Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandeling van den heer Hill, een beroemd Engelsch natuurkenner, over den slaap en oorzaak van de beweeging der gevoelige planten.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 242]
| |||||||||||||||||||||||
sche Vertaaling te leezen, mede te deelen; waar aan ook alzints door het groot debiet hiervan door geheel Duitschland is beantwoord geworden: het welk my heeft aangemoedigd het hoofdzaakelyke deezer Verhandeling, naar de Hoogduitsche Vertaaling, onzen Hollandschen Leezeren aan te bieden. De Fransche Vertaaling, te vinden in het Journal des Sçavans der Maand Augustus 1773, van pag. 206-256, is met eene Voorrede vermeerderd, voornamentlyk dat geene behelzende, wat reeds vóór den Heer hill over deezen Planten-slaap gezegd is, welke insgelyks in het Hoogduitsch is overgebragt, en even als de Verhandeling door deezen Vertaaler met eenige aanmerkingen verbeterd, welke ik of in den text zelf heb laaten invloeijen, of, daar zulks vereischt wierd, in substantie beschreeven. Wanneer de Autheur in de laatste Afdeeling over de manier, om de Proeven te maaken, handelt, beschryft hy alleen, hoe men de structuur der Bladeren eener Abrus, en gevoelige Plante, kan leeren kennen; daar echter de behandeling dier Bladeren, welker inwendig maakzel men nader begeert te onderzoeken, te zeer bekend is om hier werder verklaard te worden, heb ik deeze Afdeeling onvertaald gelaaten. | |||||||||||||||||||||||
Voorbericht, Het welk voor de Verhandeling van den Heer hill, in het Journal des Sçavans geplaatst is.Eer wy den Leezer de Verhandeling des Engelschen Autheurs zelve aanbieden, zullen wy dat geene, 't welk reeds te vooren over deeze materie geschreeven is, in 't kort opgeeven. Maar weinige Schryvers hebben zig bekommerd de oorzaak van een verschynzel te onderzoeken, het welk toch zedert langen tyd hunne verwondering had moeten opwekken. De Ridder linnaeus, welke de Historische Kruidkunde met een aantal nieuwe Waarneemingen verrykt heeft, heeft niet minder de eere, verscheide wezendlyke deelen der Philosophische Kruidkunde ontdekt te hebben; ook de Slaap der Planten is zyne opmerkzaamheid niet ontsnapt, welk verschynzel hy ontdekte door een by Philosophische onderzoekingen niet zelden voorkomend gelukkig toeval: daar hem namentlyk zeer veel | |||||||||||||||||||||||
[pagina 243]
| |||||||||||||||||||||||
gelegen lag, om de Lotus OrnithopodioidesGa naar voetnoot(*), die hy van zynen beroemden Vriend, den Heer van sauvages, bekomen had, naauwkeurig waar te neemen, zo beval hy deezen, die maar twee Bloemen droeg, aan zynen Tuinman, onder voorwendzel, dat hy dezelve door den dag niet had kunnen onderzoeken; doch hoe zeer was hy verwonderd des avonds deeze Bloemen niet meer te ontdekken; den volgenden morgen echter kwamen zy weder te voorschyn, maar verborgen zig tegens den avond weder zodanig, dat men ze niet meer gewaar kon worden; dit zelfde geschiedde op den derden dag, en eindelyk bemerkte onze groote Natuurvorscher, dat drie Bladeren deeze, geduurende den nacht, zodanig insloten, dat zy voor de scherpziendste oogen zelfs onzichtbaar waren. Zy nu, welke weeten, met wat yver de Ridder linnaeus gewoon was zyne Waarneemingen door te zetten, zullen ligt raaden, dat ook de tegenwoordige niet onachtervolgd bleef. Hy begon derhalven spoedig den Tuin van Upzal des nachts te doorwandelen, en alle Planten wierden, met het licht in de hand, op het naauwkeurigst waargenomen; hier zag hy met vreugde, dat ieder Plant door zyn byzonderen slaap bevangen werde, en dat zy door hunnen verschillenden stand en houding deeze eenigermaate nabootste, welke de verscheidene zoorten van Dieren reeds voorlang aan de Natuurbeminnaaren getoond hadden; wanneer hy naar ryper onderzoek besloot, dat Ten Eersten, de jongere Planten deezen Slaap meer dan de oude onderheevig warenGa naar voetnoot(†). Ten Tweeden, eene afweezendheid van Licht alleen, deeze verschyning, welke men oneigentlyk den Slaap der Planten noemt, veroorzaakte, dat de koude van den nacht hiervan niet de eenige reden was, wyl de zodanige, welke op een warme plaats bewaard wierden, deeze soort van rust, even zo als de andere, onderworpen waren. Ten Derden, dat de Bladeren, naar dat zy enkel, of zaamgesteld, los, of onder den anderen verward waren, geduurende den nacht verschillende gedaanten aannamen, of zig op verscheidene wyze omboogen; en eindelyk | |||||||||||||||||||||||
