Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1790
(1790)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 70]
| |
Bedenkingen over de oude landsgesteltenisse van Holland.
| |
[pagina 71]
| |
van wy bescheiden hebben; dat Binnenlandsche wateren de voornaamste veranderingen veroorzaakten; en Menschen handen 'er eenigen voortbragten. Laaten wy het een en ander nader overweegen. Men treft verscheide bewysstukken aan, ten betooge, dat de Kusten van Holland niet grootlyks veranderd zyn: naardemaal men nog Ruïnen vindt, welker tyd bekend is, en andere veel oudere, op zulk een kleinen afstand van Zee gelegen, dat men ze by de laagste Ebbe kan zien. Twee deezer gedenktekens zyn de merkwaardigste; de eerste is een Tooren, door het Volk aan julius caesar toegeschreven, en die blykt van een Romeinsch Maakzel te zyn, en nog onder water gezien wordt op de Kust van Holland, tusschen de Dorpen Katwyk op Zee en Noordwyk op Zee. Deeze Tooren is nog zigtbaar als de Zee zeer laag loopt, en deszelfs oudheid lydt geen twyfel. Het andere gedenkstuk is min bekend, zelfs in Holland: 't bestaat in de overblyfzels van een Tempel, op het Eiland Walcheren, een der Zeeuwsche Eilanden, by de Plaatzen Domburg en West-kapellen; Plaatzen, bekend door de overheerlyke Dykwerken, die men tegen het geweld van den Oceaan gemaakt heeft, op eene plaats van meer dan eene myl lengte, waar het geheel aan Duin ontbreekt. Deeze Dyken strekken zich zeer verre uit beneden het waterpas, men herstelt ze geduurig by laag water, en derzelver voornaamste vastigheid bestaat in Stroomatten, waar mede ze bedekt zyn. 't Is aan het einde van dien Dyk, dat men deeze Ruïnen ontdekt heeft; men vindt 'er Standbeelden, beelden, laag verheeven Beeldwerk met opschriften; deeze worden in de Kerk te Domburg bewaard. Ik heb de Opschriften geleezen, deeze strekten tot geloften om eene voorspoedige Reize te verwerven, geene tot dankbetooning van een verworvene goede Reize. De Godin deezes Tempels droeg den naam van nehalenia, een Naam, den Oudheidkundigen geheel onbekend, en die veeler pennen bezigheid verschafte. Ik moest dit wat breeder optekenen. Men mag 'er uit besluiten, dat de Kust niet zeer merkbaar veranderd is, van de eerste eeuwen onzer Jaartellinge: dewyl de Tooren aan julius caezar toegeschreeven, en die een laater tyd aanduidt, doch 'er niet verre van verwyderd, op een kleinen afstand staat van de tegenwoordige Kust, en dewyl de Tempel der Godinne nehalenia, zeker veel vroeger dan deeze Tooren gebouwd, op den zelfden afstand gevonden wordt. | |
[pagina 72]
| |
Volgens den Heer des rochesGa naar voetnoot(*), zyn 'er op het Eiland Goeree Ruïnen van eene Stad, die ten tyde van hadrianus bestondt, thans onder het waterpas der Zee. Deeze Ruïnen versterken myn gevoelen: wy hebben drie Overblyfzels, op drie verschillende plaatzen, bykans op denzelfden afstand van de Kust. Dezelve heeft, derhalven, geene zeer merkbaare veranderingen ondergaan zints den oudsten tyd, waar van men gewag gemaakt vindt. En indien de Zee op de Landen afwinningen doet, en de Nederlanden en de Duinen, die dezelve omringen, dreigt, is de werking zo langzaam, dat wy over de uitwerkingen ons niet zeer hebben te ontrusten. De voornaamste veranderingen zyn veroorzaakt door Binnenlandsche Wateren. Een laage grond, waar veele Rivieren zich ontlasten, is steeds door water bedekt, en vormt een ontoeganglyk moeras, tot den tyd toe, dat de Volken beschaafder wordende, en kanaalen graaven om het water af te leiden, en dyken opwerpen om het land voor nieuwe overweldigingen des waters te beschutten, en ten landbouw bekwaamer te doen worden. De Romeinen hebben ons den staat der Nederlanden beschreeven, ten tyde van hun eersten inval; zy waren bedekt met Bosschen, en ondoorganglyke Moerassen. De Inwoonders begaven zich, by hoog water, op opgeworpen heuvelen, om 'er zich met hun Vee te bergen; deeze hoogten (Terpen genaamd) bestaan nog, by de Dorpen en Vlekken, boven al in Friesland. Het water bedekte, by tyden van hoogen Vloed, het geheele Land; het week, op andere tyden, in de moerassige Meeren, die nooit opdroogden. Het meest bekende dier Meiren, ter oorzaake van deszelfs uitgestrektheid, droeg den naam van Flevum; aangemerkt de aangelegenheid van dit Meer, en dewyl men daar den oorsprong vindt van de Zuiderzee, agt ik het der moeite waardig, de weezenlyke ligging daar van te bepaalen. De Marquis de saint simon stelt het Meer Flevum ter zelfde plaatze daar thans het Zuidlykste gedeelte van de Zuiderzee gevonden wordtGa naar voetnoot(†). Met hem stemt de Schryver, wiens Vertoog my aanleiding gaf tot het opstellen deezer Bedenkingen, overeenGa naar voetnoot(§). Verscheide omstandig- | |
