Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 89]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.De bespiegelende wysgeer, de comeeten beschouwende.(Naar het Engelsch.)
Hast thou ne'er seen the comet's flaming flight?
Th' illustrious stranger passing, terror sheds
On gazing nations, from his fiery train
Of lengh enormous; takes his ample round
Through depts of AEther; coasts unnumbr'ed worlds
Of more than solar glory; doubles wide
Heave'n's migthy cape, and then revisites earth
From the long travel of a thousand years.
young.
Ten opzigte van de Comeeten, thans de voorwerpen onzer Bespiegelinge, mag de Starrekunde gezegd worden als nog in haare Kindsheid te weezen. Geene vorderingen, op zekere gronden steunende, zyn 'er, voor de laatste Eeuwe, in gemaakt. De Ouden wisten weinig van derzelver aart en beweegingen. Eenigen hielden ze voor heromzwervende en aan geen vasten omloop verbondene Starren; zommigen voor enkele Schynvertooningen, gevormd, of door te rugkaatzing, of doorbreeking der Zonnestraalen; geene weezenlyke zelsstandigheid, onderscheiden van andere Hemelsche Lichaamen, bezittende. Anderen wilden dat ze vuurige Lugtverschynzels waren, gebooren uit de ontbrandbaare uitwaassemingen onzes Aardkloots, die, opgevoerd in de hoogere gewesten des Dampkrings, daar ontvlamden, en bleeven branden, tot dat alle de opgeheeve vuurstoffe verteerd was. Terwyl nog anderen, en de meesten, de Comeeten alleen aanmerkten als onheilspellende Tekens, door god verwekt, om het Menschdom te verbaazen, en te waarschuwen wegens de aannadering eens deerlyken onheils. De gryze homerus zingt 'er van, | |
[pagina 90]
| |
De roode Staartstar, die, als boô van 't Godendom,
De zwaarste rampen spelt, het stoutste volk doet beeven,
De krygers 't eind voorzegt van hun doorlugtig leeven;
Voor wien de Zeeman schrikt op 't ruim van d'Oceaan,
Schiet heete vonken en rolt gloeiend langs haar baan.
En virgilius
Comeeten schieten, daar zy zich by 't akelig duister
Vertoonen, stroomen bloeds, verdooven 's Hemels luister
En spellen niets dan ramp.
Doch ten allen tyde zyn 'er Wysgeeren geweest, die geloofden, dat de Comeeten Planeeten waren, waar van de Beweeging geduurig en de Omloopen standvastig moesten zyn. Misschien heeft men dit redelyker gevoelen ten onregte aan de oude Chaldeen toegeschreeven: want het was weezenlyk dat der Pythagoristen, en van veele anderen, als apollonius de Myndier, hippocrates van Chio, aeschyles, Diaconus, pharorinus, artimidorus, en democritus, die, naar 't oordeel van cicero en seneca, de vernuftigste van alle oude Wysgeeren was. - 't Is seneca zelve, die op eene zo treffelyke wyze van de Comeeten gesprooken heeft, dat hy veele laatere Starrekundigen beschaamt, en men zich daar omtrent bezwaarlyk op een Wysgeeriger wyze kan uitdrukken. Zyn Werk voor my hebbende, kan ik my niet wederhouden, de plaats hier toe betrekkelyk af te schryven. ‘Men heeft,’ zegt seneca, ‘geloofd, dat de Comeeten geene Hemellichten waren, om dat zy de rondheid van andere Hemel-lichaamen niet hebben; maar 't is alleen het licht, 't welk zy verspreiden, dat die verlengde gedaante te wege brengt: het lichaam der Comeeten is rond. Ik onderstel als nog dat zy eene andere gedaante dan de Planeeten hebben, volgt daar uit dat zy van eene verschillende natuur zyn? De natuur heeft niet alles naar één eenig voorbeeld gemaakt, en men is onkundig van haare uitgestrektheid en magt; wanneer men alles tot de gewoone gedaante wil overbrengen, de verscheidenheid van haare werken verkondigt haare grootheid. - Men kan den loop der Comeeten nog niet kennen, en weeten of zv geregelde wederkomsten hebben, om dat haare verschyningen te zeldzaam zyn; doch haar gang is, even min als | |
[pagina 91]
| |