[pagina 244]
| |||||||||||||||||||||||
Ten Vierden, wanneer hy de richting der slaapende Bladeren, of der Bloemen die nog niet geheel open waren, onderzocht, en met die geene, die reeds geheel open waren, vergeleek; geloofde hy, het oogmerk der Natuur door deeze beweeging der Bladeren, die men den Slaap derzelven noemt, te ontdekken: namentlyk, dat hier door de jonge uitspruitzels tegen de beschadiging der Lucht, der Dauw, of eene onverwagte Vorst bevryd wierden. Wy durven vryelyk vertrouwen, dat van het midden des Zomers des jaars 1755 af te rekenen, tot op heden, de Zweedsche Kruidkenner zyne onderzoekingen sterk vermeerderd, en zyne waarneemingen over alle Planten des Upsalschen Tuins, en een groot deel der geenen, welke in zyne Flora Suecica zyn afgebeeld, uitgestrekt zal hebben. In zyne uitgegeevene VerhandelingGa naar voetnoot(*) echter, brengt hy deezen Slaap maar tot vier verscheidene gezichtspunten, waar van hy de proeven alleen genomen heeft op een en vyftig soorten van Planten. Deeze verschillende gedaanten zyn door hem in Plaaten voorgesteld, welke wy den Leezer, zo wel als de Verhandeling zelfs, die alzints verdient geleezen te worden, ten sterksten aanbeveelen. De Heer adanson, Medelid der Koninglyke Academie der Weetenschappen, drukt zig hierover in deezer voege uitGa naar voetnoot(†): ‘No. III. Te zamen vallende beweeging: In zodanig een toestand der Lucht, welke voor den wasdom der Planten het voordeeligst is, namentlyk, zo met een dampige en vochtige hitte, als met een bewolkten Hemel, en donderachtig weder, buigen zig de uit kleine Blaadjes zaamgestelde Bladeren (Folia pinnata) van verscheidene Planten, als by voorbeeld der Ertgewassen, op dezelfde wyze, als hunnen gemeenen SteelGa naar voetnoot(‡). Dit zelfde neemt men waar aan eene gevoelige Plant, welke eenige dagen in een Kelder bewaard is. Als zy sterk van de Zon bescheenen worden, richten zy zig weder op, en verheffen zig zodanig in de hoogte, dat | |||||||||||||||||||||||
[pagina 245]
| |||||||||||||||||||||||
zy een regten hoek met hunnen gemeenen Steel uitmaaken. Wanneer de bovenste oppervlak e van verscheidene enkelde Bladeren op dezelfde wyze aan de brandende Zon worden blootgesteld, zullen zy insgelyks hol worden, 't welk hunne overeenkomst met de zaamgestelde Bladeren te kennen geeft. Dit toont de SigesbeckiaGa naar voetnoot(*), de UrenaGa naar voetnoot(†), en anderen. De hitte van een gloeiend yzer zal dezelfde werking by beide voortbrengen, doch hier door word de Plant benadeeld; ook heb ik bemerkt, dat verscheidene soorten der Cheropodiums ieder avond met den ondergang der Zon hunne Bladeren optrekken, en dezelve weder des morgens met derzelver opgang nederwaards buigen, als zy onmiddelyk door dezelve bescheenen worden. Zo draa de Zon is ondergegaan, en geduurende de koelte der Dauw, buigen zy zig, en hangen zodanig noderwaards, dat zy een regten hoek met hunnen gemeenen Steel uitmaaken, en met hunne onderste oppervlakte de tegen hun overstaande Bladeren naderen. Dit zelfde kan door een konstelyken Dauw veroorzaakt worden, en dit is niet alleen aan de Ertgewassen, maar ook aan de Balsamina ImpatiensGa naar voetnoot(‡), en andere waargenomen.’ Wy weeten niet, dat door andere Kruidkundigen, of Natuuronderzoekers, nadere Waarneemingen omtrent deezen Plantenslaap gedaan zyn. Veelen hebben dat geen, het welk reeds door den Ridder linnaeus gezegd is, wederhaald; het welk derhalven niet nodig is hier bygebragt te worden. Zeer gewichtig echter zoude het zyn, by aldien men, na de oorzaak deezes Slaaps gevonden te hebben, konde verklaaren, waarom zig eenige Bloemen alleen naar Zonnen ondergang, of geduurende den nacht, openen, 't welk men aan de Mirabilis JalappaGa naar voetnoot(§), of zogenaamde Nachtschoone der Tuinen, bemerkt. | |||||||||||||||||||||||
Uittrekzel der verhandeling van den heer Hill, een beroemd Engelsch natuurkundige.De Heer hill, ten einde zyn Vriend, den Ridder linnaeus, [aan wien hy deeze Verhandeling zond] des te | |||||||||||||||||||||||
[pagina 246]
| |||||||||||||||||||||||
klaarder van de waarheid zyner gevoelens, omtrent den Slaap en Oorzaak van de beweeging der gevoelige Planten te overtuigen, verdeelt deeze in de elf volgende afdeelingen, welker hoofdzakelyken inhoud ik hier kortelyk zal mededeelen.