[pagina 73]
| |
heden en waarneemingen, ter plaatze zelve gedaan, hebben my 'er andere perken aan doen toeschryven. Dat wy de berigten, ons naagelaaten, bezien, en de waarneemingen, door my gedaan, 'er mede vergelyken. Vóór de dertiende Eeuw bestondt de Zuiderzee niet, de Kusten van Holland en Friesland waren tusschen Stavoren en Enkhuizen zo digt by elkander, dat men over het water, tusschen beide stroomende, met een brug kon heenen gaan. Dit water verbreedde zich eenigzins, en vormde een moerassige Rivier, of Kanaal, die zich by Texel in Zee ontlastte. Het Eiland Texel lag aan het Eiland Vlieland vast, en vormde met Friesland een aaneengehegte strook lands. Dit water kon niet wel, zonder eene zeer aanmerkelyke omwenteling, eene verandering ondergaan, en deeze onwenteling, veroorzaakt door onderaardsche vuuren, is als oogenbliklyk geweest, wy vinden 'er de voetstappen van in de oude KronykenGa naar voetnoot(*). Op het Roode Klif, eene plaats, eenige honderd schreden van Stavoren gelegen, zag men vuurvlammen uit de aarde opkomen, op twee onderscheide Tydperken, de eene in de eerste jaaren onzer Jaartellinge, de andere laater. Ten Zuidwesten van die plaats was een Kasteel der Graaven van Holland; het land, daar toe behoorende, strekte zich uit omtrent tot by Enkhuizen: dit Kasteel was een Jachthuis. In het Jaar..... werd deeze grond ingezwolgen, het water bedekte de aarde, en zints dat tydperk was die plaats de diepste van de Zuiderzee, en is het nog daadlyk. Toen verliet het water het Meer Flevum, om zich in deeze nieuwgevormde kom te werpen, en, zich daar buiten uitbreidende, vormde 't zelve het Noordlykste gedeelte van de Zuiderzee, eene aanhoudende ondiepte. Men vindt de spooren dier gebeurtenisse in den naam Roode Klif zelve, welke het zints gedraagen heeft. 't Zou van veel belangs zyn, dat bekwaame Natuurkundigen deeze plaats met een naauwkeurig oog bezogten; ik heb ze alleen in 't voorbytrekken gezien; en altoos hebben myne bezigheden een onoverkomelyke hin- | |
[pagina 74]
| |
derpaal aan dit onderzoek gesteld. Ik zou teffens aanraaden het Eiland Urk, ten Zuiden van 't Roode Klif gelegen, te bezoeken: alle Zeelieden, door my ondervraagd, hebben my verzekerd, dat het een Rots is; een stuk, zo zonderling, zou van aangelegenheid weezen; en, als het gestaafd word, ons de zekerste voetstappen van de gedagte omwenteling opleveren. Nooit heb ik aan myn verlangen, om dit Eiland te bezigtigen, kunnen voldoen; en ik zal my grootlyks verpligt agten, indien eenig Natuurkenner dit beweerde van de Rotsagtige gesteltenis des Eilands Urk bevestigde of loochende. Zou dit Eiland een Vuurbergagtig Eiland weezen? Zouden die Vnurvlammen, die men gezien heeft, de laatste uitbarstingen geweest zyn van een ouden Vuurberg? Zouden de wateren de holligheden daar onder gevuld, en de instorting des Lands, veroorzaakt hebben? Deeze vraagen kunnen alleen door eene plaatslyke beschouwing beantwoord worden. Het Meer Flevum bestondt niet in de geheele uitgestrektheid der Zuiderzee; het besloeg slegts een zeer klein gedeelte in het Zuidelykst gedeelte; maar het strekt zich ten Zuiden verder uit. Ik meen de oude voetstappen van de bedding ontdekt te hebben, in een keten van duinen, die een kring vormen, welker grond een onafgebrooken bedding is van zeer slegte Turf. Deeze bedding is van twee duimen tot vier voeten, dezelve ligt op eene bedding van yzeragtig zand, en vervolgens op wit zand tot eene verbaazende diepte. Deeze Turven geeven veel zwaveldamp uit; op de hoogste plaatzen leveren zy drooge Turfmaakeryen uit; en deeze kust doorgestooken, en met zand gemengd zynde, heeft men eenige