| |
Zemin; een Oostersch gezigt.
Naar 't Hoogduitsch.
Zemin leefde in die vroege Eeuwen der Wereld, in die zalige tyden, toen de Menschen zich in geen ander bedwang vonden, dan 't geen de Overeenkomstig in 't geluk der Zamenleeving hun dierbaar maakt. De Tortuin had hem met geluksgoederen ryk beschonken. Het Land, waar hy leesde, was bekleed met altoosduurend groon en ontelbaare bloemen. Geheele Bos- | |
| |
schen van Ceder- en Palmboomen behoorden hem toe; zyne welgevoedde kudden graasden in valeien, besproeid door de versrisschendste stroomen: met één woord, hy genoot alle de vermaaken uit schoonheid en eenvoudigheid eens Aardsvaderlyken leevens spruitende.
Gemaklyk kan men zich het geluk van zemin verbeelden: wie op aarde, die na de inspraaken des harten luistert, zou onvoldaan weezen over zulk een Lot? Maar schoon het den jeugdigen zemin aan geen goedhartigheid, en aan geene wel te vreden. heid ontbrak, deedt, nogthans, de drift eener ziedende jeugd hem van het pad des Regts afwyken, tot ontelbaare dwaalingen vervallen, en verwekte in hem een aantal onvervulde begeerten. In den gelukstaat, dien hy genoot, zag hy, ten laatsten, niets dan smaaklooze eenvormigheid. Nieuwe denkbeelden, nieuwe wenschen volgden elkander oogenbliklyk op. Ongelukkige toestand! Hoe goeddaadig en ryk de Natuur ook moge weezen, is zy egter te schaars en te arm, om voldoening te schenken aan de onredelyke begeerten der Menschen Kinderen. Doch Wansmaak zelve, den Mensch tot ernstig nadenken brengende, dient om hem van de elenden der anders onophoudelyk knaagende ingebeelde behoeften te geneezen.
Zemin viel, op zekeren dag, asgemat door het peinzen op zyne vrugtloos uitgestorte wenschen, in diepen slaap. Azor, de Geest aan wiens zorge het bewind der Aarde is overgelaaten, ondernam het zemin van zyne Zelfbedriegery te verlossen, door ingebeelde tooneelen, hem in den Droom, of Nagtgezigt, voor te houden.
In dien Droom zat zemin aan den voet eens Ceders, op den top eens hoogen bergs, van waar hy zyne wyduitgestrekte bezittingen geheel kon overzien. Doch, in stede van dezelve met vermaak te beschouwen, borst hy in bittere klagten uit: waar op zyne oogen ten onverwagtste verbysterd werden door een onbeschryfbaaren helderen glans. Van den Hemel daalde een wolk neder, heerlyk schitterende door gouden en azuren randen; een aangenaame geur vergezelde dit verrukkend gezigt. Op de wolk vertoonde zich een Hemelsch weezen, welks goedaartig voorkomen al den schrik, uit de schielyke verschyning herkomstig, deedt verdwynen. 't Was de weldaadige azor, die, zonder zichzelven bekend te maaken, zemin in deezervoege, aansprak. - ‘Zemin, welke naargeestige overleggingen verstooren uwen Vrede? Zeg het my, op dat ik dezelve wegneeme!
‘Myn leeven,’ antwoordde zemin, ‘is voor my een ondraaglyken last geworden; ik zie in het zelve niets dan bestendig één en hetzelfde onveranderd tooneel. In de schaduwen myner bosschen, in de met bloemen ryk bezaaide velden, vind ik niets nieuws; zy verschaffen my dat vermaak niet, 't geen zy voorheen in overvloed opleverden. Zelfs de beval- | |
| |
ligheden van myne schoone selima hebben alle haare aantreklykheden verlooren. - Zatheid is reeds voor lang gevolgd op 't genot. - Myn hart gevoelt eene onbeschryfbaare ledigheid van genoegen. - ô, Goeddaadige Geest, want voor goeddaadig hou ik u, hervorm deeze smaaklooze tooneelen in een land gelyk aan 't geen de Hemelsche Geesten bewoonen, op dat ik, in de eindelooze verscheidenheid mynet genietingen en vermaaken, eene onuitspreeklyke en nooit verminderende verrukking moge ondervinden.’
