Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 177]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.Ophelderende aanmerkingen, over den inhoud en den schryver, van het boek der Regteren; als mede wegens de nuttigheden van dit bybelboek en toelichtingen omtrent de tydrekenkunde daarin gevolgd.(Ontleend uit de Preface sur le Livre des Juges par charles chais.) Ten Vervolge van de Ophelderende Aanmerkingen over het Regterampt by de IsraehtenGa naar voetnoot(*).
Het Boek der Regteren bevat, eigenlyk gesprooken, drie Deelen. - Voor I. Eene Inleiding tot de Geschiedenis der doorlugtige Volkshoofden van gods Volk, om eenig denkbeeld te geeven van dat Volk, naa den dood van josua tot othniel, den Eersten der RegterenGa naar voetnoot(†). - Ten II. De Geschiedenis der Regteren; welke eigenlyk het Lichaam des Werks uitmaaktGa naar voetnoot(‡). - en Ten III. een Aanhangzel, geschikt om de gedagtenis te herroepen van eenige gewigtige voorvallen, die gemaklyk in de Inleiding konden geplaatst wordenGa naar voetnoot(§), schoon ze tot dat zelfde Tydperk behoordenGa naar voetnoot(⁂). Niet dan gissender wyze, is de Schryver van het Boek der Regteren bekend. Eenigen eigenen het toe aan de Regteren zelve, en willen, dat ieder hunner de Geschiedenis van 't geen 'er onder zyne Regeering voorviel, zou opgetekend hebbenGa naar voetnoot(⁂⁂). Anderen willen, dat esdra het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zamengesteld, of in orde gebragt heeft; maar het algemeenst heerschend gevoelen onder de JoodenGa naar voetnoot(*) en Christenen is, dat samuel 't zelve schreef. Om zich ten vollen overtuigd te houden, dat dit Boek het voortbrengzel is van één en dezelfde pen, schynt het genoegzaam, het oog te vestigen op het 10 vs., en eenige volgende van het II Hoofdstuk, waar de Schryver een denkbeeld geeft van 't geheele Boek. Daarenboven bespeurt men ten klaarsten, dat de Opsteller leefde op een tyd, wanneer de Jebusiten nog meesters van Jerusalem warenGa naar voetnoot(†), en, by gevolge, vóór de Regeering van davidGa naar voetnoot(‡). Eindelyk blykt het ten vollen, dat het Gemeenebest van Israel toen geregeerd werd door eenen Koning; dewyl de Geschiedschryver zo dikmaals zegt, dat men op dien tyd, van welken hy spreekt, geen Koning in Israel hadtGa naar voetnoot(§); eene aanmerking, die in den geest van geen Mensch kon opkomen, vóór de vestiging van de Monarchie, vóór dat zelfs de Israeliten het in den zin gekreegen hadden van den heere eenen Koning te vraagen. Van den anderen kant valt 'er geen twyfel aan, of het Boek der Regteren is vóór de Boeken van samuel geschreeven; dan naardemaal men in dezelve uitdruklyk gewag gemaakt vindt van de Verlossingen door verscheide Regteren te wege gebragtGa naar voetnoot(⁂), alsmede van den dood van abmimelech des Zoons gideons, gedood door TebetzGa naar voetnoot(⁂⁂), volgens het verhaal regteren IX. 53Ga naar voetnoot(⁂⁂⁂). Men brengt hier tegen in 't midden, dat, in het XVIII Hoofdst. vs. 30, gezegd wordt, dat de Daniten te Dan, een gesneeden Beeld oprigtten, en het diende tot den dag toe, dat het Land gevanglyk werd weggevoerd; 't geen men verstaat van de Babylonische Gevangenis, of die der tien StammenGa naar voetnoot(⁂⁂⁂⁂), en waar uit men besluit, dat samuel de Schryver van het Boek der Regteren niet heeft kunnen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weezen. Doch men heeft het volgende vs. slegts te