde Blaadjes, en de gantsche Plant, aandoet. Ten laatsten besluit de Autheur, dat, dewyl de Structuur der Bladeren doorgaans dezelfde, en deeze werkende stoffe altyd voorhanden is, alle Bladeren dezelsde eigenschap bezitten, hoewel in verschillende graaden. De waarschynlykheid, zegt hy, van dit gevoelen, is wel, is waar, ten aanzien der eene zekerder, dan ten aanzien der andere; doch ik heb naar ryp onderzoek gevonden, dat alle Boomen en Planten denzelfden regel onderworpen zyn. |
|