ontroerd, verlaat zyn handwerk, tekent volgens de grondbeginzelen, leert de Meetkunde, en oefent zich zelven in de Geschiedenissen.
Na eene onafgebroken vlyt van twee Jaaren, zeide krahe: Thans myn Vriend! hebt gy geleerd wat Dusseldorp u leeren kan. Nu moet gy naar Parys, by den Heer wille, om uwe bekwaamheden tot volkomenheid te brengen.
Schmis volgde deezen raad, vertrok naar Parys, doch ging te voet, om daar door het geld, dat men hem gegeeven had, te spaaren. Hy kwam 'er ziek aan, hermnerde zich een zeker klooster, in het welk hy een Monnik iets moest zeggen. Hy ging 'er in, en de Monnik bezorgde hem met raad en hulp. - Na zyne herstelling ging hy, geheel droefgeestig, wandelen, en ontmoette twee Garde du Corps: van welke de een hem aansprak.
Is Myn Heer geen Duitscher? - Ja. - Uit welk Gewest? - Van Keizerswaard. - Ei, dan zyt gy myn Landsman. Wat doet gy hier? - Schmis verhaalde hem alles, en beklaagde zich op het einde, dat zyne ziekte hem tyd en geld gekost had; dat hy zyn weldoeners niet ten last wilde verstrekken, enz.
De Soldaat denkt alles na. - Ja, myn Vriend zegt hy, wat zal ik u raaden? - Dan, indien gy myn voorbeeld wilde volgen, dan zoud gy kleederen en brood vinden, en uwe kunst kunnen voortzetten. Myn kapitein heeft juist iemand noodig. Gy zyt een knap Kaerel; hy zal u daadlyk neemen. - Wy worden goed betaald, de dienst is ligt, en gy hebt 'er veele vrye dagen in.
Schmis nam dit aan. De Kapitein hoorde zyne Geschiedenis, en bragt hem zelfs by wille - geevende hem zo veel vryheid als de dienst maar eenigzins wilde gedoogen. Zo arbeidde en diende hy vier jaaren, en kreeg zyn ontslag. Twee jaaten, hield hy zich enkel met zyne kunst bezig, en kwam, met goede getuigenissen, zo van zynen vlyt als levensgedrag, te rug.
Krahe stond verbaasd over het werk van deezen man, en stelde hem voor het Kabinet aan 't werk. Schmis werkte vlytig, en hield eene geschikte levenswyze. Kwam nergens dan in het huis van zynen eersten Leermeester. Dit duurde weder twee jaaren.
Op zekeren morgen zeide krahe: schmis, kom van avond wat tydelyk t'huis. Ik heb een klein feest, daar ik alle myne Vrienden op wil zien. Schmis komt, ontmoet verscheidene Vrienden; en hoort dat het aantekenmaal, tot een Huwelyk voor de oudste dochter, gegeeven wordt. - Men ziet hem niet meer. - Den anderen morgen kemt hy in de Gallery om te werken, doch de Opziener kent hem haast niet.
Wat scheelt 'er aan, Myn Heer schmis?
Ik ben ongelukkig, myn Weldoener.