| |
| |
| |
Kort vertoog over de steengroeijingen in onderscheide plaatzen van 's menschen lichaam.
Door Willem Leurs, Chirurgyn Major by het Escadron Gardes du Corps van Zyne Doorluchtige Hoogheid, den Heere Prince van Orange en Nassau, enz. enz. enz. Heelmeester te 's Gravenhage, en Lid van onderscheide Letterkundige Genootschappen.
De aanleiding geevende oorzaak, tot dit Vertoog, was een 46 jaarigen Lyder, die, reeds van zyne vroege jeugd, eene onpynlyke harde knobbel, in het midden der Kuit van zyn regter-been, had omgedraagen. - In den beginne was dit gezwel, een geruimen tyd, byna onmerkbaar geweest; doch thans tot de grootte van een groot Hoender-Et aangegroeid. - In het begin van den merkbaaren aanwas, waren 'er, van tyd tot tyd, onderscheide Hulpmiddelen, zo om het te doen verdwynen, als om het tot verettering te brengen, aangewend; doch allen vrugteloos. Het weinige ongemak, dat 'er de Lyder van leed, deed Hem, sints een geruimen tyd, naar geene middelen meer uitzien. - Dan, vóór ruim één Jaar bespeurde Hy eene belemmering in de buiging en uitstrekking van het been: welke eindelyk zodanig toenam, dat in het eind van het afgeloopen Jaar 1789, wanneer Hy overend stond, Hy zyn voet niet meer plat op den grond kon neêrzetten.
In dezen toestand wierd ik door Hem raadgepleegd. - Ik erkende de belemmerde uitstrekking en buiging van het been, aan de drukking, die dit hard gezwel op de Kuitspieren maakte. En daar ik zulks voor een verhard Beursgezwel aanzag, dat, zonder het minste gevaar, ter dezer plaatze, kon weggenomen worden, zo stelde ik Hem het uitsnyden van het Gezwel, als het eenige Hulpmiddel, voor. - Na eenigen tyd bedenkens, onderwerpt de Lyder zich aan myne voorstelling.
Ik maakte eene langwerpige insnede, over de geheele uitgestrektheid van het gezwel; haalde 'er, op de gewoone wyze der Beursgezwellen, het harde lichaam uit; verbond en genas wyders de wond, volgens den gewoonen regel der Heelkunde.
| |
| |
Maar hoe verwonderd was ik, by de onderzoeking van het uitgenomen gezwel, te zien, dat deszelfs geheele binnenste zelfstandigheid, in den volstrektsten zin, steenachtig was. - Het zelve had eene langwerpige gladde eironde gedaante, waar van de onderkant, die tegen de Kuit-spieren had aangelegen, een weinig ongelyk en plat was. - By het doorbreeken vertoonde zich deze Steen van binnen wit- en kalk-achtig.
De zeldzaamheid van dit verschynzel verleevendigde, over dit onderwerp, myne aandagt. En schoon 'er reeds over deze stof, door zo veele beroemde Mannen, geschreven is, zo vleije ik my echter, dat deze myne hier over ter neêrgestelde Aanmerkingen en Waarneemingen, aan sommige Leezers van dit Maandwerk, niet geheel onaangenaam zullen zyn.
Even gelyk de Natuur vermogende is, op en in verschillende en menigvuldige plaatzen dezes Aardbols, aan onderscheide, zo dierlyke als levenlooze Lichaamen, steenen en versteeningen voort te brengen; even zo zien wy die zelfde Natuur vermogend, om dit zelfde, aan en in onderscheide plaatzen, en op verschillende wyzen, in des Menschen Lichaam uit te werken.
Wy zullen dit door voorbeelden betoogen; en daarna de bronnen tragten op te spooren, van waar dergelyke uitwerkzelen der Natuur hunnen oorsprong neemen.
