| |
Beantwoording der vraage, of de ys-valeien, in Zwitzerland, aangroeijen, dan afneemen?
Door William Coxe, M.A.F.R.S. &c.
(Overgenomen uit zyne onlangs uitgegeevene Travels in Switzerland, in a Series of Letters to william melmoth, Esq.
‘Te meermaalen hebben wy, in ons Mengelwerk, van de Ys-valeijen in Zwitzerland gesprooken, die een zo vreemd als verbaazend verschynzel opleveren, en niet min den onderzoekgraagen Geest des Wysgeers, dan het nieuwsgierig oog des Reizigers, bezig houden. Onder veelvuldige Vraagen, ten deezen opzigte gedaan, is deeze: Of de Ys-valeien zich in een staat van Aangroei of Vermindering bevinden? In de aangeweezene Reizen van coxe, zien wy dit Stuk, waar op door veelen zo verschillend is gedagt, met de vereischte aandagt
| |
| |
nagegaan, en met oordeel ontvouwd. Zie hier wat 'er de Wysgeerige Reiziger van zegt.
* * *
Wat uwe Vraag betreft: of de Ys-valeien in Zwitzerland aangroeijen, dan asneemen? Schoon ik by eene voorgaande gelegenheid het van de hand wees, my breed uit te laaten over een onderwerp, 't geen veel aandagtige opmerking en herhaalde proefondervindelyke naspeuring vereischte, waagde ik het nogthans eene aanmerking in 't midden te brengen, die de toevallige aangroei en vermindering der Ysvaleien scheen te bewyzen, tegen het gevoelen van zommige Wysgeeren, die beweeren, dat ze altoos in denzelfden staat blyven, en van anderen, die staande houden, dat ze steeds toeneemen.
De kanten der Ys-valei van Montanvert zyn meest alle met boomen omzet: omtrent het grondstuk verheft zich een verbaazend verwelfzel van Ys, naby honderd voeten in de hoogte, onder welke de Arveron met een groot geweld heen stroomt, en veel waters medevoert. Als wy het Ys naderden, gingen wy door een bosch van Pynboomen; deeze boomen, die op een kleinen afstand van dit Ys-verwelfzel staan, zyn omtrent tachtig voeten hoog, en ongetwyfeld zeer oud. Tusschen deezen en de Ys-valei ziet men boomen van een laater groei, gelyk op te merken is uit derzelver gedaante en laagte. Andere, nog kleindere, zyn omvergeworpen, en met Ys omkorst. Er schynt een soort van geregelde afdaaling in den ouderdom deezer boomen van de hoogste die staan, tot de kleinste die nedergeveld liggen.
Regtmaatig leiden ons deeze vertooningen tot de volgende besluiten. - Dat de Ys-valei zich eenmaal uitstrekte tot de ry van hooge boomen; dat, by derzelver trapswyze ontbinding, een aantal boomen opschoot ter plaatze waar dezelve eertyds bestondt; als mede dat, zints dit tydperk, het Ys weder is toegenomen, en de boomen van laater tyd heeft om verre gesmeeten, eer dezelve eene aanmerkelyke hoogte bereikt hadden.
By deeze omstandigheden mag het volgende gevoegd worden. Groote Granit-steenen vindt men doorgaans op een kleinen afstand van de uitersten der Ysvalei. Deeze Steenen zyn zeker van de Bergen op het Ys gevallen, en daar in by den aangroei gebleeven; zy zyn by het ontbinden of
| |
| |
het zakken van het Ys, 't geen dezelve ondersteunde, in de vlakte nedergestort. Deeze Steenen, by de Ingezetenen bekend onder den naam van Moraine, vormen eene soort van rand aan den voet van de Ys-valei, en zyn door het Ys, by den aangroei, voorwaards geschooven, zy strekken zich uit, zelfs tot de plaats waar de groote Pynboomen staan.
Naardemaal verscheide Schryvers over Zwitzerland, in tegenstelling van deeze blyken, getragt hebben te bewyzen, dat Sneeuw en Ys op de Alpen gestadig toeneemen, zal ik 'er eenige aanmerkingen aan toevoegen, dienende tot versterking van de tegenovergestelde meening.