leezen om overtuigd te worden, dat het Afgodsbeeld te Dan daar niet langer bleef, dan dat het Huis gods te Silo was; zo dat het geen in 't 30 vs. van de Gevangenis gezegd wordt, op geene andere kan doelen, dan op die der Arke door de Philistynen weggevoerd; eene gebeurtenis door samuel in zyn eerste Boek beschreevenGa naar voetnoot(*), en waar op david ongetwyfeld oogt in den LXXVII PsalmGa naar voetnoot(†). Ik heb in myne Overzetting de zwaarigheid op eene andere wyze weggenomen; deeze brengt mede, dat het Afgodsbeeld, daar vermeld, te Dan bleef, tot den dag toe, dat die Stam het Land verliet, dat is te zeggen, het grondgebied van het oude Laïs; 't welk waarschynlyk ten zelfden tyde gebeurde, als wanneer de Ark in de handen der Philistynen vielGa naar voetnoot(‡). Wanneer men, ten aanziene van den Schryver deezes Boeks, nog veel onzekerder was dan men met de daad behoeft te zyn, zou zulks aan de Egtheid van het Boek zelve niets ontneemen. De Jooden hebben 't zelve bestendig voor een Godlyk Boek gehoudenGa naar voetnoot(§); en hun naarvolgende, heeft de Christelyke Kerk 't zelve bestendig aangenomen, onder 't getal der Boeken die voor Godlyk gingenGa naar voetnoot(⁂). 't word, op dien voet, aangehaald in de Boeken van samuelGa naar voetnoot(⁂⁂); in de PsalmenGa naar voetnoot(⁂⁂⁂); by mattheusGa naar voetnoot(*); in den Brief aan de HebreenGa naar voetnoot(**). Paulus onder anderen in de Redenvoering, welke hy te Antiochie hieldt tot verdeediging van den Christlyken Godsdienst, grondt zich niet minder op de gevallen in het boek der regteren opgetekendGa naar voetnoot(***), dan op die, welke men vermeld vindt in het Boek exodus of in dat van josuaGa naar voetnoot(****). | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En wie moet de voortreflykheid niet erkennen eens Boeks, welks leezen aan het Verstand en aan het Hart zo veele gewigtige onderwerpen, zo veele belangryke overdenkingen, aanbiedt? - Waar ziet men op eene merkbaarder wyze spreekende Proeven van de Opperheerschappy, welke god in 't Heelal voert, en van de bestendig aanhoudende bescherming, waar mede hy zyne Kerk beveiligt tegen de aanvallen van Dwaaling en Ondeugd? - Waar vindt men meer Gebeurtenissen, die met luister ten toon spreiden de zorge der Voorzienigheid, om het Verbond, met abraham aangegaan, gestand te doen, en van verre voor te bereiden, die aaneenschakeling der omstandigheden, te midden van welke de Verlosser des menschdoms moest gebooren worden, als Verlosser afgeschilderd, door gideon, barak, samson, jephta, wier daaden Apostel paulus vermeldtGa naar voetnoot(*), en in 't algemeen door alle Regters, die ten hunnen tyde Verlossers huns Vaderlands waren? - Welk tafereel kan leerzaamer weezen dan dat der Omwentelingen, welke de Israeliten onder die verschillende Regters beproefden? Hier de tugtigende slagen met welken god hunne Afgodery, hunne afwykingen, hunne wederspannigheid, hunne ongehoorzaamheid, en het ondankbaar vergeeten zyner zegeningen straft; daar, in tegendeel, de uitsteekende Overwinningen, welke hy hun schenkt op hunne gebeden, op hunne traanen, en opregt wederkeeren tot hunnen pligt. Overal ontdekt men de naauwste verbintenis, welke natuurlyk plaats vindt, tusschen de verknogtheid des Volks aan den Godsdienst, en hun tydelyk geluk, als mede tusschen het bederf, 't zy in beginzelen, 't zy in zeden, en 't verval, ja 't verderf, eens Volks. De Staatkundige ziet 