Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijWaarneemingen over de Albinos, of witte menschen, en twee bonte kinderen.
| |
[pagina 200]
| |
paalen? Wy gelooven niet dat zulks mogelyk is, schoon wy de werking der Lugtstreeke op 's Menschen gesteltenisse erkennen. 't Is waarschynlyk, dat de onderscheide soorten van Menschen gevormd zyn volgens de noodwendige betrekkingen tot de wederkeerige werking, welke tusschen hun moest plaats hebben, en de Lugtstreeken, welke zy moesten bewoonen. Wy kunnen niet gelooven, dat de Zwarte Menschen, die de laage landen aan Zee bewoonen, tusschen den achttienden Graad Noorder-, en den achttienden Graad Zuider-Breedte, van dezelfde soort zyn, als die zich in 't binnenste van Africa onthouden, waar de grond hoog en bergagtig is, waar zwaare aanhoudende regenvlaagen vallen, die de Hette maatigen, de aarde en de lugt dermaate verfrissen, dat het eene gemaatigde lugtstreek worde, waar de Menschen, volgens de laatste waarneemingen, bekragtigd door ons Medelid, den Heer vatable, bykans zo blank zyn als de Europeaanen. Gelyk men op dezelfde Plant Bloemen van verschillende kleuren ziet, ontdekt men kleurverscheidenheden by Menschen van dezelfde soort. De verandering van kleur, in 't vel der Menschen, is oorspronglyk, of toevallig. Zy kan voortgebragt worden door eene wyziging gehegt in het Zaadbeginzel, of door eene ziektenagtige verandering. De Warmte, de Driften, kunnen kleurveranderingen veroorzaaken, doch dit uitwerkzel verdwynt met de oorzaak; Ziekten brengen ze ook voort; maar deeze zyn niet bestendig, of de Ziekte moet aanhouden, of de geheele Organisatie van de huid aandoen. Men weet dat de Kinderen, by derzelver geboorte, de algemeene kleur aan hunne soort eigen, niet medebrengen. De Kinderen der Blanken zyn roodagtig, en de kleur van hun vel bepaalt zich niet, dan verscheide dagen naa derzelver geboorte. 't Is even zo gelegen met de Neger-kinderen, zy hebben over 't geheele Lichaam een geelagtige verwe, niet ongelyk aan die van een afgevallen blad: men ziet, op dien tyd, geen onderscheid tusschen deeze en de Mulaten, dan alleen een halve zwarte kring aan 't uiteinde der Vingeren, by den wortel der nagelen, en de zwartheid aan de teeldeelen. 't Is buiten twyfel mogelyk, dat het kleurgeevend beginzel veranderd en gewyzigd is, in het oogenblik der vorminge, en dat die verandering bestendig is, en onuit- | |
[pagina 201]
| |
wischbaar; 't is waarschynlyk, dat dit de AlbinosGa naar voetnoot(*) vormt. Maar, gelyk 'er oorzaaken zyn, die het kleurgeevend beginzel van 't geheele Lichaam veranderen, zo worden 'er ook gevonden, die alleen plaatslyke indrukken maaken, en hier uit ontstaan de Bonte Kinderen. De Heeren de maupertius, dumas, en de buffon hebben, met grond, aangemerkt, dat de Albinos de geboorte verschuldigd zyn, aan eene erflyke ziekte, en de Schryver van de Recherches Philosophiques sur les Americains is misschien niet zo zeer te veroordeelen, als hy zich verbeeldde, dat de Zaadverzamelplaatzen van een Africaan een Ziektestoffe in zich hadden, die op de Vrugt werkte, het Zenuwsap veranderde, en de orde der Natuur omkeerdeGa naar voetnoot(†). Liever houde ik de Albinos voor | |
[pagina 202]
| |