De Beneden Ys-valei van Grindelwald was zodanig verminderd zints myne laatste Reize in den Jaare MDCCLXXVI, dat de plaats welke derzelver uiterste toen besloeg, in den Jaare MDCCLXXXV, ten minsten vierhonderd schreden van de voorige verwyderd was. In de Valei van Chamoni, bestonden de Murailles de Glace, de Ys-muizen, door my beschreeven als den kant vormende van de Ys-valei Boston, niet meer; en jong geboomte was opgeschooten op plaatzen toen door de Ys-valei van Montanvert bedekt.
De voorstanders, egter, van den aanwas der Ys-valeien, deeze gebeurtenissen toestemmende, ontkennen, dat men eenig oordeel konne vellen wegens den staat der hoogere Gewesten uit het geen in de Valeien gebeurt, waar de Zon het vermogen heeft om de vrugten der aarde tot rypheid te brengen. Zy beweeren, hoe bespiegeling en ondervinding beide toonen, dat 'er meer Sneeuw valt, en meer Ys 's jaarlyks in de Alpen gevormd wordt, dan 'er 's Jaarlyks konne smelten.
Zich op de bespiegeling grondende, beweeren zy, dat de koude, veroorzaakt door den voorraad van reeds gevormd Ys, 't zelve steeds moet vermeerderen; en wat de ondervinding aanbelangt, zeggen zy, is het blykbaar, dat, by het geheugen van 't nog leevend Geslacht, door het Ys veele bergen bedekt, veele weiden en wooningen ten onbruike gemaakt, en veel doorgangen voor altoos gestopt zyn.
Het aangevoerde uit de bespiegeling overweegende, mogen wy aanmerken, dat de oorzaaken, die tot vermindering van het Ys strekken, niet min kragtig werken, dan de vermeerdering van Koude, welke verondersteld wordt, den onbepaalden aanwas te veroorzaaken. Deeze oorzaaken zyn voornaamlyk, Voor eerst, de Regen en Waterstroom in de min hooge Gewesten. - Ten tweeden, de Uitwaasse- | |
| |
ming. - Ten derden, de Nederdaaling van Sneeuw en Ys, zo schielyk vallende als allengskens zakkende. - Ten vierden, de Hette des Dampkrings. - Ten vyfden, de warmte des Aardryks zelve.
Voor eerst. De Regen, en daar door veroorzaakte Waterstroom, die geduurende den Zomer op de laagere Ys-valeien valt, doet niet alleen het Ys ontdooi en, maar vermeerdert ook de plassen die zich op de oppervlakte verzamelen, gaten uithoolen en nederdaalen in de klooven, tot welker vorming dezelve medewerkt.
Ten tweeden. De Uitwaasseming is eene nog sterker werkende oorzaak; dewyl dezelve op alle hoogten en in alle saisoenen haar vermogen oefent.
Ten derden. Komt hier zeer in aanmerking de nederdaaling van Sneeuw en Ys, en in gevalle dit schielyk en wanneer het langzaam geschiedt. De schielyke nederdaalingen van bevroozen Sneeuw, door de Inwoonders Avalanches, of Sneeuwstortingen geheeten, zyn dusdanige Sneeuwbrokken, die, verzagt door de hette der Zonne, of de warme lugt uit het Zuiden, door derzelver eigene zwaarte nederploffen, of afgescheurd worden door geweldige Stormwinden, die veelvuldig in de hoogste Alpen waaijen. Wanneer deeze Sneeuwklompen nedergedaald zyn in een zagter lugt, worden zy meestal ontbonden, schoon zy zomtyds den invloed der warmte kunnen wederstaan, en een Ys-valei vormen. Deeze Avalanches vindt men meest in de hooge Ys-valeien; terwyl het allengskens zakken van het Ys zich meest bepaalt tot de laagere Ys-valeien, en een al zeer kragtig en werkend middel is om de opgehoopte klomp te verminderen.
Alle de laagere Ys-valeien rusten op een hellend vlak, zyn boogswyze of hol; ze worden ondermynd en verzwakt door de beeken, die steeds afvloeijen, zo wel van de Opper-Ys-valeien, als van derzelver eigene binnen oppervlakte. De natuurlyke strekking van een zwaar lichaam, in zulken stand, is nederdaalen; en de voortgaande beweeging wordt vermeerderd naar evenredigheid van de eigene zwaarte en de meerdere schuinte van het grondstuk. Deeze voortgaande beweeging, die, schoon ongemerkt, nogthans allengskens en eenpaarig werkt, voert het Ys in de bebouwde vlakten en valeien, waar de Zon de veldvrugten doet rypen, en noodzaaklyk een perk gesteld wordt aan de verdere toeneeming van het Ys.