'er de waare oorzaaken der omwentelingen en onheilen die vroeg of laat nederstorten op slegte en ongodsdienstige Volken, als mede de middelen om derzelver val te voorkomen, of derzelver voorspoed te herstellen. De Vorsten en Veldheeren leeren 'er de kunst van gelukkig regeeren, en het Vaderland roemryk te verdeedigen, door zich onder de bescherming des Allerhoogsten te stellen, en door hun gedrag het Volk te leeren, om de gepaste onderdaanigheid en verschuldigde trouwe toe te brengen. Elk, wie hy moge weezen, krygt, in groote en treffende voorwerpen onder 't ooge, de leerzaamste proeven van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het droevig mengzel, 't geen, door zomtyds, by de verhevenste beginzelen, de schandelykste daaden, of, by de schitterendste hoedanigheden, de onteerendste gebreken te voegen, de Wyssten aanmaant om steeds zichzelven te wantrouwen, en altoos toegeevende omtrent anderen te weezen, en zich nooit iemand anders ten voorbeelde te neemen dan god alleen. - Alles leert 'er den minst opmerkzaamen wat men leere met den Eeuwigleevenden te dienen, en het kenmerkend verschil, 't geen 'er zich dikwyls, zelfs in dit leeven, opdoet, tusschen die hem vreezen, en zyne geboden versmaaden. - Alles bevestigt, dat de vrede, 't zy in- 't zy uitwendige, 't zy huislyke, 't zy burgerlyke, de eigenaartige vrugt is van regtvaardigheid; terwyl, in tegendeel, onrust, kuaaging, tweedragt, wreedheid en oorlog, doorgaans ongestuime driften vergezellen. - Alles, eindelyk, wekt in dit Boek ons op, om de waare Deugd alleen aan te merken als geregtigd om god te vertrouwen; en dit geloof in god, dit vertrouwen op diens beloftenissen aan te zien als de beginzels van de heldhaftigste bedryven, en de geschiktste, om zich van eer, heerlykheid, en onsterflykheid, te verzekeren. Wanneer men het Boek der Regteren alleen aanmerkte, als eene Verzameling van Gedenkschriften, wegens de Gebeurtenissen in 't Gemeenebest van Israel voorgevallen, geduurende eenige Eeuwen naa den dood van josua, zou men 't zelve, uit dien hoofde, voor een der dierbaarste Overblyfzelen der Oudheid moeten houden. 't Zyn Jaarboeken, wier gemis een onherstelbaar ledig vak zou openlaaten in de Geschiedenis van gods oude Volk, en van den waaren Godsdienst. Afgescheiden van 't gewigt en het wonderbaare van de meeste gebeurtenissen daar in voorkomende, schakelt het geheel de Tyden aan een, toont de eerste gevolgen van de vermeesteringen des Lands Canaan door de Hebreeuwen, den zamenloop van de wegen der Voorzienigheid, om hun daar staande te houden, de oudste Regeeringsvorm huns Gemeenebests, naa dat het de twee eerste Opperhoofden verlooren hadt, tot hetzelve Koningen verkreeg: de Staatkundige en Godsdienstige toestand des Volks. geduurende den ganschen tyd, deszelfs belangen, verbintenissen en oorlogen, zo binnenslands als met de Nabuurvolken; deszelfs voorspoed en tegenheden, dienstbaarheden en verlossingen, nederlaagen en over vinningen, geduurende een reeks van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ongeveer driehonderd jaaren. Men ziet 'er een volgreeks van Helden, van groote daaden; wonderdaadige uitkomsten, en hoogstgedenkwaardige gebeurtenissen! En is het van zo veel te meer aanbelangs, dezelve in een getrouw Tafereel te kunnen beschouwen, daar dezelve, voor een gedeelte, misvormd zyn in de Boeken der Heidenen, door onkunde en duizend fabelagtige verhaalen; getuigen hier van de jerubal van sanchoniaton, gesmeed uit de Geschiedenis van gideonGa naar voetnoot(*); de Fabel van iphigenia, door veele Oordeelkundigen gehouden voor een navolging van jephta's GelofteGa naar voetnoot(†), de verrigtingen van hercules, welke veelen denken ontleend te zyn uit de daaden van samsonGa naar voetnoot(‡). 