Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOver de lichtgeevende planten, uit j. ingenhousz, Nouvelles Experiences &c. Tom. II. á Paris 1789.
| |
[pagina 107]
| |
In sommige Journaalen is deeze Waarneeming bekend gemaakt, en de Heer linneus, de Zoon, heeft nog, in het Jaar 1782, dezelve den Heer bertholon bevestigd. Volgens den Heer bertholon, is de Indiaansche Kers de eemgste Plant niet, welke by nacht met een eigen licht schynt, onder anderen werpt ook de Zee-aglaophotis, geduurende den nacht, vuur u.t, de Land-aglaophotis schynt slechts verlicht te zyn. - De Thalagssigle (men moet Thalassegle schryven) is ook volgens den Heer bertholon een Plant, welke des nachts in het water licht geeft; nog eene andere Plant, zegt dezelfde Schryver, draagt den naam van Aardsterre, wegens haar sterk licht. Ik kon zekerlvk de Waarneeming van zo veele achtingwaardige ooggetuigen niet in twyfel trekken, geloofde alles naar de letter, en schoon ik nooit zelve het verschynzel konde waarneemen, was ik zodanig overtuigd, dat hetzelve in de daad plaats had, dat ik eenmaal meende iets gezien te hebben, het geen daar mede eenigzints overeen kwam. - Een jong Botanist, in de gebergten van Hongaryen, een Plant gevonden hebbende, welker wortel, zo hy zeide, in het duister gebroken werdende, licht van zich gaf, nam in myne tegenwoordigheid die proef, en ik meende zelf het te zien. - Hy gaf my, eenige dagen daar na, een stuk van zulk een wortel, het welk ik in myn kamer, in de scheemering, aan stukken brak; nog meende ik te zien, dat de gebroken einden in de daad lichtende waren; doch opmerkende, dat het binnenste van dien wortel een uitneemend witte couleur had, begon ik myne oogen te wantrouwen, en te vreezen, dat deeze zuivere witheid my bedroog; ongeduldig om te onderzoeken wat 'er van de zaak was, maakte ik myn kamer geheel en al douker, en daadelyk verdween het wonder, ziende ik geen den minsten blyk van licht meer op de afgebroken stukken, zo lang alle licht van buiten volkomen afgeslooten bleef. Schoon wel deeze misleiding des gezichts geen reden geeft, om aan het door den Heer bertholon verhaald verschynzel te twyfelen, als by het welk de couleur van het voorwerp het oog niet kon bedriegen, wierd echter myne oplettenheid daar door opgewekt, en my eenigzins myn eigen oogen doende wantrouwen, verwekte dezelve by my veel agterdogt, omtrent het geen anderen meenden gezien te hebben; en wel des te meer, dewyl ik nimmer had kunnen waarneemen, het geen Jufvrouw | |
[pagina 108]
| |
linné en haar Broeder, met opzigt tot de Indiaansche Kers, meenden gezien te hebben. Ik heb, geduurende verscheide Zomers, den geheelen Kruidtuin te Weenen, zeer dikwyls, op alle uuren van den avond en van den nacht, doorloopen, om onderzoekiugen van verschillenden aart op Planten te doen, en onder anderen heb ik de Indiaansche Kers met alle mogelyke zorgvuldigheid onderzogt. - Ik heb des avonds de potten, in welke deeze Plant bloeide, gebragt, dan eens in een plaats van den tuin, alwaar geene voorwerpen hen de Electriciteit konden ontrooven, dan eens in de stook-kassen, in een volkomen duisternis, en ik heb tot nog toe nooit eene enkele reis de minste blyk van licht, van slikkering, of eenige Electrique vonk gezien, zelfs niet ten tyde van een naby zynde donderbui. Schoon ik dan zo gelukkig niet ben geweest, om my door myne eigene oogen van het bestaan van dit verschynzel te overtuigen, wil ik echter gereedelyk gelooven, dat het somtyds, by het overdryven van Donder-wolken, of van wolken, die zeer sterk met Electriciteit belaaden zyn, kan plaats hebben; vooral