schubben op het bovenste gedeelte van den Kop, of het aantal en de schikking dier groote schubben, als zy gevonden worden.
De achtste kolom geeft de gedaante op der Rug-schubben.
De negende kolom wyst eenige opmerkenswaardige trekken in het maakzel der Slangen aan.
De tiende kolom onderrigt ons wegens de kleuren der Slangen.
De Characters, in deeze tien Kolommen uitgedrukt, dienen, om de onderseneidene Slangensoorten te doen kennen. Wy zullen, ten slot, de byzondere Characters der acht voornaamste Geslachten, hier by voegen.
Eerste geslacht. Slangen die groote plekken onder het Lyf, en twee ryen kleine plekken onder den Staart, hebben: dit zyn de colubri.
Tweede geslacht. Slangen die groote plekken onder het Lyf en onder den Staart hebben: dit zyn de boas.
Derde geslacht. Slangen, die den Buik bedekt hebben met groote plekken, en wier Staart uitloopt in een groot schubbig stuk, of in stukjes van elkander afgezonderd, beweeglyk en geluid maakende Ratelslangen, crotali.
Vierde geslacht. Slangen, die onder het Lyf, en ender den Staart, met Schubben voorzien zyn, gelyk aan die des Rugs, anguis.
Vyfde geslacht. Slangen, wier Lichaam en Staart omgeeven zyn door schubagtige Ringen. amphisbaenae.
Zesde geslacht. Slangen, wier Lyf op zyde in de langte een reeks kreuken toont. caecillae.
Zevende geslacht. Slangen, die onder 't Lyf na den Kop toe groote plekken hebben; by den Aars schubagtige Ringen, en wier uiterste van den Staart van onderen voorzien is met zeer kleine schubben. langaha.
Achtste geslacht. Slangen, wier Lyf en Staart voorzien is met kleine verhevenheden. acrochordi.
Ten opzigte van de Schubben, die het Lyf der Slangen bedekken, merkt de Graaf de la cfpède op; dat dezelve bykans alle, en in 't byzonder de groote, onder aan 't Lyf, beweegbaar zyn, onafhangelyk van elkander. Zy kunnen elk deezer Schubben beweegen door een byzondere spier, welke daar in uitloopt. Van hier wordt elk deezer bekleedzelen des lichaams, om zo te spreeken, door zich op te heffen en weder neder te vallen, een soort van voet, die wederstand op den grond vindt, en een steunpunt, waar door zy zich allerwegen, naar welgeval-