't Is waarheid, dat de Tydrekening van het Boek der Regteren zeer verward is, en dat, ondanks veele poogingen en gissingen, de Geleerden tot nog niet geslaagd zyn in de zwaarigheden te vereffenen. 't Geen de grootste ongelegenheid veroorzaakt, ontstaat juist uit dat geen, 't welk geschikt scheen om dezelve weg te neemen, te weeten uit eene plaats der Heilige Bladeren, waar in de duur van den Tusschentyd, op welken het hier aankomt, in uitdruklyke woorden vervat schynt. Wy leezen 1 kon. VI: 1. Het geschiedde nu in het drie honderdste en tachtigste jaar, naa den uitgang der Kinderen Israels uit Egypte, in het vierde jaar van het Koningryke salomons, dat hy het Huis des heeren bouwde. Maar die zwaarigheden verheffen zich tegen deeze Jaartelling. De eerste is het gezag van Apostel paulus, die, Handel. XIII. 17-21, de Jooden te Antiochie in deezer voege aanspreekt: De god deezes Volks Israels heeft onze Vaderen uitverkooren, en het Volk verhoogd, als zy Vreemdelingen waren in het Land van Egypten, en heeft ze met een hoogen arm daar uit geleid, en heeft, omtrent den tyd van veertig jaaren, hunne zeden verdraagen in de Woestyne: ende zeven Volken uitgeroeid hebbende in het Land Canaan, heest haar door het Lot het Land derzelven uitgedeeld, en daar naa, omtrent vierhonderd en vyf- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tig jaaren, gaf hy hun Regters tot op samuel den Propheet, en van toen aan begeerden zy eenen Koning, enz. Deeze woorden van Apostel paulus staan geheel aangekant, tegen 't geen men in het Boek der Koningen leest. Want, indien men, volgens het daar gestelde, slegts 480 Jaaren te tellen hebbe, zints den Uittocht tot het vierde jaar van salomo's Regeering, hoe kunnen 'er dan 450 verstreeken zyn, zints de verdeeling des Beloofden Lands tot op samuel, 83 jaaren vóór salomo. Ten anderen weet men, dat god Regters aan Israel gaf eer 'er 36 jaaren verloopen waren, zints de verdeeling van Canaan, en niet 450 jaaren daar naa; welk een ryke bron van zwaarigheden? 'Er doet zich eene tweede op, jephta rekende in zyn tyd 300 jaaren verloopen, zedert de Bezitneeming van Canaan tot de Dienstbaarheid onder de AmmonitenGa naar voetnoot(*). Nu de tyd, verstreeken zedert den aanvang der Dienstbaarheid tot het vierde jaar van salomo, beloopt zeker veel meer dan 180 jaaren. De derde, eindelyk, vindt men in de Berekening zelve, de Tyden genomen zynde volgens de Letter van den Bybel. Want 'er verliepen maar 480 jaaren naa den Uittocht, tot op het vierde jaar van salomo; dus men geeve
deeze 201 jaaren afgetrokken van 480 jaaren, zullen 'er slegts 279 jaaren overblyven voor de Dienstbaarheden en de Regeering der Regteren, van welken gewaagd word in het Boek, 't geen hun naam voert; een aantal jaaren, 't geen natuurlyk twee derden bedraagt van die, welke de Text van dat Boek aan onze oogen biedt, volgens deeze Berekening | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Waar uit zou volgen, dat, zints den Uittocht, tot het vierde jaar van salomo, 'er geen 480, maar meer dan 600, zouden verloopen weezenGa naar voetnoot(*). Om zich uit alle die zwaarigheden te redden, hebben de Geleerden de toevlugt genomen tot verscheide veronderstellingen. Wy zullen ' hoofdzaaklyke daar van opgeeven. Voor eerst heeft men bekwaame Tydrekenkundigen gevonden, die den knoop doorhakten, en de plaats, in het 1ste Boek der Koningen, voor verminkt rekenden, en dat men, in stede van 480 jaaren, 580 moest leezenGa naar voetnoot(†), of | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