wanneer de Plant op een gestel van droog hout, een weinig boven den grond verheven, geplaatst is; want in dat geval, eenigermaate vrygesteld zynde, kan het zeer wel gebeuren, dat de Plant met de pot, en de aarde, welke daar in is, zich geëlectrizeerd bevinde. - By zulk eene gesteldheid der Lucht, trek ik dikwyls vonken, vry digt by den grond, uit eene in de lucht gespannen en geïsoleerde metaal-draad. - De Heer de saussure neemt met zyn Zak-Electrometer, die zeer gevoelig is, naby de aarde, de wyking der vlierpit-balletjes waar, en dit werktuig geeft ook my, in dezelfde gesteldheid, zeer dikwyls duidelyke blyken van Electriciteit; het blyft my echter nog zeer twyfelachtig, of zommige Planten, en met naame de Indiaansche Kers, de byzondere Eigenschap hebben van Licht te geeven. - Indien het verschynzel, 't welk Jufvrouw linné waarnam, de voorbygaande uitwerking van een Electrique wolk geweest is, zou men ook waarschynlyk die vonkjes op andere Planten gezien hebben, wanneer men op dezelve gelet had; even gelyk zulks by donderachtig weder zomtyds op andere hghaamen wordt waargenomen, waar van het volgend geval onder anderen ten voorbeeld kan strekken. - Op zekeren tyd, wanneer ik, terwyl een indedaad verschriklyke Donderbui, welke verscheide on- | |
[pagina 109]
| |
gevallen veroorzaakte, over de Stad trok, bezig was op een plat van myn Huis, 't welk boven alle de omliggende gebouwen verheeven was, Electrische Proeven te neemen, bemerkte zekere Dame, welke voor het vensterraam, van een Huis tegen het myne over, zat te breijen, dat op de punten van haare breinaalden vonkjes verscheenen, welke met een gesis glinsterden, terwyl de Donder van rondomme brulde; zy vermaakte zich eenige ogenblikken met dit nieuw verschynzel; dan weldra bevong de vrees haar zodanig, dat zy het breiwerk van zich wierp, en van het glasraam dieper in de kamer vlugtte: vervolgens een weinig van den schrik hersteld zynde, zag zy, door het raam, dat ik op het plat Proeven nam, gelyk ik byna altyd ten tyde van Donderbuien deed, en zedert dien tyd houd zy zich ten vollen overreed, gelyk ook veele andere van myne gebuuren, dat ik den blixem uit den Hemel trek, en, by elke Donderbui, de nabuurschap, zo wel als my zelve, en allen die by myne Proeven tegenwoordig zyn, in groot gevaar breng, van door den Blixem getroffen te worden. - Geduurende dat ik op een ïsoleer-bank stond, houdende een blooten Degen met een scherpen punt naar den Donderwolk gericht, konden de omstanders bekleedde vlessen laaden, wanneer zy den knop tegen myne beenen hielden, en myn geheel lighaam scheen straalen uit te geeven, wanneer men my naby kwamGa naar voetnoot(a). - Het zelfde dat my op het plat van my Huis gebeurde, geschiedt ook somtyds, wanneer men op een wel vrywerkende ïsoleerbank, op de aarde, in een ruime en open plaats, ver van Boomen en gebouwen staat; en 'er is geen twyfel, dat dit ook somtyds de Planten gebeurt, vooral even voor dat de Donderregen valt, dewyl de nog drooge aarde als dan vrywerkend is; doch (ik herhaal het) dit verschynsel behoort tot de Electriciteit der aarde, der wolken, en van de laag des Dampkrings, welke tusschen beide is; en is in 't geheel geen byzondere eigenschap van sommige Planten, met uitsluiting van andereGa naar voetnoot(b) | |
[pagina 110]
| |