die der Planeeten, onbepaald en zonder orde als die der Verhevelingen, welke door den wind bewoogen worden. - Men neemt Comeeten waar, die zeer verschillende gedaanten hebben; doch haar natuur is dezelfde, en het zyn in 't algemeen zodanige Hemellichten, die men niet gewoon is te zien, en welke van een ongelyk licht vergezeld worden; de Comeeten verschynen ten allen tyde en in alle deelen des Hemels, maar vooral in het Noorden. Zy zyn, even als alle de Hemel-lichaamen, eeuwige werken der Natuur; de Blixem, de verschietende Starren, en alle de vuuren van den Dampkring zyn voorbygaande, en verschynen niet dan in derzelver val: de Comeeten hebben haaren weg dien zy doorloopen, zy verwyderen zich; doch blyven haar weezen behouden. Gy geeft voor, dat zy, wanneer het Planeeten waren, zich in den Zodiak zouden bevinden; en wie heeft toch de beweeging der Hemel-lichaamen aan den Zodiak bepaald, wie kan dus der Godlyke werken paalen stellen? Is de Hemel niet aan alle kanten vry? Voegt het niet beter by de grootheid van 't Heeläl te stellen, dat in het zelve verscheide Beweegingen en verschillende Streeken zyn, dan alles tot één eenig Gewest des Hemels over te brengen? In dit pragtig werk der Natuur zien wy eene menigte van Starren blinken, welke den nagt vercieren, en ons te kennen geeven, dat de Hemel aan alle zyden met Hemel-lichaamen vervuld is, waarom moeten 'er slechts vyf zyn, dien het gegeeven is zich te beweegen, en waarom moeten alle de andere Hemel-lichaamen onbeweeglyk zyn? - Mogelyk zal men my vraagen, waarom 'er dan slegts vyf zyn wier loop men heeft waargenomen? Ik zal antwoorden, dat 'er veele dingen zyn, welker aanweezigheid wy kennen, zonder te weeten op wat wyze zy zyn: wy hebben een geest die werkzaam is en ons bestuurt, wy weeten niet wat die is, noch hoe hy werkt; laaten wy ons niet verwonderen, dat men nog onkundig is wegens de wet van de beweeging der Comeeten, wier Schouwtooneel zo zeldzaam is, dat men noch het begin noch het einde weet van die Hemellichten, welke van een verbaazenden afstand nederdaalen; het is nog geen vyftienhonderd jaaren geleden, toen Griekenland de Starren geteld en haar naamen gegeeven heeft; daar zyn nog veele Volken, welke niet dan enkel het gezigt en het schouwtooneel van den Hemel hebben, zonder slechts te weeten waarom zy de Maan zien verduisteren; het is nog niet | |
[pagina 92]
| |
zeer lang geleden, dat wy dit op eene zeer zekere wyze weeten. De dag zal komen, dat, door eene oefening van veele Eeuwen, de zaaken, die thans verborgen zyn, met klaarblyklykheid zullen te voorschyn komen. Eéne Eeuw zou weinig tyds weezen om zo veele zaaken te ontdekken, wanneer men zelfs al zynen tyd daar toe wilde besteeden, en wy verdeelen de weinige oogenblikken, die ons vergund zyn met het grootste gedeelte in het kwaade door te brengen. Men oefent zich, wanneer men geene schouwspelen kan bywoonen, of wanneer de wandelingen door den regen verhinderd worden; men onthoudt de naamen der Tooneelspeelderen, maar men vergeet die van de Philosophen. Daar zal eens een dag komen, op welken het Naageslacht zich zal verwonderen, dat zulke klaare zaaken ons ontglipt zyn. Men zal als dan bewyzen in welke Gewesten de Comeeten gaan dwaalen, waarom zy zich zo veel van de andere Hemel-lichten verwyderen; welk haar getal, welk haare grootheid is. Zy, die na ons komen, zullen nieuwe Waarheden vinden, laaten wy vergenoegd zyn met die men ontdekt heeft, en ons niet verwonderen, dat dingen, zo diep verhoolen, zo traaglyk te voorschyn gebragt worden.’Ga naar voetnoot(*), Grootendeels heeft de Uitkomst deeze Voorzegging van seneca, op den aart der zaake en de menschlyke natuur gegrond, bewaarheid. Ondanks de veel aanduidende gissingen diens Wysgeers, die de Ondervinding in laater tyden bekragtigde, bleef men de dwaalende gevoelens in 't begin onzer Bespiegelinge opgenoemd, aankleeven. Het denkbeeld, dat de Comeeten gevormd wierden door de dampen der andere Hemel-lichten, het