680Ga naar voetnoot(*), of 648 jaarenGa naar voetnoot(†). Deeze Geleerden stemmen dus geenzins overeen. En hunne gissing wordt niet ondersteund door eenig Handschrift, noch door een der oude Overzettingen, die alle, gelyk de Hebreeuwsche Text, 480 jaaren hebben. En schynt het onmogelyk daar mede over een te brengen, de Berekeningen, welke in de Geslachtlyst van david voorkomen, zo als wy dezelve in 't Boek van ruth vermeld vindenGa naar voetnoot(‡). Ten anderen. Om deeze 480 jaaren te vinden, te rekenen van den Uittocht, tot het vierde jaar van salomo, heeft de beroemde usserius de toevlugt genomen tot een Stelzel, 't geen waarlyk een aanneemelyk voorkomen heeft, schoon het geenzins van zwarigheden ontheven is. De Dienstbaarheden, in het Boek der Regteren vermeld, plaatzende in de tuschentyden van de eene Rust tot de andere, en stellende, voor de eerste Ruste, het jaar der Landverdeelinge van Canaan zelve; zettende, by voorbeeld, 't geen wy in 't III Hoofdstuk vs. 11 leezen, het Land was in rust veertig jaaren, voor het Land begon in rust te zyn het veertigste jaar, te weeten van de voorgaande Rust af te rekenen. In deezer voege eindigt hy elke Dienstbaarheid met den aanvang der volgende Ruste. En zyne Tydrekening, op die gronden gebouwd, brengt juist het getal voort, 't welk men moet hebben om met de andere erkende Tydkringen het ronde getal 480 uit te maaken. - Men heeft op dit Stelzel van usserius verscheide zaaken aan te merken - als de vryheid, welke die Kerkvoogd zich aanmaatigt, om, in stede van 40 jaaren, te leezen het veertigste jaar, en dat hy geweld doet aan de uitdrukkingen, door, in meer dan één opzigt, 'er eene betekenis aan te hegten, geheel verschillende van die zich natuurlyk voordoet. Dan hier op heeft hy, door Schriftuurlyke voorbeelden, op eene voldoende wyze geantwoordGa naar voetnoot(§). Misschien zou het zo gemaklyk niet vallen usserius te billyken, dat hy de jaaren van Rust, en die van Dienstbaarheid, onder 't zelfde getal begrypt. als dat, wanneer de Text zegt, dat door othniel het Land het veertigste jaar rustte, naa den Vrede van josua, men ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
staan moet dat het Land 32 jaaren Rust genoot, naa acht jaaren Dienstbaarheids. - - Wat de 300 jaaren, regt. XI. 26, vermeld, aanbelangt, deeze merkt usserius aan, als een rond getal voor een onvolkomen gesteld, 't welk, naar zyne berekening, niet meer dan 263 jaaren bedraagt. - De plaats uit handel. XIII blyft dan alleen nog overig, doch men brengt die, zo 't ons toeschynt, gemaklyk genoeg met 1 kon. VI. 1. overeen. Bekwaame Oordeelkundigen klimmen met usserius tot de Geboorte van izaak op, om het juiste Tydperk te bepaalen, waar van de Apostel spreekt. De Heilige paulus hadt vs. 17 gezegd: De god deezes Volks Israels heeft onze Vaderen uitverkooren: hy hadt dit met de daad gedaan, met izaak te doen gebooren worden, om, in stede van ismael, de Volksstam te weezen, die van abraham zou afstammenGa naar