Naauwlyks hadt hy deeze woorden uitgesprooken, of hy bezweem aan de voeten van azor. De geheele Landstreek nam een nieuwe gedaante aan. De geheele Natuur vertoonde in 't ronde het scheppend vermogen van deezen Hemelschen Gezant. Nimmer vertoonde zich op deeze aarde iets, 't geen haalen kon by het betoverend Gewest, waar in zemin zich thans geplaatst vondt.
Zemin, uit zyne bezwyming herkomen, zag met verbaasdheid alles wat hem omringde, aan. Hy zat op een bedde van Violetten, en de zagtste windjes bliezen hem de aangenaamste geuren uit duizenden van bloemen toe. - Opstaande, wandelde hy door de veriukkendste wandeldieeven, uit welker takken het streelendst gezang der vogelen onophoudelyk zyn oor bezig hieldt, terwyl hy zyn oog met de gezigten, die zich aanboden, niet kon verzadigen. - Zemin was geheel verwondering, geheel verrukking! - Op 't onverwagtst verschynen op dit tooneel zeven Nymphen, bekoorlyk als de Houris van het Paradys. Alle de schoonheden des Landschaps verliezen haare aantreklykheden in 't oog van den verliefden zemin. De Nymphen loopen hem voor uit, na uitlokkende boschjes, op eenigen afftand. Hy volgt ze door heete drift gedreeven; hy zet ze niet lang vrugtloos na. - Wie is nu zo gezegend als zemin ! Zeven jeugdige schoonheden, die ieder haare byzondere bevalligheden bezaten, tokkelen hem beurtlings aan met alle de aantreklykheden der verscheidenheid.
Maar naauwlyks waren acht dagen in deezen Droom van verrukking gesleeten, of de uuren sleepten traager voort. Nieuwe begeerten, heftiger dan de voorgaande, bekroopen het hart van den rustloozen zemin. Zich uit de armen der bevallige Nymphen rukkende, vertrok hy na eene digt beschaduwde eenzaame plaats, om 'er zyne klagten op nieuw uit te boezemen. - ‘Ongelukkige zemin,’ was zyne taal, ‘wanneer zult gy bedaardheid en vrede genieten? Op welk geluk kunt gy hoopen, als zatheid en wanlust volgen, op 't genot der uitgeleezenste vermaaken? Ik heb zeker misgetast in het voorwerp myner begeerten? Ik voel dat myne verlangens zich wyder uitstrekten dan het smaaken van de genietingen der zinnen. Hoe luisterloos is het dus myn leeven in ledigheid en bedryfloosheid te slyten? - Myno uitzigten verbreiden. Ik voel my tot
| |
| |
edeler najaagingen gevormd. Ik ben geschikt om den laurier aan de beroemdste Helden te betwisten, en onsterflyke Eere in te leggen, langs een pad den wellusteling onbekend. Ik wil my niet langer onthouden in de geurige myrthen-boschjes, noch, in een onbekenden hoek der aarde, vergeeten en onberoemd myne dagen slyten - Ach! wilde azor my nog eens gunstig zyn. Tot nog heb ik in mynen boezem geene begeerte gekoesterd, of my zelven, of azors goedkeuring, waardig. Wat zal ik meer te wenschen hebben, als ik eens myne Landen zo wydstrekkend zie als myne begeerten, en myne Magt gedugt voor myne Onderdaanen? Hoe aangenaam zal het my weezen my zelven te beschouwen als een Heer des Mensendoms, een God op Aarde, zwaayende met myn eene hand den donder der verdelginge, en zegeningen met de andere uitreikende!’
Een onzigtbaare arm ligtte, ten deezen oogenblikke, zemin op, en voerde hem met snelle vaart door de lugt. Hy zag voor zich een wyduitgestrekt Land, vol trotsche boschadien. Rivieren, naar Zeeen gelykende, stroomden van 't hoog gebergte neder, en verspreidden zich in veelvuldige takken, die alle de- zegeningen van Rykdom en Overvloed door het geheele Ryk voerden. Zemin voelde zich getroffen, door de grootte en de volkrykheid der Steden, die uit de wydstrekkende vlakten de kruin opbeurden. - Alle deeze, sprak de onzigtbaare Geest, Alle deeze, ô zemin! zyn de uwe!