gevoelen van aristoteles, door veele laatere omhelsd, was tot de laatst voorgaande Eeuw het heerschend gevoelen in de Schoolen, en teffens oorzaak, dat de Starrekundigen, de Comeeten niet hooger dan verzamelingen van dampen aanziende, zich niet met hunne waarneemingen verwaardigden. Vóór tycho brahé hadt men de waare gedaante van den weg der Comeeten niet nagespoord, of berekend. Regiomontanus, ticho, kepler, cassini, maakten 'er hun werk van, hevelius deedt een grooten stap ter nadere ontdekkinge. De verwonderenswaardige Comeet, die, in den Jaare MDCLXXX, de Geleerden verbaasde en | |
[pagina 93]
| |
het Volk verschrikte, bragt de vernuftige Gedagten van den schranderen bayle, de uitmuntende Verhandelingen van cassini en jacobus bernoulli te voorschyn, welke geloofden haare wederkomst te kunnen voorzeggen. Zy gaf gelegenheid tot de verhevene naspeuringen van den onsterflyken newton, die de Comeeten in zyn algemeen Stelzel wist te brengen. De ontdekking der Aantrekkingskragt opende, als 't ware, den Wysgeeren eenen nieuwen Hemel. Newton, alle de Planeeten aan de middelpuntige kragt der Zonne onderworpen ziende, dagt dat de Comeeten onder het getal dier Planeeten moesten aangeschreeven worden, en oordeelde dat zy in haare Beweeging rondsom de Zon dezelfde wetten moesten volgen; overzulks konden haare Loopkringen niet anders dan zeer uitmiddelpuntig, dat is zeer verlengd, zyn, ten einde de zeer lange verdwyning te verklaaren. Hy onderzogt, of die veronderstelling met de waarneemingen overeenstemde, en bevondt, den Loopkring der Comeet van den Jaare MDCLXXX naagaande, dat een gedeelte van een zeer verlengde Ellips, of, dat op 't zelfde uitkomt, een gedeelte van een Parabool volkomen aan alle de waarneemingen beantwoordde, wanneer men slegts, als in de Beweegingen der Planeeten, de inhouden evenredig tot de tyden veronderstelde: zints dien tyd stelde hy vast, dat de Comeeten Planeeten waren, welke zulke geregelde Omlooptyden hadden, en even zo oud waren als de anderen. Thans mogt beter verlichte Dichtkunst, de ongemeene en verbaazende vertooning der Comeeten, op deeze wyze, beschryven:
De Staartstar, op gods wenk verscheenen, sleept een staart
Van vlammen agter zich, verbaast den Sterfling, baart
Verwondring en ontzag, en zweeft aan 's Hemels ronden
Niet, als men zich verbeeldt, in 't wilde en ongebonden,
Maar in haar kegelkring, aan weg en tyd bepaald.
Schoon zy, zomtyds, naby den stand der Zonne straalt,
Of uit ons Stelzel wykt, met flonkerende zwieren
Des Scheppers heerschappy en magt, nogthans bestieren
Haar wyden ommezwaai: gerigt naar dit besluit
Voert zy het hoog bevel van haaren Maaker uit.
baker.
| |
[pagina 94]
| |
Wanneer de verschrikkingen, die het Bygeloof, uit onkunde geteeld, voorheen by het verschynen eener Comeet, veroorzaakte, en die nog het bygeloovig deel des Menschdoms, ten allen tyde zeer groot, bevangen, als die Roede, gelyk het spreekt, zich aan den Hemel vertoont, by het verlichter gedeelte verdweenen, voor het licht der Wysbegeerte; wanneer newton de Beweegings-wetten aan welke de Comeeten onderworpen waren, aangeweezen, en halley deezen arbeid zyns grooten Voorgangers tot eene hoogere maate van zekerheid en volkomenheid opgevoerd had, gaven hunne gewigtige ontdekkingen aanleiding tot nieuwe vrees. Men dugtte namentlyk, dat een der Comeeten, die, in allerlei rigtingen, door ons Zonnestelzel heen loopen, ten eenigen tyde onze Aarde in deszelfs wandelkring mogt aantreffen, en eene ontsloopende botzing veroorzaaken. Men ging verder, en stelde dat dergelyke ontmoetingen reeds gebeurd waren, en omwentelingen veroorzaakt hadden, waar van men de voetstappen nog vondt op verscheide plaatzen onzes Aardkloots. Zo hieldt whiston het daar voor, dat de algemeene Zondvloed veroorzaakt was door den Staart van een Staartstar, en dagt dat de algemeene verbranding