voetnoot(*). Vervolgens spreekt de Apostel van de Verlossing uit Egypte, van het verblyf in de Woestyne, van de Vermeestering van Canaan, en de verdeeling van dat Land onder de Stammen, daar op keert hy weder tot het punt, van waar hy was begonnen; 'er by voegende, dat, wanneer 'er omtrent 450 jaaren verloopen waren (naa de Geboorte van isaak,) god Regters gaf tot op samuel, dat is te zeggen, van welke samuel de laatste was. Men kan niet lochenen, dat deeze uitlegging vernuftig is: want van izaak's Geboorte tot aan den Uittocht, telt men 405 jaaren, wanneer men by deeze 40 jaaren voegt, voor 't verblyf in de Woestyne, en 6 en een half jaar verstreeken, tot aan de verdeeling van Canaan, zal men omtrent 451 jaaren krygen, en komen tot het jaar waar in die verdeeling voltrokken werd, 't zelfde jaar, van 't welke usserius zyne geheele Tydrekening van het Boek der Regteren aanvangt. Deeze wyze, om 't geen men handel. XIII vindt, op te vatten, is te meer aanneemelyk, dewyl zulks rust op eenige HandschriftenGa naar voetnoot(†). Doch zo dezelve eenigen te gedrongen mogen voorkomen, gelyk bekwaame Uitleggers hebben geoordeeldGa naar voetnoot(‡), voegen wy 'er nevens, dat 'er een Handschrift is, waar in men, in stede van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 187]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
omtrent 450, leest omtrent 350 jaarenGa naar voetnoot(*), 't welk de zwaarigheid geheel doet verdwynen, naardemaal 'er van de voltrokken verdeeling des Lands Canaans, tot op samuel, naar de berekening van usserius, 328 of 329 jaaren verloopen zynGa naar voetnoot(†). Om alle die zwaarigheden te ontwyken, heeft de Ridder marsham een ander Stelzel uitgedagt, 't geen aan veele Oordeelkundige Bybel-verklaarders veel gemakkelyker en veel aanneemelyker toescheen. Deeze Schryver veronderstelt, dat men, ten zelfden tyde, onderscheide Regters hadt, ten Oosten en ten Westen, ten Noorden en Zuiden der Jordaane; en dat de Oorlogen, die de Israeliten in 't eene kwartier te verduuren hadden, de Stammen in de andere niet betroffen. By voorbeeld, als men leest dat het Land in rust was veertig jaaren, naa dat ehud de Moabiten overwonnen hadtGa naar voetnoot(‡), verstaat marsham zulks alleen van het Oostlyk gedeelte, en wil, dat, 20 jaaren na de Overwinning door ehud behaald, jabin, Koning van Canaan, die te Hazor regeerde, de Israeliten in het Noordlyk gedeelte aantastte, en twintig jaaren verdrukte, tot dat de Stammen van Zabulon en Naphtali, door barak aangevoerd, sisera den Veldoversten van jabin verslaagen hebbende, het geheele Land eene Ruste van 40 jaaren kreeg, welke eindigde met de 80 jaaren van Vrede, die het Oostlyk gedeelte bestendig genoot. Op deeze wyze kort hy den tyd op, en brengt op 480 jaaren, 1 kon. aangeduid, den geheelen tusschentyd, welke zich opdoet van den Uittocht, tot het vierde jaar van salomoGa naar voetnoot(§). Maar dit Stelzel, 't geen eenigen zo zeer behaagdeGa naar voetnoot(⁂), is verworpen door anderen, als de grootste verwarring in de Tydrekening van het Boek der Regteren baarende. Men vindt de veronderstelling te stout, en daar de uitdrukking het Land was in rust, drie maalen, volgens de bekentenis van marsham zelve, betekent dat het gansche Land in rust was, is het eene loutere gissing, dat hy die betekenis tot | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 188]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een