Indien gy een Proeve begeert van deeze ongemerkte ne- | |
| |
derdaaling, het antwoord is gereed. Het kan opgemaakt worden uit de reeds bygebragte stukken: naamlyk uit de Boomen, die nu en dan door het Ys in deszelfs voortgang zyn omvergeschooven, en de Steenen aan den bodem der laagere Ys-valeien. Deeze Steenen, gelyk zynde aan die van 't gebergte der Opper-Alpen, en geheel verschillende van die der Rotzen beneden, moeten door het Ys, en deszelfs nederdaaling van de Opper-Ys-valeien, medegevoerd zyn.
Ten vierden. De Hette des Dampkrings of de kragt der Zonnestraalen op de boven oppervlakte der Ys-valeien is te blykbaar om eenig bewys te vorderen, zelfs voor de zodanigen die nooit de Alpen betreden hebben. - Dan eene andere oorzaak van dooi, ontleend van de Hette des Dampkrings, welke niet verwagt zal worden door de zodanigen die nimmer deeze Ys-gewesten bezogten, is de warmte der Winden, die, zo wel by nagt als by dag, in de Opper-Ys-valeien, niet min dan in de laagere waaijen. Deeze warme Winden zyn zo gemeen in deeze Streeken, dat ik nimmer een Ys-valei doortrok, zonder, in eenige byzondere standen, eene warmte te gevoelen, gelyk aan die van een warm bad.
Ten vyfden. Maar dewyl deeze twee oorzaaken alleen in den Zomer werken, en de Zonnestraalen geen genoegzaame kragt baaren in de hoogste gedeelten, moeten wy de toevlugt neemen tot de warmte des Aardryks zelve, die de grootste en sterkste oorzaak schynt te weezen om eene onbepaalde vermeerdering van Ys en Sneeuw te voorkomen. Deeze warmte des Aardryks, door eenige Wysgeeren de inwendige Hette der Aarde geheeten, is altoos boven het Vriespunt, gelyk blykt uit de Hette der bronnen, die uit 's Aardryks ingewanden voortkomen. In den Winter, derhalven, of in die hooge Gewesten des Aardbodems, waar de Koude doorgaans beneden het Vriespunt is, kan de grond, wanneer dezelve slegts overdekt is met een dunne Sneeuwlaage, tot zo verre door den invloed der buitenlugt, tot eene zekere diepte bekoeld worden, dat dezelve niet in staat is om eenig deel van de opleggende Sneeuw te ontbinden. Maar, wanneer de menigte van Sneeuw genoegzaame dikte heeft om de oppervlakte van den grond te beschutten tegen de uitwerkzelen van de koude des Dampkrings, zal de warmte des Aardryks, die altoos boven het Vriespunt is, genoegzaam weezen om de deelen der Sneeuw, die de oppervlakte raa- | |
| |
ken, te doen smelten, en een gestaadige Dooi te veroorzaaken, die den voorraad verschaft van 't water, 't welk, in alle Saisoenen van de Opper- en Laager-Ys-valeien afstroomt.
Wat het bewys, uit de Ondervinding ontleend, aanbeangt, is het genoegzaam voldoende aan te merken, dat, daar ik de gebeurtenissen toestaa, welke den voortgang van het Ys bewyzen, hier uit geenzins volgt, dat de menigte steeds toeneemt. Want de Voorstanders van dit gevoelen slaan, terwyl zy nauwkeurig de Plaatzen optellen, door het Ys overweldigd, geen agt op die Plaatzen, welke niet min talryk zyn, van welke het Ys geweeken is. - Geduurende myn laatste reize door de Alpen, stelde ik dit betwiste punt my voor, als een byzonder voorwerp myner naspeuringe. En by de Jaagers des navraag doende, als mede by andere Persoonen, die zich veel in de Alpen onthouden, waren zy voor 't meerder gedeelte van begrip, dat de verzameling van Ys en Sneeuw, zelfs in de hoogste Gewesten, zich geenszins in een staat van geduurige vermeerdering bevondt: doch wel, dat daar dezelve op eenige plaatzen toe-, ze op andere afnam; en dat, door elkander gerekend, die voorraad bykans dezelfde was. |
|