Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAanmerkingen, de wilden van Noord-America betreffende, door dr. B. Franklin.De Indiaanen, in Noord-America, zyn in hunne Jeugd Jaagers en Krygshelden; in hunnen bejaarden dag, Raadslieden; want hunne geheele Regeering bestaat in de beraadslagingen der Wyzen; 'er is geen geweld, daar zyn geene Gevangenissen, geene Gerechtsdienaars om tot gehoorzaamheid te dwingen, of straffen aan te doen. Hierom leggen zy zich doorgaans op de Redenkunst toe; de beste Spreeker den meesten invloed in den Raad hebbende. - De Indiaansche Vrouwen bearbeiden den grond, bereiden het voedzel, kweeken de Kinderen op, ook bewaaren zy de geschiedenis der openbaare Bedryven, en handreiken ze aan de Nakomelingschap over. Deeze bezigheden van Mannen en Vrouwen houdt men voor natuurlyk en loflyk. Weinige Kunstbehoeften hebbende, schiet hun veel tyds over, om door verkeering en gesprekken kundigheden op te doen. Onze arbeidzaame wyze van leven, vergeleeken by | |
[pagina 167]
| |
de hunne, agten zy slaafsch en laag, en de geleerdheid, waar op wy ons zo veel laaten voorstaan, houden zy voor beuzelagtig en overtollig. Veelmaalen in de gelegenheid zynde, om openbaare Raadsvergaderingen te houden, hebben zy daar in geleerd goede orde en welvoegelykheid in agt te neemen. De Oudste lieden zitten in den voorsten rang, de Krygshelden in den tweeden, de Vrouwen en Kinderen in den achtersten. Het werk der Vrouwen bestaat in nauwkeurig kennis te neemen van 't geen 'er gebeurt, en dit in haar geheugen te prenten, want zy schryven niet; alles vertellen zy aan haare Kinderen. Zy zyn de Aantekeningen van den Raad, en zy bewaaren de overleveringen der bedingen in Verdragen, een honderd jaaren geleden gemaakt: die wy, met onze geschreevene vergelykende, altoos nauwkeurig bevinden. - Hy, die begeert te spreeken, staat op. De overigen bewaaren een diep stilzwygen. Als hy uitgesprooken heeft, en is gaan nederzitten, laaten zy hem vyf of zes minuuten bedenkens over, of hy ten oogmerk gehad hadt, nog iets te zeggen, of 'er iets by te voegen, wanneer hy weder mag opstaan en het uitbrengen. Een ander in de reden te vallen, zelfs in gemeenzaame gesprekken, wordt hoogst onvoeglyk gekeurd. De beschaafdheid van deeze Wilden, in de Verkeering, gaat, in de daad, zeer verre: dewyl deeze hun niet toelaat de waarheid van 't geen in hunne tegenwoordigheid beweerd is, tegen te spreeken, of te lochenen. Hier door 't is waar, vermyden zy geschillen; doch het maakt het bezwaarlyk hunne meening te weeten of te ontdekken, welk een indruk het gesprookene gemaakt heeft. De Zendelingen, die gepoogd hebben, hun tot het Christlyk Geloove over te haalen, klaagen hierover als een der grootste zwaarigheden, in het werk hunner Zendingen. De Indiaanen hooren, met geduld, de Waarheden van het Euangelie voor hun verklaaren, en geeven hunne gewoone tekens van toestemming en goedkeuring; men zou denken dat zy ten vollen overtuigd waren. Doch dit is in 't geheel 't geval met. 't Is enkel beleefdheid. Wanneer iemand hunner in onze Steden komt, is ons Volk gereed zich rondsom hem te vervoegen, met verwondering op hem te staaren, en te belemmeren als zy verkiezen alleen te weezen; dit houden zy voor een groote onbe eefdheid, en het uitwerkzel van gebrek aan onderwys in de regelen eener goede Opvoeding. ‘Wy heb- | |
[pagina 168]
| |
ben,’ zeggen zy ‘zo veel nieuwsgierigheid als gy, en wanneer gy in onze woonplaatzen komt, wenschen wy ook na gelegenheden om u te zien; doch, ten dien einde, verschuilen wy ons agter de haagen, waar gy langs moet, en dringen ons nimmer in uw gezelschap.’ Hunne wyze om in elkanders Woonstede te komen, heeft ook haare regels. Men agt het onbeleefd, voor reizende Vreemdelingen, onverhoeds in eene plaats te komen, zonder kennis van hunne aankomst te geeven. Hierom is het, dat zy, zo ras zy binnen het bereik komen, van de plaats te kunnen beroepen, staan blyven, en een schreeuw geeven; daar blyvende tot zy verzogt worden in te treeden. Twee Oude Mannen verschynen gewoonlyk buiten, om den Vreemdeling binnen te geleiden. In elk Dorp is een ledig huis, het Huis der Vreemdelingen geheeten. Hier worden zy gebragt, terwyl de twee Oude Lieden rond gaan van hut tot hut, de Inwoonders berigtende, dat 'er Vreemdelingen gekomen zyn, waarschynlyk hongerig en vermoeid; elk zendt van zyn voorraad wat hy te missen heeft, en huiden om op te rusten. Wanneer de Reizigers zich ververscht hebben, brengt men hun pypen en tabak, en dan eerst begint het onderhoud met de vraagen, wie zy zyn? Waar zy heen moeten? Wat nieuws 'er is? enz. Het eindigt doorgaans met dienstaanbiedingen, of