verbasterde weezens, voor weezens die eene vernedering ondergaan hebben, dan dat ik ze aanzie voor een onderscheide soort door de Natuur gevormd; en dewyl wy de oorzaaken weeten die de Huid geheel miskleuren, mogen wy vermoeden, dat de gansch bleeke en bykans onbezielde kleur der Albinos, door een deezer oorzaaken, is voortgebragt. In den Jaare MDCCLXXVI, hebben wy te Parys de Witte Negerin gezien, door den Heer de buffon beschreeven; behalven de witte en doodbleeke kleur, en voorts alle de trekken van eene Negerin, hadt zy eenige gebreken in de evenredigheid haarer Leden, door den Heer de buffon naauwkeurig opgemerkt. Benevens den Heer moreau de saint-méry, Schryver van het Recueil des Loix et des Constitutions du Saint Domingue, heb ik, in den Jaare MDCCLXXXIII, eene Witte Negerin gezien, die dezelfde kenmerken vertoonde als de voorgemelde. Deeze Vrouwe was van eene vry kloeke gestalte, zy hadt eene Godsdienstige opvoeding ontvangen, die haar zeer tot eene stille leevenswyze aanleiding gaf; zy scheen zeer zagtaartig van character, en met dat alles straalde 'er eene zekere zwakheid in haare Organisatie door. Zy werkte vaardig, en met vlyt, met de naald. Deeze Vrouw leeft nog, doch is niet meer aan de Kaap, zy was gebooren van een Neger en eene Negerin. De Heer vatable verhaalt ons, in 't Jaar MDCCLXX, te Guadeloupe, by den Marquis de bouillé, twee Witte Negerinnen, tweelingen, gezien te hebben, tusschen de achttien en twintig Jaaren oud. De Heer gauché, ons Medelid te Port Paix, heeft in zyn kwartier eene Witte Negerin waargenomen. De Heer le fevre deshayes, ons Medelid, heeft verscheide Albinos in 't Zuiden gezien, en zich gezet om valsche Stellingen van veele beroemde Mannen, die over deeze verscheidenheid in het Menschlyk Geslacht, zonder dezelve gezien te hebben, schreeven, te wederspreeken. De Waarneemingen, door ons aangeduid, bewyzen, dat 'er niet alleen Albinos gevonden worden, op den afstand van | |
[pagina 203]
| |
tien graaden van den Equator, maar tot zestien, ja zelf tot twintig graadenGa naar voetnoot(*). Onze Waarneemingen, en die van den Heer le fevre deshayes, bewyzen, dat de Witte Negers van hunne Ouders niet verschillen dan in de kleur, dat zy dezelfde onderscheidende kenmerken en 't zelfde maakzel hebben, dat hunne gestalte de gewoone, en hun gesteltenis zo sterk en gespierd niet is, als die van de soort uit welke zy voortspruiten; doch dat de verzwakking zo verre niet gaat als men veelal wil; dat zy zomtyds vleeschkleurig zyn, en eenigzins roode lippen hebben, dat hun hoofd bedekt is met rosse wol, en zy wolagtige hairen op andere deelen | |
[pagina 204]
| |
hebben, dat hun Gezigt zo goed en uitgestrekt niet is als dat der Menschen in 't algemeen, dat de iris verschillend gekleurd is, en de oogbol een byzondere richting en beweeging heeft; dat zy niet doof zyn, en hunne verstandlyke vermogens bykans die van de andere Negers evennaaren; dat de huid aan handen en voeten hard is, op 't aanraaken, en gerimpeld, zo in de Jeugd als in den Ouderdom; dat zy meer dan dertig jaaren leeven. Wy verlangen nog na Waarneemingen, om vast te stellen, of het waarheid is, dat de Witte Negers min bekwaam ter voortteelinge zyn dan de Zwarte? of twee Albinos Kinderen kunnen verwekken, en of zy zwarten dan andere Albinos zouden voortbrengen. De Heer de buffon is verkeerd onderrigt geweest, als hy schryft, dat de Witte Negerinnen, by Zwarte Negers, Bonte Kinderen zouden verwekken. De Heeren vatable en le fevre deshayes hebben ons betuigd, dat 'er Zwarten zouden voortkomen, uit dusdanig eene vermenging. Het kleurgeevend beginzel, huisvestende in de Organische deeltjes van een Albinos, wordt, buiten twyfel, versterkt door de kragt van het kleurgeevend beginzel, 't welk geene verandering ondergaan heeft in de Organische deeltjes, voortkomende van een Zwart; indien het kleurgeevend beginzel van de Organische deelties van een Neger verzwakt werd door de vereeniging met de miskleurde Organische deeltjes eener Witte Negerinne, is het waarschynelyk, dat die mengeling een Halfslachter, en geen Bont Kind zou veroorzaaken. | |