der Aarde zou ontstaan als dezelve een deezer Lichaamen ontmoette, wanneer dezelve, van de Zon wederkeerende, de ontzettende hette aangenomen had, welke men berekent dat zy in die aannadering krygen, en door newton gesteld wordt twee duizend maal heeter te zyn dan gloeiend yzer. - Maupertius verbeeldde zich, dat de Staarten der Comeeten, door derzelver uitwaassemingen met onzen Damkring te vermengen, een schadelyken invloed konden hebben op de gezondheid van Menschen en Dieren, en op den groei der Planten. Hy vreesde ook dat derzelver aantrekking onzen Aardkloot zou kunnen noodzaaken om van wandelkring te veranderen, en rondsom een der Comeeten, als een Satellit, te draaijen; of ten minsten dezelve blootstellen tot het ondergaan van geweldiger verwisselingen van hette en koude, dan dezelve thans heeft. - De Heer de la lande had opgemerkt, dat 'er verscheide Comeeten waren, wier knoopen digt genoeg by den omtrek des Loopkrings van de Aarde komen, om, door de van buiten komende aantrekkingen in denzelven te kunnen zamenloopen, en dat de Comeeten, in zulk een geval, door haare ontmoeting, merkelyke omkeering op Aarde zouden kunnen te wege | |
[pagina 95]
| |
brengen. Zyn Vertoog deswegen, alvoorens hy 't zelve had in 't licht gegeeven, gaf te Parys, en zelfs zeer verre daar om heen, aanleiding tot zeer ongerymde verschrikkingen; hy liet in het Jaar MDCCLIII dezelve drukken, om het gemeen tot bedaaren te brengenGa naar voetnoot(*). De Heer du sejour boodt hem de hand om dien schrik te verdryven, en gaf een Werkje in 't lichtGa naar voetnoot(†), strekkende om te doen zien, hoe bezwaarlyk het is, dat de Comeeten digt genoeg by onzen Aardkloot komen, om omkeeringen op denzelven te veroorzaaken. 't Zelve behelst de beste Beschouwende Beschryving der Comeeten, tot nog uitgegeeven, en bezit de dubbele verdiensten van een nieuwen graad van volmaaktheid by te zetten aan de Starrekunde, en van de vrees des Menschdoms te verbannen, door aan te toonen, dat wy zeer weinig of niets te vreezen hebben van deeze vlammende Lichaamen, door onkunde en Bygeloof, met een gewaad zo vol verschrikkingen omkleed. De Comeeten worden voornaamlyk onderkend, door die Lichtstraalen waar van zy dikwyls omringd en gevolgd zyn, welke men nu eens het Hair, dan den Baard, of den Staart noemt, nogthans zyn 'er Comecten geweest zonder Hair, zonder Baard of Staart; weshalven men die Lichtsomringingen, van zo verscheide gedaanten, geenzins als eene byzondere hoedanigheid daar van moet aanmerken; ook verschillen de Staarten op eene zeer aanmerklyke wyze in langte, en die van dezelfde Comeetop onderscheide plaatzen gezien, hebben eene zeer verschillende langte. In de Zuidelyke Landen, waar men een zuiveren helderen Hemel heeft, worden de Staarten beter onderscheiden, en vertoonen 'er zich langerGa naar voetnoot(§). - | |
[pagina 96]
| |
De volmaakte gelykenis, tusschen het Zodiakaal Licht en de Staarten der Comeeten, heeft veel al te wege gebragt, dat dit Licht als een Comeetstaart is aangemerkt, en dat men, derhalven, onder de veelvuldige aantekeningen der Comeeten, door de oude Schryvers geboekt, 'er eenige zal vinden, die in de daad niet tot de Comeeten, maar tot het Zodiakaal Licht, zullen behooren; en wel te meer, daar de Ouden de Comeeten in veele klassen, naar gelange van de gedaante haarer Staarten verdeelden, als in Staartstarren, Baardstarren, Zwaarden, Speeren, Lampen, Zeissen, Balken, enz.Ga naar voetnoot(*), welke onderscheide zo veele letteren in de lugt waren, uit welke zy meenden het toekomend lot der Waereldbewoonderen te kunnen leezen. Newton, die de Comeeten voor vaste, standhoudende, Lichaamen, en eene soort van Planeeten hieldt, die zo veel lichts verspreidde over dit duistere gedeelte der Starrekunde, en den weg tot verdere ontdekkingen baande, hieldt de Staarten der Comeeten, van welke seneca