| |||||||||||||||||||||||
I. Over den Slaap der Planten.Reeds voor eenigen tyd, had men bemerkt, dat de Bladeren van zommige Planten, geduurende den nacht, eene richting aannamen, die geheel verscheiden was van die geene, welke zy des daags vertoonden. Acosta heeft deeze eigenschap aan denGa naar voetnoot(*) Tamarindenboom, de Abrus, en andere Egyptische Planten, het eerst waargenomen, en men heeft naderhand dit zelfde in verscheide Europeesche Planten ondervonden. Deeze Schryver meende, dat de Natuur zig van dit middel bediende, om de fynste deelen der Plant, als by voorbeeld den Bloesem en de Vrucht, voor de beschadigingen der onguure Lucht te bevryden; grondende hier op voornamenlyk zyn gevoelen, dat de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 247]
| |||||||||||||||||||||||
Knoppen van den Tamarindenboom door deszelfs Bladeren geheel bedekt wierden. Ray, echter, verwerpt deeze gedachten, ofschoon hy de bovenstaande Waarneeming toestondt. En onzen Autheur schynt deeze verandering eene natuurlyke werking te weezen, welke uit de gemeene eigenschap der Lichaamen, en hunne tegenoverstaande werkingen, ontstaat, en van den wyzen Schepper in verschillende omstandigheden tot gewichtige oogmerken gebruikt wordt. Veele laatere Schryvers hebben deeze Waarneemingen vermeerderdGa naar voetnoot(*), en men moet hun voorzeker dank betuigen, dat zy de gangen der Natuur nauwkeurig zyn nagegaan, en ons hunne ontdekkingen medegedeeld hebben. Doch het is een groot verschil, en waar toe een weinig meer schranderheids vereischt wordt, niet alleen de waargenoomen omstandigheden afzonderlyk op te geeven, maar ook derzelver oorzaak nauwkeurig te bepaalen. Hier mede hebben zig verscheide vlytige Natuuronderzoekers bezig gehouden, zonder nogthans daar in volkomen te kunnen slaagen. Eenige hebben deeze eigenschap toegeschreeven aan de werking der hitte en koude, doch hier van is men afgegaan, na dat 'er is waargenomen, dat even dit plaats vond in de kassen, en warme verblyfplaatzen, der Planten, waar de gemaatigdheid der Lucht altyd dezelfde is. Andere hebben dit van de goede of kwaade gesteldheid der Planten zelve zoeken af te leiden; maar dit gevoelen komt onzen Autheur voor, even zo naby aan de waarheid te weezen, als dat, 't welk de Heer linnaeus trachtte te beweeren, namentlyk, dat dit by de jongere Planten meer plaats zoude vinden, dan by de Oude. Men zal uit de volgende Waarneemingen klaarlyk zien, dat de slaapende, en gevoelige, Planten veele overeenkomst met de andere hebben, dat hunne, ofschoon verschillende, beweeging, nogtans van dezelfde oorzaak afhangt, dat verscheidene slaapende byna dezelfde eigenschappen bezitten, als de gevoelige, en eindelyk, dat men in deeze laatste 'er eenigen ontmoet, die hun allen eigen schynen: 't welk de overeenkomst van beide de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||||||||||
voorwerpen bewyst, en ons van zelfs leidt tot de ontdekking der oorzaak hunner beweeging. De Autheur gelooft de oorzaak der veranderde richting eener Abrus PlanteGa naar voetnoot(*) te kennen, wanneer hy dezelve naar welgevallen des middags ziet sluiten, en weder openen; als mede die der beweeging eener gevoelige Plante, als hy insgelyks dezelve kan sluiten zonder haar aan te roeren, door de oorzaak te verwyderen, die dezelve opgericht, en geopend houdt, uit hoofde, dat wy de oorzaak dier werkingen kennen, welke wy in staat zyn voort te brengen. | |||||||||||||||||||||||