Waarneeming van een bont kind.In de Maand Mey des Jaars MDCCLXXXIV, hebben wy, aan de Kaap, eene Negerinnetje gezien, twintig maanden oud, een Creole van Sainte Lucie, toebehoorende aan den Heer valois, Heel- en Tandmeester. De hairen van het voorhoofd tot de kruin waren wit, en vormden een hoek, die dezelve naar een kuif deeden zweemen. Van dit hair af, tot aan 't begin der neuze, was 'er een witte streep, twee duimen breed: in 't midden van die streep, omtrent op 't midden van 't voorhoofd, zag men een zwarte plek, van gedaante als een star, de Wenkbrauwen waren half wit, de Oogen zwart: een streep, een weinig minder breed, dan die des voorhoofds, strekte zich uit van de beneden lip tot het bovenste gedeelte van de keel: voorts was de huid des aan- | |
[pagina 205]
| |
gezigts, helder eenpaarig zwart, en zagt; de weezenstrekken waren fyn, en kondigden eene tedere gesteltenis aan. De hals, het bovenste gedeelte van de borst, de rug, de schouders, de lendenen, de billen, waren zwart, doch de lendenen, en het dik der billen, allerzwartst. Het voorste gedeelte van de borst, en van den buik van beneden het sleutelbeen, de armen van het bovenste tot het middelste gedeelte, de dyen, de beenen, waren bezet met witte en zwarte vlekken van verscheide kleuren, de zwarte vlekken vertoonden zich meest aan de knieën; het middelste gedeelte van den voorarm en de handen waren zwart; dit vormde een soort van handschoenen, het benedenste en middelste gedeelte der schenkelen en voeten was zwart, 't geen zich als laarsjes vertoonde; de schaamdeelen waren zwart; het blanke, 't geen op de borst, den buik, en de dyen, heerschte, was rood, en geleek naar 't geen 't gevolg is van eene branding, die de huid eens Negers verzeerd heeft. | |
Waarneeming van een ander bont kind.Een Halsslachter van negentien maanden, van een vry heldere kleur, behoorde denzelfden Heer toe. Op de kruin des hoofds, een weinig ter rechterzyde, was een bosch met hair; in 't midden des voorhoofds zag men een ander wit hairbosch twee en een halve duim breed: over het midden des voorhoofds liep een witte streep, dezelve stondt schuins, en helde ter slinkerzyde af, tot op de wenkbrauwen, die half wit waren. De oogen waren groot, zwart, en wyd open. Beneden de borst tot den navel, en op den bovenbuik, zag men een witte plek met zeven punten. De rechter tepel was blank, vier vlekken waren 'er op de rechterzyde van de borst; men zag twee geelagtige blanke vlekken op den bovenbuik, en één beneden den rechter tepel ook een witte plek op de roedeGa naar voetnoot(*). Een blanke band, doorzaaid met helder geele plekken, vertoonde zich op het binnenste gedeelte der armen, tot het binnenste en benedenste gedeelte van den voorarm. Men zag een andere vlek van den elleboog tot het middelste binnengedeelte van den voorarm, en twee plekken aan het bovenste gedeelte der beenen, met een bruinen weerschyn. | |
[pagina 206]
| |
De gedaante van dit Kind was zo fyn en fraay niet als die van het Negerinnetje, 't welk aartig was, en eer opgecierd dan ontcierd, door de vlekken met zulk eene keurige evenredigheid over het lichaam verspreid. |
|