Het behoeft, voor onze Landgenooten, geen bewys, dat 'er Steenen in de Nieren en Waterblaas gevonden worden: en dat 'er eene kalk- en steenstoffe, in de gewrigten der Jichtigen, voorkomt: ieder byna is hier van overtuigd; en de Schryvers, die zulks hebben waargenomen, zyn menigvuldig.
Meer ongewoon zyn die Steenen, welke in de Galblaas worden gevonden: zy echter zyn geen vreemd verschynzel; de ondervinding levert nog dagelyks hier voorbeelden van op.
Maar geheel zeldzaam zyn de Steengroeijingen, welke men in andere en onderscheide Lichaamsdeelen heeft waargenomen.
Zo vondt, by voorbeeld, hildanus in het Hoofd, tusschen het dikke en dunne Herssenvlies, een Steen: van horne heeft, in het Herssenvlies van den Professor stuard, drie aanmerklyke versteeningen aangetoond: hollerius heeft ze in de zelfstandigheid der Herssenen gezien: de Heer meckel heeft, in 1754, in het Dolhuis van Berlyn,
| |
| |
een Man van 28 Jaaren geöpend, die raazende dol gestorven was, en in wiens Herssenen een Steen, van meer dan een half-lood zwaarte, gevonden wierd.
Hildanus maakt verder gewag van een Steen, die uit het Verhemelte viel: kruger heeft mede een Steen in het verhemelte van een Man waargenomen.
Zo ook verhaalt dezelfde hildanus, Steenen in de Oogleden, in de Amandelen en onder de Tong gevonden te hebben: dit laatste is ook door paré en meer anderen waargenomen.
Bartholinus heeft Steenen in den Neus gevonden.
Paré heeft een Steen agter uit den Hals gesneden, in wiens midden eene onverroeste gladde yzeren naalde stak.
Van der starre heeft Steenen uit eene Verzweering onder den Arm uitgehaald: zo ook vond onlangs de Chirurgyn jan loef, in een 47 jaarig gezwel, onder den Oxel van een Vrouw van 63 Jaaren, drie Steentjes; de Heer j. voegen van engelen heeft dit geval in het 2de Deel van zyn Genees- Natuur- en Huishoudkundig Kabinet medegedeeld.
Fernelius, van de voorde, denys, en meer anderen, hebben Steenen in de Long, van onderscheide grootte, en die dikwerf door hoesten vanzelfs ontlast wierden, gevonden.
Hollerius heeft twee Steenen in het Hart van eene Vrouw gevonden: hildanus heeft ze by het Hart, en tulp in een Slagader naby het hart, waargenomen.
Zo ook hebben hollerius, hildanus en van de voorde Steenen in de Lever gezien.
Capavaccius, hildanus, paré, en meer anderen, hebben ze in de Darmen gevonden: wy zelve hebben dit, voor eenigen tyd, in een Boer waargenomen: en nog voor weinige dagen heb ik een Lyder bezogt, die, geduurende een geruimen tyd, in eene zwaare Ziekte, verscheide Steenen uit de Darmen, door den stoelgang, ontlast heeft.
Van de voorde heeft in het Darmscheil van een Meisje, dat aan het Water gestorven was, op veele plaatzen verscheide harde Steentjes gevonden.
Tolet verhaalt een Man gezien te hebben, die een Steen door de Navel ontlastte.
Dat 'er een steen, los liggende, in de holte van den Buik is gevonden, zien wij in de Hist. de l' Acad. des Sciences, l'An. 1703.
| |
| |
Hippocrates heeft Steenen uit de Baarmoeder zien komen.
Everts heeft uit de Lendenen van eene Vrouw, te Middelburg, een Steen uitgesneden.
Hildanus, tolet en denys hebben Steenen in het Zakje gevonden: - deze laatste heeft 'er ook een, in eene verzweering aan de Bilnaad, uitgenomen.
Van bortel heeft een Steen uit een Ettergezwel, binnens-beens, een hand breed boven de knie, uitgenomen.
