gen in welke zy tot elkander staan, om Lighamen te vormen, en deze al te zamen, om het verbazend gewrogt van oneindige Almagt, het Geheel-al, uit te maken. - ô! Oneindige diepte van Wysheid! - Wie der Stervelingen zal dezelve doorgronden? - Groot, oneindig groot, zyn Uwe Werken, ô God! Gy hebt ze alle met Wysheid gemaakt, en de gantsche aarde is vol van Uwe Heerlykherd!
Na dit Leven, in de toekomstige wereld, zal de mensch gewis eene verbazende verandering ondergaan: - dit verderselyke zal het onverderselyke, dit sterselyke het onsterfelyke, aandoen. Dan, ten aanzien der wezentlyke vermogens van den mensch, zal in zo ver geene verandering geschieden, dat ze in aart en natuur zullen verschillen, van 's menschen vermogens hier op aarde; want deze zullen niet veranderd; maar vermeerderd worden, en een meerderen trap van volmaaktheid verkrygen. Het verstand, by voorbeeld, zal verlicht worden, en hier door zal de mensch meer en meer inzien krygen in de oneindige deugden en volmaaktheden van God; en toenemen in kennisse tot de eindelooze volmaaktheid. Nimmer zal hem des nieuwe stof ontbreken tot eenen staat van eindelooze, van euwige, gelukzaligheden.
Wie in een Opperwezen gelooft, kan zich het zelve niet anders voorstellen dan oneindig in alle zyne deugden en volmaaktheden. Een Wezen tog, dat boven alle Wezens verheven is, van welke alle andere wezens ashangen, en dat derhalven aan al de natuur het bestaan geschonken heest, kan gewis niet anders, dan oneindig zyn, niet minder dan in alle zyne volmaaktheden volkomen. - De Rede leert ons, en verzekert ons aangaande Gods Natuur, terwyl de Heilige Schrift het op de allernadrukkelykste wyze bevestigt, dat God is euwig, zonder eenig begin, bestaande uit en van zich zelven, zonder dat dit bestaan afhangt van iets buiten zich - dat zyne natuur is Onstoffelyk, en bygevolg ongetermineerd, zonder eenige beperking; Geestelyk, en niet uit bepaalde deelen zamengesteld; - Almagtig, en dus van geen Wezen buiten zich afhankelyk; - Onemdig in Wysheid, en daarom Alwetend; Alomtegenswoordig, en dus nergens uitgesloten; - Volmaakt Wys. daarom niet falende in eenig ding; - Volmaakt Heilig, en dus afgescheiden van alle besmetting, hatende het kwade; - Volmaakt Rechtvaardig, en daarom ten uitersten afkeerig van alle verkeerdheden en onregt; - Volmaakt Goed, en dus de volle, de onleegbre bron van alle gelukzaligheid voor redemagtige Wezens; - de eenige Oorzaak van alles wat bestaat, waarom al het Geschapene ook ten eenemaal van Hem afhangelyk is. - Met één woord, voor eindige Verstanden onbegrypelyk. - Oneindig - volkomen in alle zyne Volmaaktheden, en in zich zelven volmaakt gelukzalig.