Ik zoude zeer gaarne de andere Planten, welke de Heer bertholon onder de Lichtgeevende telt, hebben onderzogt, indien ik dezelven had kunnen vinden. - Ik ken de Plant niet, welke hy Aglaophotis noemt, noch ook de Thalassegle; zy worden ook in de Werken van linneus niet gevonden, en geen der Kruidkundigen, by welke ik 'er onderzoek naar deed, had immer dien naamen hooren noemen; die, welke de Heer bertholon Aardsterre noemt, is by de Kruidkundigen niet beter bekend; doch dewyl de Heer bertholon, van deeze Plant spreekende, zegt, ‘Men geeft voor, dat dezelve, na de straalen der Maane ingedronken te hebben, zich des nachts opent, en als een Sterre schynt,’ heb ik eenig vermoeden, dat het de Tremella nostoc van linneus is; om dat de gemeene man van dit soort van Planten zeer veel wonderen verhaalt, alle zo kinderachtig als ongerymd en bygeloovig, en dus niet waardig, dat men 'er zich mede ophoude. - In Duitschland draagt dezelve den naam van gevallen Sterre, en veel andere belaglyke naamen. - Zy, die deeze Plant, na den Regen, opzoeken, om ze aan de goudzoekers te verkoopen, noemen dezelve Sternreisper of Stern scheizer. Paracelsus noemt ze Hemelblad (coeli solium), andere Schryvers Aardbloem, Hemel- | |
[pagina 111]
| |
bloem; en in Oostenryk maaken 'er de goudzoekers nog veel werk van, en gebruiken ze veel, om 'er het algemeen geneesmiddel uit te trekken, of den Steen der wyzen; twee Hersenschimmen, welker najaagingen nog by aanhoudenheid het hoofd dier lieden doet draaijen. Indien myn vermoeden gegrond is, durf ik zeggen, dat de voorgewende Lichtgeeving der Aardsterre een Fabel is, gelyk alle de overige wonderen zyn, welke door bygeloovige inbeeldingen aan deeze Plant worden toegekendGa naar voetnoot(c). - Ik heb een korte beschryving van deeze zogenoemde Plant in het tweede Deel myner Mengel- | |
[pagina 112]
| |
werken, in den Jaare 1784 te Weenen gedrukt, ingelast, en het waarlyk verwonderlyk inwendig samenstel in eene Afbeelding vertoond. - Ik ben het met den Heer bertholon volkomen eens, dat, dewyl wy reeds verscheide lichtgeevende en Electr que Dieren kennen, het wel der moeite waardig is, onderzoek te doen, of ook sommige Planten die eigenschap bezitten; en ik hoop met hem, en met de Heer d'alembert, dat men t'eeniger tyd Planten zal ontdekken, welke even als de Sidder-aal een Electriquen schok geeven aan den geenen, die 'er naby komt; maar ik ben nog zo overreed niet, als die Schryver schynt te zyn, dat men tot hier toe eenige lichtende of Electrique Planten kentGa naar voetnoot(d), en dewyl de Heer ber- | |
[pagina 113]
| |
tholon slechts het getuigenis van anderen, met opzicht tot de genoemde eigenschap dier Planten, bybrengt, hel ik nog over om te denken, dat hy de Indiaansche Kers (een Plant, die om derzelver schoonheid overal wordt aangekweekt) onderzoekende, ten einde met eigen oogen een verwonderlyk Verschynzel te zien, 't welk anderen meenden gezien te hebben, even zo ongelukkig als ik, geweest is, van niets byzonders gezien te hebben; en dit komt my te waarschynlyker voor, dewyl hy niet zegt het wonder zelve gezien te hebben, noch aan de Keis, noch aan de Aard-sterre; schoon de laatste byna overal, na gevallen Regen, te vinden is: en ik worde in die gedagten te meer bevestigd, dewyl hy in 't zelfde Hoofdstuk (ten blyke dat hy, als een Echt Wysgeer, de Natuur zelve ondervraagt,) eenige Proeven, met de Dictamnus of Esschen-kruid genomen, opgeeftGa naar voetnoot(e), en de uitkomst van dezelve met die oprechtheid en zorgvuldige nauwkeurigheid, welke in zyne werken heerscht, verhaalt: ten bewyze, dat hy, als een verlicht Wysgeer, verre verwyderd is van dat verachtelyk bedrog, waar door men somtyds enkele Hersenschimmen voor wezenlyke zaaken wil doen doorgaan, ten einde de bouwstoffen te doen samenhangen, welke men meent nodig te hebben, om een Systhema van eigen vinding op te richten. |
|