enkel gedeelte bepaalt, wanneer het in zyne Rekening zo te passe komt. Men beweert tegen hem, dat de Verdrukking onder de Ammoniten zich uitstrekte aan wederzyden van den JordaanGa naar voetnoot(*). Men duidt hem kwalyk, dat hy ebsan, elon en abdon tot Regters in het Oosten stelt, daar zy Regters waren over de Stammen van Juda. Zabulon en Ephraim, in 't Westen; dat hy deeze drie Regters in Vrede laat leeven, terwyl men weet dat het Westelyk gedeelte van Canaan onderdrukt werd door de Philistynen. Eindelyk heeft men tegen hem, dat hy samson, eli en ebsan of elon, hun Regterampt doet waarneemen te midden van de langduurigste verdrukking die de kinderen Israels geleden hebbenGa naar voetnoot(†). Eene zwaarigheid van minder aanbelangs dan de voorgaande: dewyl dezelve vooronderstelt, dat de Regters altoos Oorlogshelden, Bevryders van hun Vaderland, geweest zyn, wier Regeering niet begon, dan met het eindigen der Dienstbaarheden, welke zy deeden ophouden: 't welk ons een zo veel te min beweeze Stelling voorkomt, daar wy in 't algemeen de Dienstbaarheden der Israeliten, ten tyde hunner Regteren, aanzien als eene enkele onderwerping, om aan hunne Overwinnaaren schattingen te betaalen, welke zy met min of meer strengheids invorderdenGa naar voetnoot(‡); daarenboven wordt, onzes agtens, wel duidelyk gezegd, dat samson de Israeliten rigtte, terwyl de Philistynen hun verdrukten, of, gelyk onze Overzetting het heeft, in de dagen der PhilistynenGa naar voetnoot(§). De Geleerden hebben meer dan ééns de Stelzels van usserius en marsham zoeken te vereenigen, of te maatigen door verbeteringen, uit beide wat neemende; maar in dit geval, gelyk in veele andere, valt het veel gemaklyker af te breeken dan op te bouwen. Onlangs heeft een geleerd, vernuftig, en zeer schrander Oordeelkundige, naa de onbestaanbaarheden der Tydrekeningen van usserius en anderen aangeweezen te heb- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 189]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ben, het gewaagd, 'er eene van zyn maakzel te geeven, waar in wy meer lichts, en min veronderstellings, hoopten te zullen aantreffen, te weeten, Vader charles francois houbigantGa naar voetnoot(*). Deeze geleerde Geestlyke staat met usserius de gewoone Leezing van 1 kon. VI. 1, toe, hy veronderstelt, dat men, handel. XIII 20, omtrent 350 moet leezen; en wil, dat het getal van 300 jaaren regt. XI. 26, een rond getal is, volgens hem gesteld voor 280 of 281 jaaren. Doch om de jaaren der Regteren, in het tusschenvak van 480, zints den Uittocht tot het derde jaar van salomo te schikken, geeft hy zich toe in gissingen, die buiten twyfel niet min gewaagd en twyfelagtig zyn dan die der andere Tydrekenaaren. By voorbeeld, om zich te ontslaan van den langen tyd van 80 jaaren, die de Text geeft aan de Ruste door ehud bezorgdGa naar voetnoot(†), zegt hy, dat dit een misslag is der Uitschryveren, die, zich van eene verkortende schryfwyze bedienende, een fout begaan, en 80, in plaats van 20 gesteld hebben. Hy geeft aan samson 40 jaaren Regterampts, 20 alleen, en 20 met eli; aan eli 45, te weeten 20 met samson, en 25 met samuel; aan samuel desgelyks 45, en van dezelve 25 met eli, en 20 met saul, die, zyns oordeels, maar 20 jaaren regeerde, in stede van 40, gelyk men in 't algemeen wil. Dan het dunkt ons, dat de bewyzen door hem, voor zyne schikkingen opgegeeven, verre van beweezen af zynGa naar voetnoot(‡). |
|