de Vreemdelingen Wegwyzers noedig hebben, of eenige andere behoeften op reis, en niets wordt voor het onthaal gevraagd. Dezelfde Gastvryheid, onder hun voor een Hoosddeugd gerekend, wordt betragt door byzondere Persoonen; van welke conrad weiser, onze Tolk, my het volgende voorbeeld bybragt. Hy was genaturaliseerd onder de Zes Volken, en sprak de Mohocksche Taal zeer goed. Door het Land der Indiaanen trekkende, om een boodschap van onzen Landvoogd na den Raad te Onondaga te brengen, ging hy in de wooning van canassetego, een oude Kennis, die hem omhelsde, beesten-huiden spreidde om op te zitten; hem eenige gekookte boonen en vleesch om te eeten, en rum, met water gemengd, om te drinken, voorzettende. Zich wel ververscht hebbende, ontstak hy zyn pyp, en canassetego begon met hem een onderhoud, vraagende hoe hy gevaaren hadt in de menigte van jaaren, zints zy elkander gezien hadden? Van waar hy kwam? Wat hem thans tot reizen bewoog, enz.? - Conrad beantwoordde alle deeze vraagen; en wanneer het gesprek | |
[pagina 169]
| |
begon te verslauwen, zeide de Indiaan, om het aan den gang te houden: ‘Conrad, gy hebt lang onder de Blanken geleefd, en kent zeker hunne gebruiken. Ik was nu en dan te Albany, en heb waargenomen, dat zy, ééns in de zeven dagen, hunne winkels sluiten, en allen vergaderen in een groot Gebouw. Wat doen zy daar?’ - Zy komen, antwoordde conrad, zamen, om goede dingen te hooren, en te leeren. - ‘Ik twysel niet,’ zeide de Indiaan, ‘dat zy u dit vertellen: zy hebben my 't zelfde gezegd; doch ik twyfel aan de waarheid van 't geen zy zeggen, en zal 'er u myne redenen voor opgeeven. Onlangs ging ik na Albany om myne Huiden te verkoopen, en andere goederen in stede te koopen. Gy weet, ik handelde doorgaans met hans hanson; doch toen bekroop my de lust om het by eenige andere Kooplieden te beproeven. Nogthans ging ik eerst na hans, en vroeg hem hoe veel hy voor Bever wilde geeven. Hy betuigde niet meer dan vier Schellingen voor een pond te kunnen besteeden; maar, voegde hy 'er nevens, ik kan thans over geen zaaken spreeken, het is de dag dat wy zamen vergaderen om goede dingen te leeren, en ik ga na de Vergadering; Zo, dagt ik by my zelven, nadien ik op deezen dag toch geen zaaken kan verrigten, mag ik ook eens na de Vergadering gaan, en ik ging met hem heen. Daar stondt een Man in 't zwart, en begon tot het Volk zeer ernstig te spreeken. Ik verstond niet wat hy zeide: doch bemerkende dat hy my en hanson sterk aankeek, verbeeldde ik my dat hy boos was, om dat hy my daar zag. Ik ging 'er uit, zette my by de Vergaderplaats neer, sloeg vuur, en ontstak myn pyp, wagtende tot dat de Vergadering zou eindigen. Ik dagt ook dat de Man iets van de Bever gesprooken hadt, en dagt dat deeze het onderhoud in hunne Vergadering uitmaakte. Toen de Vergadering uitging, vervoegde ik my by myn Koopman; zeggende: wel hans, ik hoop gy hebt beslooten my meer dan vier Schellingen voor 't pond te geeven. - Neen, zeide hy, ik kan zo veel niet geeven, en niet meer dan drie Schellingen, en zes Stuivers. Ik sprak met verscheide andere Kooplieden, doch zy zongen allen denzelfden zang, drie Schellingen en zes Stuivers, drie Schellingen en zes Stuivers. Dit bevestigde my in myn gevoelen, dat myn vermoeden gegrond was; en dat, wat zy ook voorwenden van te vergaderen | |
[pagina 170]
| |
om goede dingen te leeren, het eigenlyk oogmerk was het raadpleegen, hoe zy de Indiaanen in den prys van de Bever zouden bedriegen. Bedenk u, een weinig, conrad, en gy zult van myn gevoelen weezen. Indien zy zo dikwyls vergaderen om goede dingen te hooren, zouden zy 'er zeker wat van mede draagen. Doch zy blyven onkundig. Gy kent onze gewoone wyze van doen. Indien een Blanke, door onze landstreeken reizende, in een onzer Hutten komt, behandelen wy allen hem, gelyk ik u behandel. Is hy nat, wy droogen hem, is hy kond, wy stooken vuur, laaten hem aan spys noch drank ontbreeken, wy spreiden zagte vellen, op dat hy 'er op ruste en slaape; en vraagen 'er niets voorGa naar voetnoot(*). - Maar, wanneer ik in het Huis van een Blanken te Albany kom, om Spys en Drank, zy zeggen, waar is uw Geld? Heb ik het niet, het zeggen is, Vertrek Indiaansche Hond! - Gy ziet, zy hebben nog niet geleerd die kleine goede dingen, om, in welke onderweezen te worden, wy geene Vergaderplaatzen behoeven, dewyl onze Moeders ze ons leerden toen wy Kinderen waren; 't is, derhalven, onmogelyk, dat hunne Vergaderingen, gelyk zy zeggen, aangelegd zyn tot een dergelyk oogmerk, of dusdanig eene uitwerking hebben; zy dienen alleen, om te leeren hoe de Indiaanen omtrent den prys van den Bever te bedriegen. |
|