Paré heeft 'er een in de Knie van een Man gevonden.
Wanneer ik, in den Jaare 1788, met het Escadron Gardes du Corps van Z.D.H. op het Loo was, vertoonde my de Heer j. brinkhuys, Chirurgyn te Appeldoorn, een Steen, welke Hy eenige Jaaren te voren, uit een gezwel aan het Been van een Boer, had uitgesneden.
Kruger heeft in de Zweetgaten der huid Zandkorrels ontdekt: en bartholinus heeft een voornaam Persoon eene overvloedige zand- of steen-stoffe zien uitzweeten; zo dat het met handen vol van de huid wierd afgeveegd.
Hoe zeldzaam alle deze Waarneemingen ook zyn mogen, zo ziet men echter uit dezelven, dat 'er in onderscheide en menigvuldige plaatzen van het Lichaam steenen gevonden zyn; en welke, in die plaatzen zelve, een op hun zelf eigenaartig bestaan, zonder mededeeling hunner Steenstof, aan omringende Lichaamsdeelen, gehad hebben.
Doch dat de Steenwording niet altoos als een byzonder gebrek, afgescheiden van de dierlyke werkingen der Lichaams-deelen, bestaan heeft, blykt uit de Waarneeming, welke ons ledran verhaalt, van een Kind, dat te Port à Mousson met een geheel versteende Schouder gebooren wierd. - Zo ook heeft titsingh, en de Hoogleeraar rau, de geheele linker Nier versteend gevonden.
Wyders vindt men, in de Nouveaux Memoires de l'Acad. des Sciences et Belles Lettres de Berlin 1775, eene Waarneeming, door den Hoogleeraar walter medegedeeld, van eene Vrouw, die, na haar dood, in het Gasthuis geopend wierd, en in welker Buik men een versteend Kind vondt, dat 'er reeds 22 Jaaren was in geweest.
Eene dergelyke waarneeming vinden wy, door den Hoogleeraar nebel, in de Acta-Theodoro-Palatina medegedeeld, van een Kind, dat 54 Jaaren in den Buik zyns Moeders geweest was; en, na den dood dezer Vrouw, 'er geheel versteend wierd uitgehaald.
In de Ephemerides Naturae Curiosorum leezen wy, dat
| |
| |
een Kind 17 Jaaren, een ander 27 Jaaren, en een derde 46 Jaaren, in den onderbuik der Moeder gelegen heeft. - Alle drie wierden zy verhard of versteend bevonden.
Ook zyn in het IIIde Deel van het Supplement au Dictionaire Encyclopedique d'Yverdon, meer deezer voorbeelden te vinden.
Deze echter zyn allen geheel zeldzaame speelingen der Natuur, alleen in levenlooze Lichaamen voorkomende; en welke tot eene nadere overweeging, in dit Vertoog, geene betrekking hebben. - Wy zullen dierhalven onze aandagt tot die Steengroeijingen alleen bepaalen, welke in onderscheiden en reeds aangewezen plaatzen van het levend Lichaam voorkomen.
De oorzaaken der Steenvorming, in des Menschen Lichaam, worden door beroemde, zo Oude als laatere, Schryvers, zeer verschillend opgegeeven. - Veelen onder Hun echter getuigen 'er, in den volsten zin, volstrekt geene reden van te weeten: en mogelyk kwamen wy het naast aan de waarheid, indien wy het voetspoor dezer laatsten volgden.
Edoch, wy zullen, zo veel mogelyk, voor minder geoefenden, de aan ons meest toeschynende oorzaaken der Steenwording, zo uit de Natuur onzer Lichaams-deelen zelve, als gegrond op de hier boven medegedeelde Waarneemingen, tragten te verklaaren.