Het hart van zemin juichte op de beschouwing van de Landen, die hy welhaast alleen zou beheerschen. Toen azor op aarde afdaalde, vondt zemin zich eensslags in 't midden eener vergaderinge van wyze Staatsmannen en Helden, die hem, eer hy van zyne verwondering bekomen was, met eenpaarige stemmen voor Oppervorst uitriepen. Hy zag, in één oogenblik, een geheel Volk voor zyne voeten geknield; de lugt weergalmde van vreugdegeroep en toejuichingen. Een sterke krygsbende geleidde den nieuwen Monarch na een overheerlyk Paleis. Zyne Hovelingen en Onderdaanen verscheenen in ontelbaare menigte om de trappen van zynen Throon te kusschen. Driften Kameelen, ryk belaaden, bragten hem, tot inhuldigingens geschenken, het beste der Landschappen, het goud der Eilanden, en de geurigste Speceryen van het Oosten, in ruimen overvloed.
Zemin hoorde, met het verrukkendst genoegen, de Krygstrompet steeken, en zag, met geen min welgevallen, al den pragtigen toestel des Krygs. Hy trekt op, aan 't hoofd van een weltoegerust Leger, tast eenige Vorsten aan, wier Landen aan de zyne grensden, en geeft hun de nederlaage; eene groote slachting aanrigtende. Het juichen der Zegepraal, he tkermen der gewonden, en het zugten der stervenden, is voor zyn oor een welluidend Muziek. Trots op de behaalde overwinning, haast zich de Overwinnaar
| |
| |
om een ander Volk te vuur en te zwaard te verdelgen; en als met reuzenschreden slapte hy voort van de eene vermeestering tot de andere. - Nog is zemin onvoldaan. - Schoon alle Volken, rondsom hem, zyn te ondergebragt, pynigt hem het denkbeeld, dat 'er nog andere bestaan, die de kragt van zyn onverwinnelyken arm met beproesd hadden. Hy koesterde zelfs de wensch, dat de Hemel andere Werelden gevormd had, op dat hy ze mogt te enderbrengen. - In 't einde, vondt hy, onder de millioenen slaaven, laag genoeg om in alles op zyne wenken te vliegen, eenige weinige wyzen, die moeds genoeg bezaten om hem de taal der Waarheid te doen hooren, en tot de Pligten van Menschlievendheid te rug te roepen; hem de Godheid, als het voorbeeld der Prinsen, voor oogen houdende - de Godheid die asleen haare Almagt bezigt, om goed te doen. Zemin leende het oor niet aan hunne welbeleide redenen; aan Vleitaal gewoon, kon hy die der waarheid niet verdraagen. En hoe tog zou de Wysheid de aandagt kunnen trekken van hem die doof is voor de welspreekendheid der traanen, en het geschreeuw van geslachte onschuld! - Dan de val des Helds naderde met wisse schreden. Een magtig Volk, 't geen langen tyd de voordeelen van Vryheid en Onafhangelykheid genooten had, werd het voorwerp van zyne onbegrensde Staatzugt. Dit heldhaftig Volk, vegtende voor alles wat hun dierbaar was, als Menschen en als Burgers, wederstondt met mannenmoed de hevige aanvallen, en had eerlang 't geluk om op hem de overwinning te behaalen. Zemin, genoodzaakt te vlugten, beveiligde zich met oneindige moeite, en het uiterste gevaar, voor de regtmaatige woede der Overwinnaaren. De onlangs vergoode Held ontdekt, in 't einde, dat hy slegts een Mensch is. Naa het doorworstelen van onbeschryfbaare moeilykheden, vondt hy zich in 't midden eener valei, omringd door hooge bergen, waar de stilte der plaatze hem tot rust uitnoodigde. Hier vlydt hy zich neder aan een beek,
de eenzaamheid, en de ongunstige lotwisseling stortten hem ernstig nadenken in.
‘Ach zemin’ verzugtte hy, ‘hoe zeer hebt gy u door harssenschimmige hoope laaten verblinden! Waar zyn nu de Droomen van Grootheid, die u vervoerden van u zelven als een God op Aarde aan te merken! Snoode als gy zye, in welk een poel van elenden heeft uwe eigene dwaasheid u gedompeld! - Wreede azor! wist gy niet, dat myn verzoek, my toegestaan, my heilloos zou weezen? Gelukkige Landbewoonders, hoe vrylyk wandelt gy in uwe eigene dreeven, niet voortgezweept door driften die astoos den Man in hoogheid kwellen! De Rede, wat zy zich ook moge vermeeten, kan hun niet schenken, wat de enkele natuurlyke Aandrift u zo ryklyk verleent - het zoet genot van alle de zegeningen, die de Natuur haare Kinderen met eene goeddaadige hand toereikt!’