reeds opmerkte dat ze doorschynende waren, zo dat men 'er de Starren door heen kon zien, voor eene oneindig dunnere en yldere zelfstandigheid dan men zich verbeelden kon, en stelde vast, dat zy ontstonden uit den eigenlyken Dampkring van ieder Comeet. De rook en de dampen, zegt hy, kunnen zich van denzelven verwyderen, of door de persing der Zonnestraalen, zo als kepler dagt, of veeleer door de verdunning, welke de hitte in die Dampkringen te wege brengt. - Dr. hamilton is van een geheel ander gevoelen, en beweertGa naar voetnoot(†), dat de stoffe, waar uit de Staart van een Comeet bestaat, geen verlichte Damp; maar eene zelfschynende Zelfstandigheid is, welke in alle standen van de Comeet, en welke ook derzelver Rigting of Beweeging zyn moge, 't zy na of van de Zon, van het duister halfrond afschynt, in eene rigting tegen de Zon gekeerd, een korten tyd vóór en naa derzelver digtste aannadering aan dat Hemellicht. | |
[pagina 97]
| |
Hy vindt, daarenboven, in het Noorderlicht eene stoffe die 'er zeer naar gelykt, zo in den stand ten opzigte van de Zon en het lichaam waar uit het voortkomt, als in de natuur van de zelfstandigheid, voor zo verre die aan ons bekend is. Want het Noorderlicht is desgelyks een yle en lichtgeevende zelfstandigheid, in eene rigting bykans tegen de Zon overgesteld, voortkomende uit het duister halfrond der Aarde, strekkende na het zenith van den aanschouwer of de kruin van de schaduw des Aardryks; voornaamlyk opkomende uit het Noordlyk gedeelte van den Dampkring der Aarde, en veelvuldigst zigtbaar wanneer de Zon de Zuidelyke tekens doorloopt, en de Aarde van den Herfst tot de Lente-evennagt nadert, langs de helft van haaren loopkring, die 't naast aan de Zon is, en eindelyk het licht der vaste Starren op geene merkbaare wyze onderschept; weshalven 't zelve zich, voor een aanschouwer, op een grooten asstand van de Aarde geplaatst, en bedekt voor het licht der Zonne, als een Staart der Aarde zou vertoonen, klein in de daad, in evenredigheid tot de Middellyn des Aardryks; doch in rigting, stand, doorschynendheid en schitterend aanzien, naar een Comeet gelykende. De Abbé mann te Brussel heeft desgelyks, met zeer voldingende redenen, aangetoond, dat 'er eene duidelyke en volkomene overeenkomst is tusschen de Staarten van deeze groote en lichtgeevende Lichaamen, en het Noorderlicht. Waar uit hy besluit, dat ze beide een zelfde beginzel hebben, en uit dezelfde stoffe gevormd worden. Hy houdt ze voor electrike uitvloeizels dier Lichaamen, en beweert, dat dit uitvloeizel dikwyls een Phlogisten wordt, door de vreemde inmengzels, welke, onder het uitvloeijen, zich daar in mengen; 't welk reden geeft van de verschillende kleuren en andere omstandigheden in deeze Verhevelingen. ‘Naardemaal, zegt de Heer mann, Electrike Lichaamen, wanneer zy eene genoegzaame maate van hette verkreegen hebben, geleiders worden van de Electrike stoffen, en 'er uitvloeizels van verschaffen naar gelange van de hoeveelheid, welke zy bevatten, is dit juist het geval met de Aarde en de Comeeten, in derzelver Perihelia, of naasten stand aan de Zon. De aannadering der Comeeten tot de Zon, en de bovenmaatige trap van hette, welke zy in dit aannaderen krygen, maakt ze geschikt om een daaraan geëvenredigd gedeelte Electrike stoffe uit te werpen; 't welk alle de | |
[pagina 98]
| |