Wanneer wy de Steenstof beschouwen, zo is zy over het geheel eene aardachtige Steenzoutige hoedanigheid. - Zy heeft op zich zelve geene groeiende kragt; maar, wanneer het Steenwezen eenmaal gelegd is, zo groeit dezelve door eene geduurige omvattende en Steen aanzettende stoffe, somwylen tot eene verbaazende grootte, aan; men heeft ze gezien, welke de geheele holte der Blaas vulden. - Deze groeijing echter is zeer ongelyk, en hangt, in haaren meerderen of minderen voortgang, meestal van derzelver oorzaaken af: zo hebben wy gezien, dat Steenen in weinige weeken, anderen in maanden, en wederom anderen in veele jaaren, tot eene zekere grootte kwamen. - De Steenen zyn zo verschillend van aart, kleur en gedaante, byna als hunne plaatzen en oorzaaken verschillend zyn.
Zy worden in het Lichaam zelve gebooren, of uitwendig aangebragt.
Het komt ons voor, dat zy, op onderscheide wyzen,
| |
| |
in het Lichaam zelve kunnen voortkomen. - Voornamentlyk komt hier toe in aanmerking, de aardstoffe die in het bloed is, en de kristallizeering, door eene byzondere mengeling van vochten, in de Nieren.
Het Bloed, welker Hoofdstoffe, een gedeelte aarde of vaste stof bevat, in een of ander deel, het zy door kneuzing, verzweering of iets anders, uitgestort zynde, zo kunnen, ter plaatze dezer uitstorting, derzelver vloeibaare en vlugge deelen, door de warmte dier plaats, vervliegen, en door andere buisjes opgenomen worden, terwyl het aardachtig of vaste gedeelte, in die uitgestorte plaats blyft zitten, en dus aldaar, na verloop van tyd, door de drukking der omvattende deelen, tot een vast en hard Lichaam kan gevormd worden; het welk, na maate het meer van zyne vlugge en olieächtige deelen verliest, veelligt tot een Steenachtig wezen overgaat. - Dat na voorafgaande ontsteeking, kneuzing en verettering Steenen gebooren zyn, leveren de voorbeelden, van die Gevallen, waar in zy in het Hoofd, onder den Oxel, en aan het Been gevonden zyn, genoegzaame bewyzen op. - Ja sommigen der beroemste Genees- en Heelkundigen willen zelfs, dat de Steenen der Nieren en Waterblaas altoos van eene voorafgaande ontsteeking en zweering der Nieren hunnen oorsprong ontleenen.
Dat 'er door de Wynsteenachtige Zouten die in het bloed zyn, wanneer zy in de Nieren kristallizeeren, Steenen kunnen voortkomen, heeft reeds helmont, en veele anderen na Hem, aangetoont. - De Voorstanders hier van, gronden zich op de Chymie, en toonen aan, dat, door mengeling van vloeibaare vochten, Steenen worden voortgebragt: - de geest van Koperrood, en olie van Wynsteen, by voorbeeld, by elkanderen gevoegd, brengt eene Steenzoutige stoffe voort: zo wordt insgelyks tot eene Steenige stoffe, de geest van Salpeter met Antimonie-boter; en deze eerstgenoemde met brandewyn; als ook den zuiveren Wyn en Pis-geest; en meer anderen. - Beschouwen wy de werking dezer vloeivochten, buiten het Lichaam, in staat, Steen-stoffe voort te brengen; wy vinden geene Vryheid dit zelfde in het lichaam mogelyk, te ontkennen; te meer niet, daar 'er voorbeelden by helmont, en van de voorde aangevoerd worden, dat Steenen in de Nieren en Blaas, van eene aanmerkelyke grootte, als in een oogenblik, zyn voortgebragt geworden.
| |
| |
Doch dat, buiten alle tegenspraak, Steenen, uit eene inwendige heblykheid der vochten, voortkomen, zien wy aan die voorbeelden, waar in wy deze Ziekte als erflyk mogen noemen, nadien somwylen geheele Familien, schoon van den anderen verwyderd, daar door worden aangetast.
(Het Vervolg hier na.) |
|