II. Van de Structuur der Bladeren 't algemeen.Het valt niet bezwaarlyk het maakzel der Planten, en inzonderheid hunner Bladeren, te leeren kennen; hier toe behoeft men maar een goed Vergrootglas te gebruiken, waar door men hunne kleinste vaten zelfs ontdekken kan. Zo heeft ook onze Autheur het maakzel der Bladeren nagegaan, en gevonden hebbende, dat de grootere vaten van deeze alle in den Steel te samen kwamen, beslooten, dat aan hun alleen, zo de natuurlyke richting der Bladeren, als haare verscheidene stellingen, moest toegeschreeven worden; welke laatste geduurig veran eren, zo dra een uit- of inwendige oorzaak op de vaten werkt. Daar nu de Bladeren gestadig door de Lucht omringd worden, zyn zy ook derzelver verschillende werkingen, benevens die van het Licht, der Hitte, en der Vochtigheid, onderworpen, welke de Schryver meent als de tweede oorzaak van de veranderende stellingen der Bladeren te kunnen aangemerkt worden, waarvan de eerste in de Structuur der vaten zelfs zoude opgeslooten weezen. | |||||||||||||||||||||||
III. Waarneemingen, welke op verschillende plaatzen omtrent de Slaapende Planten gemaakt zyn.Deeze verandering der houding is het meest aan die gevleugelde of zaamgestelde Bladeren te bemerken, welke | |||||||||||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||||||||||
uit veele kleine blaadjes bestaan, die door een gemeenen steel gedraagen worden (Folia Pinnata): weshalven wy ons by deeze bepaalen zullen. De vier werkende weezens, waar aan wy zo even gezien hebben, dat de Planten onderworpen waren, zyn door alle de wereld-deelen verspreid, zo nogthans, dat hunne werkzaamheid verschilt naar het Climaat, waarin zy zig bevinden. In het onze (het Engelsche), welk gemaatigd is, hebben de Planten, die gevleugelde of zaamgestelde Bladeren hebben, de kleine Blaadjes, waar uit zy bestaan, parallel met den Horizont, en vertoonen weinig gevoeligheid. In de Oostersche Landen, waar de hitte grooter is, richten zig deeze kleine Blaadjes met hunne spitzen omhoog, en veranderen zig ligter. De meeste Egyptische Planten houden zelden eene vaste richting, daar zy integendeel in de Noordelyke landen haast nimmer hunne houding veranderen, of zig met den Horizont parallel vertoonen. Doch niet alleen neemt men dit waar in die Planten, welke in verschillende Climaaten onderhouden worden, maar ook even deeze verandering zien wy de Planten ondergaan, in de drooge en regenachtige Jaargetyden: onfeilbaar veranderen zig deeze Planten aan die oorden, waar de regen menigvuldig is; zy, wier Vleugleedjes by schoon weder een stompen hoek naar boven maaken, maaken dezelve onderwaards by regenachtig weder. Veelen hebben dit aan de werking der hitte, anderen aan die der vogtigheid toegeschreeven, tot dat men van het tegendeel van beide gevoelens is overtuigd geworden. Te vooren heeft men reeds gezien, dat de Planten, die in de warme verblyfplaatzen bewaard worden, dezelfde veranderingen ondergaan, en ik heb door verscheide Proeven ondervonden, dat de vogtigheid geene werking op dezelve heeft. Ik heb zommige Planten tot verdrinkens toe begooten, anderen heb ik droog gelaaten, en geene verandering aan dezelve waargenomen. Hunne Bladeren hebben zig des morgens geopend, en des avonds geslooten, op het zelfde uur, en op dezelfde wyze. Hier uit volgt, dat twee van deeze vier weezens geen aandeel aan deeze werking hebben, en, daar de Lucht aan te veel veranderingen onderhevig is, om als de oorzaak deezer werking aangemerkt te kunnen worden, moeten wy ons by het Licht bepaalen, en ik hebbe door verschillende Waarneemingen bevonden, dat de verande- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||||||||||
ring van de richting der Bladeren, welke wy op verschillende tyden aan dezelve bemerken, alleen hieraan moet toegeschreeven worden. Dit is derhalven de ontdekking, die de Autheur zig vleidt gedaan te hebben, en welke hy tragt te bewyzen, op vernuft gegrond en door ondervinding bevestigd te weezen. Deeze werking, zegt hy, bevat niets buitengemeens in zig, wanneer men dezelve maar met opmerkzaamheid naargaat; en de zaak naar die gronden, welke hy te toonen heeft vastgesteld, beschouwende, zal men bevinden, dat deeze werking, van welke hy thans spreekt, noodzaakelyk eene werking des Lichts weezen moet. (Dit heeft men te verwagten in een volgend Stukje.) |
|