deelen van die uitgestrektheid lands vrugtbaar gemaakt. De keten Duinen, die het Meer Flevum schynen omringd te hebben, strekt zich uit in de rigting van Harderwyk, Voorthuizen, Barneveld, Eede, de Grebbe, Rhenen, Amerongen, Doorn, Woudenberg, Soesdyk, Hilversum en Naarden. Deeze keten is overal van dezelfde hoogte van zestig tot tachtig voeten, uitgenomen omtrent de Grebbe, waar men ze, om den grooten weg rydbaarder te maaken, een weinig verlaagd heeft, en te Gat van den Berg, tusschen Amerongen en Zuilenstein, waar de Duinen afgebrooken zyn, ter lengte van tusschen de honderd en tweehonderd schreden. Deeze Keel is naby de plaats, waar de Lek zich scheidt van den Ouden Rhyn: de Oude Rhyn loopt voort langs de zuidlyke boorden van deeze | |
[pagina 75]
| |
heuvel-keten, gelyk dezelve van Arnhem af gedaan heeft, en de Lek vereenigt zich met den mond der Maaze. De tyd, waarin het Meir Flevum bestondt, is veel vroeger dan de formeering van de Lek, die den oorsprong verschuldigd is aan het Kanaal, door drusus gegraaven. In een veel vroeger Tydperk, volgde een gedeelte van het Rhynwater den tegenwoordigen koers van den Ouden Rhyn, en het ander wierp zich in het Meir Flevum, ter plaatze van Gat van den Berg. In de invallende en uitsteekende hoeken der heuvelen, in de turfagtige natuur van die Keel, gelyk aan die van een kom, en zelfs in de schikking der gronden, en der landen van den Rhyn tot Gat van den Berg, die alle in de rigting van die oude bedding loopen, vindt men beslissende bewysstukken, ter begunstiging van dit gevoelen. Dit bewys, 't geen de tegenwoordige Landsgesteltenis ons oplevert, wordt versterkt door het getuigenis van plinius en tacitus, die verzekeren, dat het Meir Flevum water uit den Rhyn ontving. De Yssel, dien men zou kunnen beschouwen als een ouden mond van den Rhyn, in het Meir Flevum, is veel jonger. Het blykt, uit het getuigenis der Geschiedschryveren, dat de Romeinen den Yssel hebben doen graaven, om het Land van water te ontlasten, ten oosten van die Bergketen, die het midden van Opper-Gelderland beslaat. De andere Meiren in de Vereenigde Nederlanden hebben een veel laater oorsprong. De Dollart is ontstaan in den Jaare MCCLXXVII; de weinige diepte en de modderige boorden, nu door 't water bedekt, dan bloot, duiden aan, dat de Dollart den oorsprong verschuldigd is aan eene Overstrooming, en niet aan eene Omwenteling, als de Zuiderzee, die eene veel grooter diepte heeft. Een naauwkeurig onderzoek, door my te werk gesteld, heeft my overtuigd van dit verschil in oorsprong. - Het Biesbosch is ontstaan in den Jaare MCCCCXXI: men kent in 't breede de Overstrooming, waar uit het ontstondt, en de weinige diepte draagt nog getuigenis van die herkomst. De Hond en de andere Armen, die de Zeeuwsche Eilanden vanéén scheiden, zyn ook den oorsprong hunner tegenwoordige gesteldheid verschuldigd aan eene langzaamer of schielyker invreeting van 't water. Uit alles, wat ik tot hier toe bybragt, meen ik te mogen besluiten. - Voor eerst, dat de Kusten der Vereenigde Gewesten, zints de oudste Tydperken, waarvan de Kronyken en Geschiedenissen spreeken, niet zeer merkbaar | |
[pagina 76]
| |
veranderd zyn. - Ten tweeden, dat de Binnenlandsche veranderingen, daar voorgevallen, voortgebragt zyn door Omwentelingen, uit uitbarstingen ontstaande, of door de langzaame uitknaaging der Binnenwateren. - Ten derden, dat de Landen, schoon meer door de wateren overdekt, in verafgelegene tydkringen, veel uitgestrekter waren: dewyl de Zeeuwsche Eilanden een geheel aaneengelegen Oord uitmaakten, aan 't Vaste land gehegt, alleen een uittocht laatende aan de wateren van de Maas en de Schelde: naardemaal de Zuiderzee en het Haarlemmermeer niet bestonden, en het Meir Flevum eene veel kleinder uitgebreidheid had: naardemaal, eindelyk, de Dollart niet bestondt, en de Kusten van Friesland zich uitstrekten tot de Filanden, die in 't Noorden de Zuiderzee bepaalen. - Ten vierden, dat de Zuiderzee den eersten oorsprong verschuldigd is aan onderaardsche Vuuren, die een gedeelte des lands deeden instorten, wier holligheden, met water gevuld, tegenwoordig het diepste gedeelte van de Zuiderzee uitmaaken. |
|