Onder deeze uitboezeming van te leurgestelde Staatzugt, zag
| |
| |
zemin een schoone Kapél op een digt nevens hem staanden bloem nederstryken. Eene wyl trok dit zyne aandagt af, en hy zag het vrolyk Insect, nu op den eenen dan op den anderen bloem, dartelend zich vermaaken. Welhaast riep hy uit. ‘Ach Azor! twee keeren hebt gy my myn verzoek, my zo schadelyk, ingewilligd. Hoor my nu, voor de laarste keer, daar ik u verzoek om myn Geluk te verzekeren. In den diep vernederden staat, waar toe ik my gebragt zie, beny ik het lot van een veragtlyk Insect. Voor de elende om meester van de wereld te wezen, of de slaaf myner eigene driften, zou ik liever het vermaak genieten in de bloemryke velden als een Kapél rond te zweeven. - Verander my in een Kapél!’ - Oogenbliklyk verandert zyn Lichaam in de gedaante van een Worm, en hy spreidt vier schoone vlerken uit. De Ziel van zemin staat verbaasd zich zo eng behuisd te vinden; doch zyne begeerten waren nu gemaatigder, zy werden met meer gemaks vervuld, en vervoerden hem niet buiten zyn eigen kring. De nieuwe Kapé brandde van verlangen om de vlerken te beproeven, en verlaat den bloem op welke dezelve 't bestaan verkreegen had, vliegt op, en begeest zich met behoedzaamheid in de hoogte, in eene dus lang onbeproefde hoofdstoffe. Met verrukking geniet de Kapél de geuren van 't ontelbaare gebloemte des velds. Doch terwyl dezelve op dartelende vlerkjes hangt, en de toelachende schoonheden beziet, komt 'er een vogel, den Insecten vyandig, aanvliegen, en vat hem in den snavel, om tot voedzel der jongen te dienen.
De vrees des doods deedt zulk eene uitwerking op zemin, dat hy ontwaakte. Hy zag rondsom, en verheugde zich dat het gevaar, waar aan hy zich blootgesteld waande, slegts een Droom was. - Hy vondt zich te bedde by zyne selima, die hem nooit bevalliger voorkwam dan tegenwoordig. Zemin, deeze, Droom nadenkende, stondt versteld, dat hy de begeerten, die zo menigmaalen zynen boozem prangden, daar in zo klaar afgeschilderd zag - Ja, riep hy uit; 't is eene wel geedgunstige ‘Geest, misschien azor zeive, die my een leerzaam Gezigt heeft gelieven te schenken. Zyne beschermende zorge heeft, geduurende den Slaap, verrigt, 't geen waakende, als het Lichaam zo veel invloed heeft op de Ziel, niet zou hebben kunnen geschieden. Althans, ik ben ten vollen overtuigd, dat myn leeven, tot dus lange niet anders geweest is dan de Droom van eene Ziel, door dwaaling misleid, en in een staat van slaaverny der Driften gekluisterd. Hoe veel nieuwe, hoe veel edeler denkbeelden ryzen 'er in mynen geest op! Hoe gering dunken my alle de grootheden der wereld! Waarom ben ik zo langen tyd onaandoenlyk geweest voor de bedaarde kalmte, welke ik thans geniet! voor de verheevene uitzigten, welke op dit tydstip myne Ziel vervullen! - ô, Eeuwig Weezen, bestuur myne voetstappen door het licht van uwe nooit dwaalende Wysheid ! Alreede verdwynen de nevelen van dwaaling,
| |
| |
die uwe aanvalligheden voor myne oogen bedekten. Schoone selima, met welk een vol genoegen keer ik tot u weder! - Voortaan zal ik myn eigen hart overzien, als het eenig Ryk dat ik te beheeren heb. Zelssbestuur, niet het overmeesteren van anderen, zal myn Pligt en myn Vermaak teffens weezen; want ydel en harssenschimmig zyn alle de genietingen, behalven de zodanige, die Godsvrugt en Deugd, Maatigheid, Vergenoegdheid, en een dankbaar Hart, nooit feilen aan te brengen!’ |
|