verschynzels voortbrengt, welke wy waarneemen in de Staarten der Comeeten, de Noorderlichten, en de Electrike Proefneemingen. Deeze verschynzels hebben, derhalven, dezelfde oorzaak, en een algemeen beginzel. By het wederafwyken der Comeet en derzelver verwydering van de Zon, neemt deeze zigtbaare uitvloeijing van Electrike stoffe allengskens af, tot ze ten laatste geheel ophoudt; en de Comeet in stede van een Electrike Geleider te zyn, welke dezelve was in de nabyheid der Zonne, trekt dezelve de Electrike stoffe aan, wordt 'er, op nieuw, mede vervuld, en dus Electriek, tot dat de nadering by de Zon, en de daar door bekomene hette, de Comeet weder in een Geleider verandert. Uit de sterke werking der Electrike stoffe, en derzelver neiging om uit de Lichaamen, in welke dezelve schuilt, te voorschyn te komen, en zich te verspreiden in de groote Planeet-gewesten, die 't naast aan een ledige ruimte komen, trekt de vernuftige Abbé eenige gissingen, het gebruik en einde betreffende, waar toe de Comeeten kunnen dienen in het Planeetgestel. De Comeeten hebbe men, zyns oordeels, te houden voor wezenlyk Electrike Lichaamen, geschikt om de Electrike stoffe, uit de Planeeten gevloeid, te verzamelen; en wil hy, dat de Comeeten, door derzelver nadering tot de Zon heet gemaakt, deeze Vloeistoffe op nieuw aan de Planeeten mededeelen, waar door de gestaadige omloop van deeze werkende vloeistoffe, zo noodzaaklyk voor 't groot Geheel, onderhouden, en gestadig vernieuwd wordt; als mede, dat de werkingen der Natuure in het Planeetgestel voortgezet worden, op eene wyze welke overeenkomt met die wy bestendig waarneemen en ondervinden, in de geduurige verwisselingen van onzen Dampkring, waar Winden, Dampen, en Uitwaassemingen opkomen en dryven; en weder tot ons te rugkeeren in Regen, Sneeuw en Blixem: dan weder uitgedampt en op nieuw opgetrokken worden. Alles is overeenstemmend en aan elkander beantwoordend in de geheele natuurGa naar voetnoot(*). De zedelyke bedenkingen van den Ridder steeleGa naar voetnoot(†) zullen zeer gepast deeze Comeet-bespiegeling besluiten. Van | |
[pagina 99]
| |
een Vuurwerk gesprooken hebbende, vaart hy in deezervoege voort. ‘Ik zie zelden iets verwonderenswaardigs, of ik zoek 'er aanmerkingen uit te trekken, die my vroomer en beter kunnen maaken. Terwyl ik te bedde lag, overdenkende welk eene schoone vertooning ik gezien had; en veele dingen, die myn oog zo vermaakt hadden, aanmerkende als nabootzingen der Natuur, kon ik niet nalaaten by my zelven uit te roepen: Hoe gering is de grootste Kunst der Menschen by de Werken des Allerhoogsten! Deeze bedenkingen voortzettende, merkte ik een Comeet aan als een Vuurpyl door eene Almagtige Hand afgestooken. Het zal veelen myner Leezeren nog geheugen, dat zy 'er een zagen, in den Jaare MDCLXXX, en, indien zy geen Wiskundigen zyn, zal het hun wonderlyk voorkomen, dat zy veel sneller voortging dan een Kanonkogel, en eenen Staart naa zich sleepte, die ruim zes en twintig millioenen gemeene mylen lang was. Hoe verbaazende komt het niet voor, als men, met de oogen des Verstands, een Lichaam zoo asgryslyk groot, door de onmeetlyke Schepping, met zulk eene snelheid, ziet voortspoeden, en teffens altoos blyven in de loopstreek door de Almagt daar aan voorgeschreven! Dat het met zulk eene onbegrypelyke vaart en woeling beweegt, en teffens met zulk eene stipte naauwkeurigheid! Van welk eene verbaazende uitgestrektheid moet het Heeläl weezen, om zulke verbaazende Lichaamen een vryen doortocht te geeven zonder de minste verwarring! Welk eene overheerlyke vertooning moet het niet zyn voor Weezens, die dit groot tooneel der Natuure kunnen overzien, en millioenen aanschouwen van zulke verbaazende voorwerpen, volgens den voorgeschreeven loop door de verst afgelegene luchtgewesten zwierende! - Misschien zal ons Gezigt hier naamaals scherp en helder genoeg zyn om een zo heerlyk verschiet in 't geheel te beschouwen, en ons Verstand zo verlicht, dat wy de veelvuldige nuttigheden van deeze deelen der Scheppinge zullen kunnen begrypen. Ondertusschen kunnen zy tot bekwaame voorwerpen strekken, om onze Verbeelding te oefenen, op dat wy, door derzelver beschouwing, verhevener denkbeelden van het oneindig Vermogen, en de eeuwige Wysheid van god, nederige gedagten van onszelven, en van alle geringe uitvindingen van het Menschlyk verstand, mogen krygen. |
|